De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 11. Het regement der ghemeynten. Dat de mieren menschen geworden sijn voortijden Hebben de Poëten gesyet, sonder reden niet, Haer neerstige sorchvuldicheyt doet sulcs belijden. Maer sonder wet en regel is hen bedrijuen siet, Het beroert haer seer haest al watter geschiet, Sy en hebben Coninck, leytsman, noch regiment: Waerom hen bevreest maect, niet wetende t'bedict, Als den lantman door t'geclanck des beckens bekent Loct tot sijnen caerden de byen die hem zijn ontrent. Der gelijcken als de borgers sonder wetten goet Duer een loopen, so zijn alle rechten geschent, Niet dan woelinge en rasernije onvroet En isser te siene, ongeloont blijft het goet, En de quade is vry van punitie. En gelijc den draeyenden wint int sant onsoet Een tempeest voorseyt, sulcx is de conditie Van desen: en der sulcker malitie Rad'ick te schouwen die in ruste wilt leuen, Want s'volcs regiment sietmen dicwils sneuen. Vorige Volgende