De Gulden Passer. Jaargang 61-63
(1983-1985)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 3]
| |
Een beschouwing over het beroep van conservatorGa naar voetnoot1
| |
[pagina 4]
| |
de kennis van het verleden een voornaam gegeven is, zal een historische vorming een goede voorbereiding zijn. Geschiedenis kan hier in een zeer ruime zin opgevat worden. Iedere conservator moet een vorming hebben in de humane wetenschappen. Het kan gebeuren dat in grotere instellingen iemand het tot conservator brengt zonder universitaire opleiding. Dan gaat het om iemand die alle kenmerken heeft van een hogere scholing, het diploma uitgezonderd. Op deze regel ken ik géén uitzonderingen. Henri Conscience heeft alleen de titel van conservator van het Wiertz-Museum als een sinecuur gekregen. Dat was natuurlijk geen reden om in de jaren vijftig - laten wij zeggen gelijktijdig met de aanstelling van Leon Voet - in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Brussel, waar het Wiertz-Museum een afdeling van is, zijn bewaard gebleven brieven te verbranden. Kwatongen vertellen dat het gebeurde omdat die beslissing getroffen werd door een conservator die niet wist wie Henri Conscience was. Hoe is het mogelijk met zo'n Franse naam! Dialectisch gezien - ik bedoel hiermede geenszins het bekoorlijke mengsel van Gents en Antwerps dat het ABN van Leon Voet verrijkt - maar ik bedoel de filosofische dialectiek, die mij dwingt na de these van de niet universitair geschoolde uitzondering over te gaan tot de antithese van de grote geleerde die nooit conservator zal worden. Let wel, een grote geleerde kan een goed conservator worden - denk aan mijn watermerk - maar het is niet voldoende een groot geleerde te zijn. Waar zit hem het verschil? Ik ga het in twee woorden zeggen en dat zal een schromelijke vereenvoudiging zijn. Het zit hem in de menselijke warmte. Wat des mensen is, is nooit eenvoudig. Een geleerde kan groot worden binnen een egoïstische levenshouding, die niet noodzakelijkerwijze oneerbiedig hoeft te zijn. Hij zal een simple equatie leggen tussen de tijd die hij nodig heeft om dikke boeken te schrijven en de uren of dagen die hij zou ‘verliezen’ met cultureel of professioneel dienstbetoon. Ik weersta niet aan de gemakkelijke verleiding te zeggen dat voor hem voet-noot belangrijker is dan Voet, Leon. De bekwame conservator die aan deze naam beantwoordt heeft nochtans ook dikke boeken geschreven. De meest uitgesproken technische betekenis van de boven aangehaalde ‘menselijke warmte’ lijkt mij te zijn, de voorrang, de prioriteit van het ploegverband in de uitoefening van het beroep van conservator. In of buiten de eigen instelling heeft hij traag geleerd dat hij alleen niet veel vermag, dat het nooit om hemzelf gaat. Normalerwijze staat hij aan het hoofd | |
[pagina 5]
| |
van een ploeg, waar hij van iedereen, op zijn eigen niveau, moet bereiken dat hij of zij - zij is belangrijk in musea en bibliotheken - dat hij of zij zichzelf overtreft in de toegewezen of zelf aangevraagde taak. Die taak neemt simultaan de meest diverse vormen aan: de materiële bescherming van het geërfde patrimonium; de verantwoorde verwervingspolitiek - van de aanboring van overheidsgeld tot ‘pink tea's’ met rijke weduwen; de uitbouw van het imago van de eigen instelling, van de wetenschappelijk verantwoorde tentoonstelling tot de even eerbiedwaardige causerie voor een amateur-genootschap; ten slotte, de omgang met de overheid, van een geïnteresseerd minister (ik denk ook schepen) tot een naijverig bureaucraat (ik denk zowel rijks- als stadsambtenaar); de omgang met hen die niet tot het edele begrip van ‘medewerker’ kunnen gerekend en van wie men mirakels van toewijding bereikt als de conservator een mens onder de mensen is. Het wordt tijd om te besluiten. Dat is natuurlijk niet waar, maar het klinkt goed. Mijn variaties op het thema conservator waren nogal algemeen en nu zou ik ze, zo niet aan het papier willen toevertrouwen, ze dan toch beperken tot conservators van papier. Men kan ze ook bibliothecarissen noemen. Het papier is verduldig pleegt men te zeggen, maar dat slaat op slechte schrijvers, niet op de bezorgdheid van hen die het beschreven en bedrukte papier voor het nageslacht willen bewaren. In dit venerable Huis heeft de conservator het geluk dat al het te bewaren materiaal houtvrij is. Hij mag zich ertoe beperken een gevoel van medelijden te tonen voor zijn collega's die tonnen boeken, gedrukt na de zeventiger jaren van de vorige eeuw, teloor zien gaan, omdat zij niet meer aan het minste gebruik weerstaan. Dit ontlast de conservator van het MPM niet van een eigen verantwoordelijkheid, die er in bestaat de levensduur, de negatieve en positieve factoren die deze levensduur van het papier bepalen, aan een bestendig onderzoek te onderwerpen. Leon Voet heeft het gedaan. Hij heeft het gedaan, omdat hij nooit geaarzeld heeft voor anderen te werken. Een goede conservator, voorwaar, want hij weet dat er geen beschaving is zonder papier. Thans gaat er in het Museum Meermanno-Westreenianum - een soort van Haagse tegenhanger van het MPM - een bekoorlijke papiertentoonstelling door onder de titel Met de Hand geschept. Ik zou er hier, voor de gelegenheid, willen aan toevoegen en Met het Hart geschonken. | |
[pagina 6]
| |
Conservator Leon Voet in zijn werkkabinet (februari 1982).
|
|