De Gulden Passer. Jaargang 57
(1979)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |||||||
Een kwestie van dateringGa naar voetnoot*
| |||||||
[pagina 138]
| |||||||
geschreven als die van Erasmus aan Hermans, dus eind 1498Ga naar voetnoot3. Deze zelfde brief van Bostius aan Cornelius speelt een belangrijke rol in de argumentatie die Reedijk aanvoert in zijn artikel ‘Verdwenen poëzie van Erasmus’Ga naar voetnoot4. De ‘terminus ante quem’ van de brief geeft hem weinig problemen: op 4 april 1499 blies Bostius zijn laatste adem uit. In verschillende passages van de brief vindt Reedijk verder houvast voor een preciesere vaststelling van de datum. Allereerst de opmerkingen van Bostius over de ‘Mariade’ van Cornelius. Bostius schrijft dat hij dit gedicht nog niet gelezen heeft, maar zich er veel van voorstelt. Wel is het Bostius bekend dat de ‘Mariade’ in drie decaden is verdeeld, uit welke kennis Reedijk concludeert dat op het moment dat Bostius zijn brief schreef, Cornelius' gedicht reeds voltooid was, d.w.z. ‘in één der laatste jaren van de 15e eeuw, in ieder geval vòòr 4 april 1499 en waarschijnlijk niet zo heel lang voor die datum’Ga naar voetnoot5. Een belangrijker hulpmiddel bij de datering van Bostius' brief ziet Reedijk in de verzuchting die Bostius tegenover Cornelius slaakt: ‘doleo quod tantum terrarum, tantumque maris inter nos est’. Tussen Gent, waar Bostius woonde, en Parijs, de tijdelijke residentie van Cornelius, ligt geen zee. Indien echter Bostius zijn brief naar Holland verzonden heeft zou zijn klacht betrekking kunnen hebben op de Zeeuwse wateren die Vlaanderen en Holland van elkaar scheiden. Reedijk komt dan ook tot de conclusie dat de brief geschreven is in de periode dat Cornelius, teruggekeerd uit Parijs, weer in Holland woonde: ‘we zullen de bewuste brief wel mogen plaatsen tussen de herfst van 1498 en de 4e april 1499’Ga naar voetnoot6. Een andere, eveneens ongedateerde brief van Bostius doet mij echter twijfelen aan de juistheid van deze conclusie. Deze brief is gericht aan een zekere Johannes Aermlerius en wordt door Allen aan de hand van de passage ‘frater Cornelius Gerardus Goudensis, regularis canonicus, nunc Parisiis residens...’ gedateerd | |||||||
[pagina 139]
| |||||||
tussen november 1497 en 16 augustus 1498Ga naar voetnoot7. Om verschillende redenen, die ik hieronder zal geven, is het waarschijnlijk dat de brief van Bostius aan Cornelius (voortaan brief A genoemd) eerder gedateerd moet worden dan die van Bostius aan Aermlerius (voortaan brief B).
| |||||||
[pagina 140]
| |||||||
Aangenomen dat brief A inderdaad vroeger gedateerd dient te worden dan brief B is het onmogelijk dat Bostius' klacht over de zee die hem van zijn vriend scheidt, betrekking heeft op de periode na Cornelius' terugkomst uit Parijs. Waarschijnlijker is het dat deze klacht slaat op de tijd voor het vertrek van Cornelius naar Parijs, toen deze eveneens in Holland verbleef. Daarmee kan een datum in november 1497 als ‘terminus ante quem’ van de brief beschouwd worden. Deze datering zou nog aan nauwkeurigheid winnen, wanneer het tijdstip vastgesteld kan worden waarop Guillaume Bibaut is ingetreden in de orde der Kartuizers. Bostius schrijft immers in brief B: ‘Epigrammata Guilhelmi Bibaucii, nunc Carthusiani’Ga naar voetnoot16. De plaatsing van brief A tussen herfst 1498 en 4 april 1499 stelt Reedijk in staat Bostius' mededeling ‘Gloriatur magnopere Herasmus vir omnium nostrae aetatis facile doctissimus de tua eruditione | |||||||
[pagina 141]
| |||||||
et amicitia nec Egidium Delium poetam tibi scribit comparabilem, et optimam scribendi venam te habere fatetur’, als oorzaak aan te wijzen van een literaire ruzie tussen Aegidius van Delft (Delius) en Erasmus. Reedijk leidt dit geschil o.a. af uit een brief van Erasmus gedateerd 2 mei 1499Ga naar voetnoot17. Het gevolg van Bostius' uitlating zou zodoende niet lang op zich hebben laten wachten. Als de brief van Bostius aan Cornelius echter inderdaad minstens een jaar eerder geschreven is dan Reedijk veronderstelt, wordt een oorzakelijk verband tussen deze door Bostius overgebriefde opmerking van Erasmus over Delius en een eventueel geschil tussen de laatste en Erasmus onaannemelijk. Aan het vermoeden van Allen dat Bostius in brief A probeert iets te doen aan de wrijving die in de herfst van 1498 tussen Cornelius en Erasmus was ontstaan, wordt door de voorgestelde datering van de brief - november 1497 of eerder - elke grond ontnomen. |
|