De Gulden Passer. Jaargang 61-63
(1983-1985)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Twee protestantiserende werken door Plantin in 1558 gedrukt: L'a.b.c. ou instruction chrestienne, en: Instruction chrestienne par F.J. Pierre Ravillian
| |
[pagina 78]
| |
De brief zal vergezeld zijn geweest van de publicatie waar bij Granvelle bezwaren tegen gerezen waren. Voor Viglius moet de passage duidelijk zijn geweest, voor ons is ze dat bij eerste lezing niet. Er kan echter nauwelijks twijfel zijn welke uitgave bedoeld wordt. Het moet zijn: L'A.B.C. ou Instruction chrestienne pour les petits enfans... Avec L'instruction Chrestienne de Frere J. Pierre de Rauillan (Anvers, Guillaume Silvius, 1562)Ga naar voetnoot2. Tot deze conclusie leiden de volgende overwegingen. Het A.B.C. van Silvius is een nadruk van een uitgave van Plantin met gelijke titel, nl. van het werk in Voets bibliografieGa naar voetnoot3 vermeld onder nr. 2. Plantin is voorts kort na de dagtekening van de brief van Hopper aan Viglius door de landvoogdes Margaretha van Parma naar Brussel ontboden, nl. op 26 juni 1563 en het ligt voor de hand tussen deze oproep en de verklaringen van Silvius verband te leggen. In één bundel heeft Max Rooses, niet lang na zijn optreden als conservator van het Museum Plantin-Moretus, tezamen aangetroffen: de brief van de landvoogdes, het door Plantin in combinatie met een werk van een zekere Ravillian uitgegeven A.B.C. van 1558, het privilege voor deze uitgave, d.d. 13 mei 1558 en tenslotte het manuscript van het werk van RavillianGa naar voetnoot4. De oproep van Plantin heeft dan wel verband gehouden met het A.B.C. en Ravillian. Uit één en ander mag geconcludeerd worden, dat het ontbieden van Silvius betrekking heeft gehad op zijn editie van het A.B.C. enz. In het ons bekende exemplaar ontbreekt het gedeelte van Ravillian, het moet er volgens het titelblad in opgenomen zijn geweest, evenals in het exemplaar van Plantins editie, dat in het Museum berust, dat eveneens Ravillian mist. De bevindingen van Silvius m.b.t. het privilege schijnen deze conclusie te weerspreken. De tweede titel, volgens Plantin het werk van Ravillian, heeft Silvius niet aangetroffen. De Algemeen Rijksarchivaris te Brussel, de Heer C. Wyffels, die zeer welwillend op mijn verzoek om inlichtingen een onderzoek heeft doen instellen, heeft mij medegedeeld, dat zijn diensten geen drukkersoctrooi voor L'A.B.C. enz. hebben gevonden. Langs deze weg valt Silvius' bericht niet te verifiëren. Ook het afschrift, dat Plantin is verstrekt valt thans helaas niet te raadplegen. Volgens Rooses | |
[pagina 79]
| |
werd daar inderdaad de Instruction van Ravillian niet in genoemd, wèl het werk van dezelfde auteur: Succincte explication et declaration des parties plus necessaires à notre salut.Ga naar voetnoot5 Het betreft hier echter niet een ander werk dan de Instruction, zoals Rooses van mening was: de aangehaalde woorden zijn te lezen in de inleiding van het ons bekende werk van Ravillian, de titel is slechts gewijzigd. Silvius' constatering mag als bezwaar tegen de getrokken conclusie wegvallen. De brief van Hopper is voor mij aanleiding geweest de inhoud van het werk van Ravillian en ook die van het abecedarium te bestuderen. Voor zover mij bekend heeft alleen Richter er tot dusver bij stilgestaanGa naar voetnoot6. Eenmaal opmerkzaam geworden op gedeelten, die ontleningen aan andere geschriften leken te zijn, werd een uitvoeriger analyse dan hij heeft gegeven verantwoord. Van het resultaat van het onderzoek doet deze bijdrage verslag. Daarna wordt nog besproken welke personen bij de uitgaven betrokken zijn geweestGa naar voetnoot7. | |
L'a.b.c.Het abecedarium, L'A.B.C. ou instruction chrestienne pour les petits enfans dat in de met het werk van Ravillian gecombineerde uitgave voorop gaat, mag eerst de aandacht hebben. Er zijn daar drie drukken uit 1558 van bekend: een in Augsburg bewaard exemplaar van de gezamenlijke uitgave, één in het Museum Plantin-Moretus, waar het gedeelte van Ravillian aan ontbreekt, en een druk van het A.B.C. alleenGa naar voetnoot8. Vermoedelijk vertegenwoordigt het ex. Augsburg de oudste druk. Er is hierin ook ruimte gelaten voor de opname van twee initialen, waar op de bekende wijze nog slechts een gewone drukletter is geplaatst. Het opschrift van één van de opgenomen gebeden ontbreekt, nl. Oraison pour dire en se couchant (fo B8 vo), ten gevolge | |
[pagina 80]
| |
waarvan dat van het volgende gebed: Autre Oraison à ce mesme propos, onduidelijk is. In de andere edities is de omissie gecorrigeerd. Aan mijn uiteenzetting is de editie, die slechts het A.B.C. biedt, ten grondslag gelegd. Het A.B.C., dat op de bladen evenals Ravillian de kopregel Instruction chrestienne heeft, begint zonder het traditionele kruisteken met een citaat uit Psalm 124, ‘Nostre aide soit au nom de Dieu qui a fait le ciel et la terre’. Er volgt een alfabet, dat is ingedeeld in zes leergangen, waarna een aantal opmerkingen komen over de wijze van behandeling, die bedoeld zijn voor de onderwijzer, niet voor de leerling. De opmerkingen zijn vrijwel letterlijk te vinden in l'ABC francois door Jean Crespin te Genève in 1551 uitgegeven en ook de verdeling van het a.b.c. gaat op dit werkje terugGa naar voetnoot9. Na a.b.c. en syllabaire geeft het abecedarium een groot aantal teksten met godsdienstige inhoud. Voorop de capita catechetica bij uitstek: het Onze Vader, de Tien geboden en de twaalf geloofsartikelen, alsmede het Ave Maria. Aan het laatste ontbreekt de bede om haar intercessie. De volgorde van de capita en de inleidende en verbindende tekst voor de docent bestemd, komen grotendeels overeen met een uitgave van Pierre Estiard in Lyon van 1556, die indertijd door Hauser is besproken in een artikel, waarin hij nadruk heeft gelegd op de reformatorische strekking van het boekjeGa naar voetnoot10. In deze afdeling zijn verder de Tien geboden en het Credo in de berijming van Clément Marot opgenomen (fo A6 vo, A8 vo). Na dit gedeelte komen als een tweede afdeling Devotes et Chrestiennes oraisons, die niet slechts voor kinderen, maar ook voor volwassenen zijn bestemd. Tussen een morgengebed, dat de rij opent, en een avondgebed, dat de reeks sluit, treffen we hier in een eerste groep gebeden aan voor ‘toutes les heures du jour et en toutes noz operations’ (fo B1 ro). Voor een groot deel zijn deze afkomstig uit de catechismus van Calvin, waaraan gebeden voor huis- en schoolgebruik waren toegevoegdGa naar voetnoot11. Ze zijn ook te | |
[pagina 81]
| |
vinden in het A.B.C. van Crespin. Een confiteor is een bewerking van de openbare en algemene belijdenis van zonden uit de liturgie van Genève, La Forme des prieres et chantz ecclesiastiques. Waar echter Calvin formuleerde: ‘nous confessons et recongnoissons sans feinctise etc.’, stelt het A.B.C. van Plantin: ‘je confesse et recognois sans feintise’Ga naar voetnoot12. De publieke zondenbelijdenis, die Calvin van Straatsburg had overgenomen, is omgewerkt tot een belijdenis voor privé gebruik. Onder de huisgebeden treffen we een morgen- en avondgebed aan, die geschreven zijn door Marot en ook door Crespin waren afgedrukt. Evenmin als bij hem wordt de naam van de dichter genoemd, bij de Decaloog en de geloofsbelijdenis is dit in Plantins uitgave wel het geval. Het A.B.C. heeft nog een ander morgen- en avondgebed in dichtvorm. Deze worden reeds aangetroffen in een Introduction pour les enfans, te Parijs door Estienne Caveiller voor Arnoul Langelier gedrukt en verschenen in 1542. Eugénie Droz heeft dit boekje toegeschreven aan de door verdenking van ketterij getroffen curé van Ste-Croix en la Cité te Parijs, François LandryGa naar voetnoot13. De gedichten zijn wel niet direct aan Landry ontleend. Belangrijk is, dat ook hier Plantins editie niet oorspronkelijk blijkt te zijn. Na de huis- en schoolgebeden komen als volgende groep in deze afdeling andere, die een kerkelijk karakter dragen. Zij zijn dan ook ontleend aan de liturgie van Genève, La Forme boven reeds genoemd. Hun betrekking tot een kerkdienst verraden ze nog, omdat in het eerste gebed te lezen valt, dat ‘nous sommes instruictz par la doctrine de luy (Jesus Christ) et de ses apostres, de nous assembler en son nom avec promesses qu'il sera au milieu de nous’ (fo B7 ro). Uit dit gebed van Genève is een gedeelte uitgevallen, ten gevolge waarvan het zinsverband te loor is gegaanGa naar voetnoot14. In de voorbede voor de overheid zijn de ‘seigneurs de ceste Cité’ weggelaten, niet zoals | |
[pagina 82]
| |
in edities van de liturgie, welke in Frankrijk gedrukt zijn, vervangen door de koning. Op dit gebed volgt in de liturgie van Genève een toevoeging voor de dagen, dat het avondmaal werd bediend. Ook dit is in het A.B.C. opgenomen, maar de rubriek spreekt niet van ‘le jour qu'on doit celebrer la Cene’, maar van ‘lejour qu'on va recepvoir le sainct Sacrament de l'Eucharistie’ en tegen het einde is de tekst van het gebed gewijzigd en wordt niet gesproken van ‘celebrer... la memoire et recordation bien-heureuse de ton cher Filz’, maar van ‘humblement et sainctement recevoir ce sainct sacrement du corps et sang de ton cher filz’Ga naar voetnoot15. Het gebed na de eucharistie is echter gelijkluidend met Calvins dankzegging na het avondmaal. Het gebed van boete en inkeer, dat vervolgens wordt gegeven, is het gebed, dat Calvin bij de instelling van een wekelijkse boetedag in 1541 heeft geschreven. Het A.B.C. neemt uit de Forme de rubriek over met wijzigingen, die de strekking niet veranderen. Veelbetekenend zijn echter de veranderingen in het gebed zelf. Wordt in Genève God dank gebracht voor de bevrijding ‘de la mauldicte idolatrie et des superstitions, ou nous estions plongez’, in het A.B.C. wordt die geuit voor de bevrijding ‘de damnation eternelle à laquelle nous estions obligez’ en waar de liturgie van Calvin luidt ‘vueille donc regarder en pitié toutes les Eglises’, heeft Plantins uitgave ‘ta pauvre Eglise’Ga naar voetnoot16. Het gebed eindigt bij Calvin: ‘ne permez... que les Turcs et payens se glorifient en te blasphemant’, Het A.B.C. heeft deze zinsnede ook, maar ze vormt er niet het slot, er volgen in de druk nog zestien regels. De herkomst heb ik niet kunnen vaststellen. Na het gebed voor de boetedag zijn twee gebeden afgedrukt, die ik evenmin thuis heb kunnen brengen. nl. Oraison à Jesus-Christ en Oraison pour la paix de l'Eglise. Laatstgenoemd gebed, dat ook bij Estiard voorkomt, is geschreven vanuit de overtuiging dat er slechts één kerk is. Er heerst in die kerk een grote verwarring: ‘comme en une danse desaccordant chascun chante sa chanson’ (fo D1 vo), en gebeden wordt: ‘donne à ton Eglise en sa vieillesse ce que tu lui baillas en sa naissance’ (fo D2 vo). Ongetwijfeld wordt in dit gebed de kerk met de katholieke kerk gelijkgesteld, er zijn meer uitdrukkingen, die dat uitwijzen. Het gebed is echter zo irenisch, dat Hauser het van protestantse zijde afkomstig heeft kunnen houden (p. 280). | |
[pagina 83]
| |
Na de boetpsalmen, waarover zo aanstonds, vinden we nog onder het simpele opschrift Oraison een gebed, dat volgens Dora Scheuner in sommige Franse edities van Calvins catechismus ‘post a. 1558’ is opgenomen en ook in uitgaven van de Geneefse liturgie ‘post eundem annum’ gevonden wordtGa naar voetnoot17. Het is de Oraison du fidele detenu en captivité, dat de zinswending bevat: ‘la malheureuse captivité ou je suis detenu soubz la tyrannie de l'Antechrist’. Er wordt niet gesproken van vervolging om het geloof en met de antichrist wordt daarom niet, zoals destijds voorkwam, de paus aangeduid. Het gebed is geschreven voor hen, die in handen van de ongelovigen waren gevallen, bijv. aan de kusten van de Middellandse zee. Opvallend is, dat Plantin het heeft kunnen drukken in hetzelfde jaar als een uitgave van de Franse catechismus het opgenomen heeft. Een derde afdeling vormen in het A.B.C. de zeven boetpsalmen in Franse vertaling. Aan elke psalm gaat een korte inhoudsopgave vooraf en is een gebed toegevoegd. Bij de tweede, Psalm 32, is reeds direct na de inhoudsopgave een gebed afgedrukt (fo D6 ro). Het lijkt op een verkeerde plaats terecht te zijn gekomen. Het vraagt heel in het algemeen om verhoring van de gebeden, die opgezonden worden, zodat het beter aan het begin van deze afdeling zou gepast hebben. Het is ook te vinden in de Introduction van Landry (zie verder in deze bijdrage) en is misschien op een laat moment tussengevoegd. Het ontbreken van een opschrift bij deze psalm zou daar op kunnen wijzen. Bij Ps. 51 staat een uitvoerige Paraphrase en forme d'oraison. David bidt aan het einde (vs. 20) voor Jeruzalem, ‘qui est la vraye Eglise’ volgens de inhoudsopgave (fo E2 ro). Dit Jeruzalem ligt in puin en moet herbouwd worden. De auteur zegt dit met het oog op de katholieke kerk. In de vierde plaats komen Demandes et responces, qui comprennent ce qui est necessaire de sçavoir au commun populaire, touchant les principaux pointz de la religion Chrestienne. Deze afdeling biedt derhalve een catechismus in dialoogvorm. Na een vrij brede inleiding wordt eerst de Decaloog en vervolgens het Apostolicum besproken, niet het gebed. De strekking van deze catechismus is algemeen christelijk. Opvallend is de grote aandacht, die bij de behandeling van het derde gebod aan de eed wordt gegeven. Bij het drukken van de toelichting op het vijfde gebod is er aan het einde iets mis gegaan. Bijna een gehele pagina (fo 13 vo) wordt, na een abrupte onderbreking van een zin, gewijd aan een gedeeltelijke verklaring van het | |
[pagina 84]
| |
negende gebod. De bespreking van dat gebod is bijzonder kort en, lijkt het, lacuneus. Ze begint in het ex. Augsburg: ‘Premierement’ (fo L2 vo), maar er volgt geen tweede overweging. De uitgave van het A.B.C. alleen geeft hier te lezen: ‘En premier est deffendu’ etc. (fo 17 vo). Deze lezing zal een correctie zijn, ‘en premier’ zal geïnterpreteerd moeten worden als ‘voornamelijk’. Aan te nemen is, dat ook dit gedeelte van het A.B.C. een nadruk is van een eerder verschenen publicatie, waarvan een blad verdwaald was. Na de catechismus volgen nog aucunes belles et devotes oraisons nouvellement adjoustees pour profiter en la Foy, et bonnes oeuvres (fo L2 vo). Deze gebeden komen reeds voor in het laatste gedeelte van de Introduction van LandryGa naar voetnoot18. De samensteller van het. A.B.C., c.q. die van het model, dat Plantin gevolgd heeft, moet een druk, waarin deze gebeden waren opgenomen, voor zich hebben gehad. Van de gebeden bij Landry drukt het A.B.C. nl. de eerste en de laatste twee af. Het eerste is het inleidend gebed, dat reeds bij Ps. 32 te vinden was. Het tweede, gericht tot Christus en beginnend met de woorden: ‘Je te salue Saulveur du monde, parolle et sapience du Pere’, geeft het A.B.C. onder het opschrift Autre oraison. Dat verschilt aanmerkelijk van wat Landry aan dit gebed deed voorafgaan: ‘S'il veult saluer Jesu Christ nostre rédempteur, speciallement au sainct sacrement de l'aultel, dira...’ Van het derde gebed is het opschrift gelijk aan dat van Landry en ook bij het vierde is dit het geval: ‘Finablement quand il vient en extremité de maladie pour rendre son ame à Dieu, dira...’. Met dit gebed eindigt bij Landry de reeks, het vormt ook het slot in de uitgaven van het A.B.C. met de Instruction van Ravillian, zowel in het ex. Augsburg als in het ex. M.P.M, De afkeer van blanco ruimte op een bladzijde heeft echter bewerkt, dat in de editie van het abecedarium alleen nog een bede is toegevoegd: ‘Seigneur, rompt s'il te plaist, et casse l'orgueil de noz ennemis visibles et invisibles (etc.)’. Dit gebed is het laatste van de Oraisons des affligez, die aan het slot van Le Livre de l'institution chrestienne waren afgedrukt,Ga naar voetnoot19 maar hier als slotgebed detoneert. Aan het einde geven de drie edities, die we van het A.B.C. kennen, een kleine rekenkunde, die in het ex. Augsburgenhetex. M.P.M. van de uitgave met Ravillian getiteld is: Le Petit livret d'arismetique, utile, et bien necessaire pour apprendre à compter. Wanneer men nu ziet, dat Pierre Robert | |
[pagina 85]
| |
Olivetan onder het pseudoniem Belisem d'Utopie in 1537 bij Jean Gerard te Genève heeft doen uitgeven l'Instruction des enfans, waarin opgenomen: Le petit livret d'arismetique, utile et nécessaire pour apprendre à conter, een titel, die bijna gelijk is, tot de spelling ‘arismetique’ toe, aan die van de rekenkunde in het A.B.C., ligt de veronderstelling voor de hand, dat het abecedarium hier uiteindelijk teruggaat op het werk van Olivetan, op Genève dus weerGa naar voetnoot20. In de editie zonder Ravillian is ‘arismetique’ verbeterd in ‘aritmetique’ (fo L8 ro). Alleen laatstgenoemde editie doet aan het rekenkundig gedeelte voorafgaan een ander, waar het boven heeft gesteld: ‘Icy est brievement comprins ce que la Sainte escripture enseigne. C'est à sçavoir les livres du vieil et nouveau Testament’. Dit stuk is de bekende Summa totius Sacrae Scripturae, die in eerste Latijnse versie gediend heeft als voorrede voor een Bijbeluitgave van Robert Estienne in 1532. Door Quack is ze ‘eine der ersten und deutlichsten literarischen Äusserungen der Reformation in Frankreich’ genoemdGa naar voetnoot21. Ze is vertaald en al of niet bewerkt in vele edities van de Bijbel te vinden. Plantin had de Summa eerder gedrukt. Ze verscheen in gelijke redactie reeds in Le Livre de l'institution chrestienne en in de Heures de Nostre Dame, à l'usage de Romme van 1557Ga naar voetnoot22, beide malen onder het opschrift: La doctrine des Chrestiens, extraite du vieil et nouveau Testament. In het A.B.C. is de Summa gedrukt in de ‘lettre françoise’, de civilité. Deze letter verschijnt hier bij Plantin voor het eerst. Haar gebruik is een bewijs van de belangstelling, die de drukker voor het abecedarium heeft gehad. Voor de samenstelling van het A.B.C. is van verschillende publicaties gebruik gemaakt. De compilatie kan eigen werk van Plantins redacteur zijn, de mogelijkheid van nadruk van een in Frankrijk verschenen boekje moet echter open worden gehouden. De gebreken van die druk zijn dan niet verholpen. Er kan in dit verband worden opgemerkt, dat in de herdrukken van Plantin enkele eigenaardige fouten zijn ingeslopen, bijv. ‘la disputation de ton sacré Evangile’ voor ‘la dispensation’ (fo B8 ro). De redacteur van het A.B.C. was katholiek, maar voor zover te achterhalen | |
[pagina 86]
| |
is het door hem verwerkte materiaal afkomstig uit van katholiek standpunt beschouwd verdachte hoek. Opmerkelijk zijn m.n. de gedeelten uit geschriften van Calvin, te opvallender omdat het boekje primair voor schoolkinderen was bestemd. | |
Ravillian.Van de Instruction chrestienne van F. Jean Pierre Ravillian, opgedragen aan Madame Catherine Gambalee, zijn twee edities bekend, één van 1558, één met het jaartal 1562 in het impressumGa naar voetnoot23. Plantin heeft elke verantwoordelijkheid voor de herdruk van zich afgeschoven, terecht of ten onrechte laat ik in het midden. Een globale vergelijking heeft aangetoond, dat de tekst in beide exemplaren dezelfde is en op nagenoeg gelijke wijze over de bladzijden is verdeeld. In onderscheid van het A.B.C. is het werk èn in 1558, èn in 1562 gefolieerd. Ik ben uitgegaan van de editie 1562. Van deze Instruction is, zoals reeds bleek, ook een manuscript tot ons gekomen.Ga naar voetnoot24 Het ms. heeft zgn. formaatsignaturen, wat bewijst dat het voor een druk is gebruikt. Deze signaturen vertonen enige variatie, maar die welke doorlopen gaan van A3 (dus titelblad en keerzijde A1 en A2) tot en met M3 en hebben geen betrekking op de ons bekende drukken van Ravillian. Het ms. bevat enkele aanwijzingen voor de drukker en lijkt hier en daar door andere hand met het oog op de druk te zijn bijgewerkt, maar mist anderzijds op een aantal plaatsen in margine van de tekst verwijzingen naar Bijbelgedeelten, die in de druk te vinden zijn. In het ms., dat gedagtekend is ‘de Mirandula le 25 de mars 1557’, noemt de auteur zich fr. Gian Petro Ravigliano, op het eerste blad is bij de vermelding van de titel de naam veranderd in F.J. Pierre Ravillian.Ga naar voetnoot25 De schrijver noemt zich in het onderschrift de ‘tres humble orateur’ van de | |
[pagina 87]
| |
dame aan wie het werk is opgedragen. Hij bezigt hier de uitdrukking, die hoge geestelijken gebruikten, wanneer zij zich tot vooraanstaande personen richtten, ‘rapportans ce mot à leurs devotions et prieres’Ga naar voetnoot26. Als titel voor de Instruction was, blijkt uit het ms., aanvankelijk gekozen: Sommaire de doctrine chrestienne. Hij is later gewijzigd in: Instruction chrestienne. Eerder bleek reeds, dat in het privilege voor de druk nog weer een andere titel wordt gegeven. Er is duidelijk geaarzeld welke titel men het geschrift zou meegeven. Het heeft de vorm van een brief aan de dame aan wie het is opgedragen, Catherine Gambalee. De drie versies van de titel doen veronderstellen, dat deze opzet geen fictie is en de verhandeling niet is geschreven met de vooropgezette bedoeling haar in het licht te geven. Ze droeg geen titel. Toen tot uitgave besloten werd, heeft men moeten kiezen en niet direct kunnen beslissen hoe hij luiden zou. De auteur spreekt de dame voor wie hij had geschreven meer dan eenmaal aan (bijv. fo 6 ro: ‘Vray est, Madame’), maar consequent volgehouden heeft hij de briefvorm bepaald niet, in grote gedeelten van zijn werk lijkt mevrouw Gambalee uit het gezicht verdwenen te zijn, om eerst tegen het einde weer de aandacht te hebben. De auteur had over de aangesproken dame vernomen, blijkbaar niet van haar zelf, dat zij de raad had ontvangen dagelijks enige uren aan de lezing van de Bijbel te wijden. Om haar voor daarbij dreigende gevaren te behoeden zendt hij haar zijn kleine verhandeling. Hij begint met een vrij brede inleiding waarvoor hij, zonder het aan te geven, o.m. gebruik heeft gemaakt van Calvins voorrede op het Nieuwe Testament in de Bijbel van Genève. Waar hij een aantal figuren uit het Oude Testament als typen van Christus noemt, gaat zijn tekst enkele malen, soms letterlijk, op Calvin terugGa naar voetnoot27. Vervolgens bespreekt de schrijver de artikelen van het Credo. Hij is hierin sterk afhankelijk van de catechismus van CalvinGa naar voetnoot28. De dialoogvorm heeft hij tot een doorlopende tekst verwerkt. Het zou te ver voeren de afhankelijkheid in bijzonderheden aan te geven, ze is bij vrijwel elk artikel van de geloofsbelijdenis te constateren. Ook de overgang naar de verklaring van de Tien geboden gaat bij Ravillian terug op de passages, die in de catechismus van Calvin aan de toelichting van de decaloog voorafgaanGa naar voetnoot29. | |
[pagina 88]
| |
Voor de decaloog zelf is een andere bron gebruikt, die hij in tegenstelling met de eerder genoemde geschriften uitdrukkelijk noemt. Ik moet de auteur hier uitvoerig citeren: ‘...ayant recouvert, schrijft hij, une instruction Chrestienne nouvellement composée par l'Evesque de valence, laquelle contient entre autres choses l'explication des dix commandemens, faicte de sorte et avec teles exhortations, qu'elle sera, come je croy, à vostre grande satisfaction, je t'ay bien voulu traduire en nostre vulgaire (y adjoustant quelque peu que m'a semblé à propos) pour la vous envoyer, et joinctement vous prier la lire tant plus sogneusement, que mes escritz, comme plus me surmonte l'auteur en autorité et doctrine (fos 21 vo en 22 ro). De bisschop van Valence (en Die), van wie de auteur zich de mindere weet, is Jean de Monluc (Montluc), die in deze tijd neigingen tot het calvinisme vertoonde. Zijn werk, dat hier bedoeld wordt, heeft als titel: Deux instructions et deux epistres faictes et envoyees au clergé et peuple de Valence et de DyeGa naar voetnoot30. De publicatie werd in 1561 door de Sorbonne veroordeeldGa naar voetnoot31. Ravillian heeft de Monluc niet zelf vertaald, uit het Latijn zal bedoeld zijn, zoals hij lijkt voor te geven. Zijn tekst komt geheel overeen met de overeen komstige passages in de Deux instructions. Evenmin zijn de toevoegingen eigen werk. Bij de verklaring van het eerste, tweede en vierde gebod heeft hij de Monluc aangevuld met een parafrase van gedeelten uit de catechismus van Calvin. De invloed van Calvin neemt niet weg, dat bisschoppen volgens Ravillian een legitieme positie bekleden, die tot gehoorzaamheid aan hen verplicht (fo 34 ro) en dat de gewijde maagden zijn gehouden de kuisheid te bewaren, waartoe zij zich verbonden hebben (fo 38 vo). Zijn bede is, met de Monluc: “Ramene Seigneur soubz la cloture de ta bergerie et ton eglise ceux, qui pour quelque occasion que ce soit, en sont divisez’ (fo 52 ro). De kerk is voor hem de katholieke kerk. Na de verklaring van de geboden volgt die van het gebed. De inleiding daartoe geeft de auteur naar de catechismus van Calvin en ook enkele passages uit de verklaring zelf zijn daaruit afkomstig. Ravillian is echter veel uitvoeriger dan de catechismus. O.m. heeft hij hier de commentaar | |
[pagina 89]
| |
van Calvin op de synoptische evangeliën gebruikt. Bij de verklaring van de tweede en van de vierde bede valt een treffende overeenkomst op te merkenGa naar voetnoot32. Na het gebed worden de sacramenten behandeld. Voor de bespreking van deze, alleen doop, biecht en avondmaal, is Ravillian opnieuw schatplichtig aan de Monluc en hij geeft dat ook hier aan (fo 67 vo). Bij de doop heeft hij echter de tekst van de Monluc uitgebreid met passages, die teruggaan op de catechismus van Calvin (fo 69 ro vlg.). Het gedeelte over de biecht laat zien, dat Ravillian evenals de Monluc positie kiest binnen de katholieke kerk. Over het avondmaal wordt slechts weinig gezegd. De uiteenzetting is ontleend aan het onderdeel, dat de Monluc had betiteld: Pour la saincte communion, quand le Curé ou autre la porte au malade. Na het gedeelte over de communie zet Ravillian nog kort de betekenis van dit sacrament uiteen. Opvallend is hier het gebruik van woorden in het Grieks (fos 76 ro, 77 ro). In de editie 1558, die te Augsburg aanwezig is, is het Grieks met Latijnse letter weergegeven. Met twee, naar het ms. te oordelen later toegevoegde gebeden, eindigt het ms. In de drukken is nog de Summa van Estienne opgenomen, die boven reeds ter sprake is gekomen. Ze heeft hier het opschrift: Summaire du vieil et nouveau Testament. Gezien de bedoeling, die Ravillian met de Instruction heeft gehad, vormde deze tekst een bij zijn werk geheel passende bijlage. In het ms. blijkt aan het einde, dat het geapprobeerd is door Laur. Metsius, destijds plebaan van de St.-Gudule te Brussel, later bisschop van 's Hertogenbosch. De censor heeft echter hier en daar correcties aangebracht. De passage over de belijdenis in het Credo van Christus’ nederdaling ter helle is zodanig gewijzigd, dat er overeenstemming kwam met de traditionele rooms-katholieke leer. Het ms. tekent daarbij aan: ‘Add(itio) D(omini) Visit(ator)is’. Merkwaardigerwijs is deze aantekening ook in de gedrukte tekst opgenomenGa naar voetnoot33. In het slotgedeelte werd bij de noodzakelijke voorbereiding voor het ontvangen van het sacrament van het lichaam en bloed van Christus het vertrouwen op ‘plusieurs superstitions et ceremonies’ afgewezen. Hier is de oorspronkelijke tekst verbeterd tot: ‘(lesquelles) introduisent les nations barbares’ etc.Ga naar voetnoot34 Er staat hier | |
[pagina 90]
| |
niet, dat de correctie door de censor is aangebracht, maar dat kan veilig worden aangenomen. Blijkens opmerkingen in het Latijn heeft de censor nog bij andere passages stilgestaan. Ze zijn te vinden in het gedeelte, dat Ravillian ontleend had aan de Monluc, Eén van de kanttekeningen is geplaatst bij de verklaring van het vierde gebod, die ook de Sorbonne tot kritiek had genoopt. Verandering is niet aangebrachtGa naar voetnoot35. Een andere notitie betreft het gebed, waarmee de Monluc zijn uiteenzetting van de geboden had besloten. Ze staat bij de passage, die voorafgaat aan die, welke de Parijse faculteit censurabel achtte. Met andere hand is bij de opmerking geschreven: ‘valet’, wat kan betekenen dat de tekst tenslotte geaccepteerd is. Hij is hier althans niet gewijzigdGa naar voetnoot36. Richter heeft de opmerking gemaakt, dat de inhoud van het werk van Ravillian het vermoeden zou kunnen wekken ‘es handle sich um einen hugenottischen Katechismus’Ga naar voetnoot37. Op formele gronden, het aandeel, dat de Monluc, een bisschop, er in heeft en het verleende privilege, heeft hij deze gedachte afgewezen. Het van Metsius afwijkend oordeel van Granvelle in 1563 toont aan, dat de signatuur van het werk ook destijds bedenkingen kon doen rijzen. Een neiging naar het protestantisme mag men er inderdaad in constateren. Hetzelfde kan gezegd worden van het A.B.C., waarmee het tezamen is uitgegeven. | |
Jacques en Jean Taffin.In de boekhouding van Plantin wordt de Instruction chrestienne meermalen vermeld. Helaas zijn journaal en grootboek van de drukker niet zo duidelijk als men zou wensen. Men kan in feite niet vaststellen welke uitgave een boekverkoper of een particulier is geleverd: de combinatie van het A.B.C. met het werk van Ravillian, het abecedarium alleen of wellicht Ravillian alleen. Men vindt in 1558 meest slechts geboekt Instruction chrestienne, onder | |
[pagina 91]
| |
welke aanduiding ook het abecedarium geboekt moet zijnGa naar voetnoot38. Ondanks haar vaagheid levert de boekhouding een belangrijk gegeven op, dat Voet in 1959 geconstateerd heeftGa naar voetnoot39: er blijkt uit, dat een Mons. Taffin met de uitgave van de Instruction te maken heeft gehad, al is ook weer moeilijk vast te stellen welke posten precies op hem betrekking hebben. Voor rekening van deze Taffin zijn op 8 juli 1558 gebonden exemplaren gezonden aan de secretaris van Viglius van Aytta, Arnould DentièreGa naar voetnoot40. Onduidelijk is, of de toezending op dezelfde dag van een gebonden exemplaar aan de ‘visitateur’ namens hem is gedaan en evenmin is dit met zekerheid te zeggen voor een andere schenking, die toen is genoteerd, aan een persoon wiens voornaam Philippe is en wiens achternaam moeilijk te ontcijferen valt. Overziet men de posten, dan wekken ze de indruk, dat ze personen betreffen, die bij het verlenen van het privilege en de approbatie betrokken waren geweestGa naar voetnoot41 en kan aangenomen worden, dat de naam gelezen moet worden als Philippe de Lens, de secretaris, die het privilege ondertekend heeft. Het lijkt mij waarschijnlijk dat beide cadeaus door Taffin zijn gedaan. Namens hem werd op 11 juli 1558 een exemplaar in perkament gebonden naar Leuven gezonden, denkelijk bestemd voor de Theologische faculteit aldaar, terwijl Taffin zelf de dag daarna ‘alant à Louvain’ nog een exemplaar ontvangen heeft. De vraag is nu, wie deze Mons. Taffin is geweest. Plantin heeft met twee heren Taffin zaken gedaan, de gebroeders Jacques en Jean Taffin. De meest bekende van hen is Jean, later Waals predikant en hofprediker van Willem van Oranje. Jean, die na zijn bezoek aan Italiaanse universiteiten eind 1557 zich te Antwerpen ophield, heeft tijdens zijn verblijf aldaar contact met Plantin gehad ten behoeve van de bibliotheek van Granvelle, destijds bisschop van Atrecht, bij wie hij als bibliothecaris in dienst was geweest. Hij had, toen hij te Antwerpen vertoefde, reeds met de katholieke kerk gebroken en is na enige tijd uitgeweken. Als laatste staat onder zijn naam een post met de datum 7 maart 1558Ga naar voetnoot42. Er zijn geen notities, waaruit blijkt, dat Jean voor de hem gele- | |
[pagina 92]
| |
verde of voor zijn rekening verzonden exemplaren, m.n. dan voor de band, waarin ze gevat waren, betaald heeft. De posten over de schenkingen zullen daarom niet op hem slaan, maar verbonden moeten worden met zijn broer Jacques. Zo is, naar mij gebleken is, thans ook Voet van mening. Jacques Taffin, algemeen ontvanger van de kasselrij Cassel en van het Bos van Nieppe, in het huidige Frans Vlaanderen, heeft meer contact met Plantin gehad dan Jean. Reeds in november 1555 wordt hij in het grootboek vermeld, vervolgens in juni en juli 1557Ga naar voetnoot43. Op 17 juni 1558 heeft Plantin de stand van zijn rekening opgemaakt, waar op 20 juli de kosten van de die dag geleverde goederenGa naar voetnoot44 en andere verplichtingen zijn bijgeschrevenGa naar voetnoot45. Te vermoeden is voorts, dat Jacques geldschieter van Plantin is geweest. De eerste notitie, die aanleiding geeft tot deze gedachte, dateert van 1560, doch het lijkt niet te gewaagd uit de geregistreerde betaling aan Taffin, tezamen genomen met gegevens van later datumGa naar voetnoot46, af te leiden, dat Jacques al in 1557/8 Plantin financiële assistentie heeft verleend. In het grootboek zijn genoemde ‘andere verplichtingen’ van Jacques Taffin niet gespecificeerd, er is tweemaal sprake van een ‘autre compte’. Aan te nemen is, dat deze onder meer de kosten van de geschenken betreft. Zelfs valt te gissen, dat de toevoeging zonder opgaaf van redenen van 3 st., de prijs van een mooi gebonden exemplaar, betrekking heeft op een gift die bij de berekening van de schuld over het hoofd was gezien. De geschenken hebben verband gehouden met de Instruction van Ravillian. Dit wijst de opdracht van diens werk uit: Catherine Gambalee is een anagram van Catherine Alegambe, de moeder van de Taffins. In dezelfde richting wijst het gedicht Au Lecteur, dat aan de keerzijde van het titelblad van de Instruction is afgedrukt. Het luidt als volgt: | |
[pagina 93]
| |
‘En Dieu tes meditations,
Propos, et operations;
En Dieu ta jeunesse et viellesse;
En Dieu ton desir, et richesse,
Ton plaisir, ta joye, et ta gloire,
Ton appuy, confort, et victoire;
En Dieu ton principe, et (afin
Qu'heureux tu sois) En Dieu ta fin’.
De slotwoorden verraden de band van de Instruction met de Taffins. Het gedicht zou van één van hen afkomstig kunnen zijn. Te denken is dan m.n. aan Jean Taffin, van wie bekend is, dat hij gedichten heeft geschreven. ‘A Dieu ta vie, à Dieu ta fin’ is, althans in later tijd, zijn zinspreuk geweest, die gelijkenis vertoont met het gedicht in Ravillian. Hij kan dit gedicht gemaakt hebben. Gaan we daarvan uit en nemen we voorts in aanmerking, dat Jean aan publicaties, waarvan hij de auteur was, een gedicht heeft meegegeven, dan lijkt de gedachte, die Voet als werkhypothese naar voren heeft gebracht, dat achter Ravillian als pseudoniem Jean Taffin als auteur van de Instruction schuil gaat, bevestigd te wordenGa naar voetnoot47. Jacques is dan als zaakwaarnemer van zijn broer opgetreden. Ravillian, beter nog de oorspronkelijke versie Ravigliano, zal inderdaad een pseudoniem zijn, maar te betwijfelen valt, of Jean Taffin zich ervan heeft bediend. Zijn overgang naar het calvinisme vormt daar een groot bezwaar voor. De Instruction, is ons gebleken, is ondanks de invloed van Calvin, die er in te bespeuren valt, geen calvinistisch geschrift. Jean zou het werk vóór zijn overgang geschreven kunnen hebben, kan men nog veronderstellen. Het is echter weinig waarschijnlijk, dat hij, terwijl hij contact had met Plantin, hem een geschrift heeft laten drukken, waar hij niet meer achter stond, of de voorbereidingen daartoe, bijv. het aanvragen van de kerkelijke approbatie, heeft laten treffen, evenmin dat hij nog in juli 1558 er exemplaren van heeft laten uitdelen. Meer voor de hand ligt de veronderstelling, dat Jean als een vriendelijke geste jegens zijn broer Jacques, die bij de publicatie betrokken was, als ‘voorwerk’ een gedicht heeft willen bijdragen. In het ms. van Ravillian ontbreekt het gedicht, wat er tegen pleit, dat het van de auteur afkomstig is. Voor het overige geeft een enkele passage aanleiding in Ravillian een Fransman te zien (fo 34 ro). Wanneer men ervan uitgaat, dat de geschenken van Jacques Taffin met het verlenen van het privilege verband hebben gehouden (zie boven), lijkt het aannemelijk, dat deze zich voor het verkrijgen daarvan heeft ingezet | |
[pagina 94]
| |
en wellicht ook de hand heeft gehad in de druk. Deze hypothese wordt te meer waarschijnlijk, omdat Jacques neigde naar het protestantisme. Eind 1561 werd hij gevangen genomen, omdat hij te Doornik een preek van Guy de Brès had bijgewoond en de minderbroeder Adriaan Saravia bij of na diens vlucht uit het klooster hulp had verleend. Sympathie voor de inhoud van Ravillian mag bij hem verondersteld worden. In 1566 heeft hij openlijk de zijde van de Reformatie gekozen. Het blijkt niet, dat Jacques aanvankelijk met het A.B.C. iets uitstaande heeft gehad en of het deel heeft uitgemaakt van zijn geschenken. De vereniging van Ravillian met het A.B.C. tot één uitgave kan moeilijk buiten hem om zijn gegaan. Ze is het product van het contact van Plantin met hem en toont een aspect van de activiteit van Plantin, dat alle aandacht verdient. | |
[pagina 95]
| |
RéSuméEn juin 1563 Willem Silvius a été convoqué d'Anvers à Bruxelles afin de se justifier d'une publicaton imprimée par lui. Celle-ci se trouvait être une réimpression d'une édition de Plantin, qui fut convoqué après Silvius. L'édition en question combine deux ouvrages: L' A.B.C. ou instruction chrestienne pour les petits enfans et: Instruction chrestienne par F.J. Pierre Ravillian, tous les deux parus pour la première fois en 1558. Une analyse du contenu démontre que l' A.B.C. est une compilation et que pour sa composition on s'est servi de textes publiés à Genève. Ce qui frappe en particulier, ce sont les prières de la liturgie de Calvin et les prières incorporées à la fin de son catéchisme. Quelques passages ont été retouchés dans un sens plus catholique. Une autre publication dont on s'est servi est l' Introduction pour les enfans de François Landry (cfr. Eug. Droz). Dans les textes il y a quelques lacunes, qui font preuve d'une façon de travailler peu méthodique. Peut-être l' A.B.C. est une réimpression d'une publication antérieure, parue en France (cfr. une édition d'Estiard de 1556/8). L' Instruction de Ravillian aussi dépend largement d'autres textes. Quelques parties se basent sur le catéchisme de Calvin. Le Deux instructions de Jean de Monluc, évêque français inchné au calvinisme, est amplement cité. Deux frères ont contribués à l'édition de Plantin: Jean et Jacques Taffin. La partie de Ravillian est dédiée à Cathérine Gambalee, c'est-à-dire Cathérine Alegambe, leur mère. Le poème au verso de la page de titre est également une indication que les Taffins ont été mêlés à cette affaire. C'est probablement Jean qui a écrit le poème, quoiqu'il ne puisse être identifié avec l'auteur Ravillian, puisque celui-ci paraît être catholique et que Jean était passé au calvinisme. L'édition de l'ouvrage a été stimulée par Jacques Taffin, déjà en 1555 en relation avec Plantin, peut-être son prêteur et un homme aux sympathies calvinistes. |
|