De Gulden Passer. Jaargang 50
(1972)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[De Gulden Passer 1972]Twee zestiende-eeuwse werken, één verreikende strekking
| |
[pagina 2]
| |
gelang van gegeven omstandigheden. Doch de sympathie van alle Antwerpse sekte-leden is steeds meer uitgegaan naar de roomse kant dan naar het calvinismeGa naar voetnoot3. Enkele brieven van Plantin, daterend uit het jaar 1567, informeren ons over de gedachtenwereld van deze spiritualisten. In een brief van 31 juli schreef hij aan zijn vriend G. Postel, dat elkeen het recht heeft op vrije meningsuiting en op gewetensvrijheid; vervolgingen om meningsverschillen zijn dan ook volledig zinloos; de uiteenlopende standpunten moeten door de naastenliefde worden overbrugdGa naar voetnoot4. Voor de spiritualisten bleef de hoofdzaak het zoeken naar contactpunten om in de algemene verwarring eensdenkend te geraken. Als algemene norm stelden zij, naar wij uit een brief van A. Maes op 31 december 1564 aan Gregorius CassanderGa naar voetnoot5 geadresseerd vernemen, een terugkeer tot het geloof der vooroudersGa naar voetnoot6. Onder de humanisten van de zestiende eeuw, sekte-leden of geestesgenoten van ‘Het Huys der Liefde’ bekleedt J. Lipsius een uitzonderlijke plaatsGa naar voetnoot7. Zijn irenisme, op grond van een terugkeer tot het geloof van de eerste kerk, treffen wij herhaaldelijk én in zijn werken én in zijn briefwisselingGa naar voetnoot8. In zijn groot werk, | |
[pagina 3]
| |
Politicorum sive civilis doctrinae libri VI van 1589Ga naar voetnoot9, raakte hij het delicate probleem aan van de verhouding van Staat en godsdienst. Voorzichtig vatte hij het aan met de stelling, dat een vorst in de religieuze aangelegenheden slechts recht op toezicht had: bescherming van zijn onderdanen was zijn eerste opdrachtGa naar voetnoot10. Dergelijk standpunt verraadt de positie van een middenpartij, die zich noch voor de reformatie noch voor de contrareformatie uitspreken wil. Op ideologisch vlak stond Lipsius een algemeen theïsme voor, aanvaardbaar voor beide partijen. Een wijs vorst kent geen andere heilige verering dan het geloof in één God. Lipsius sprak zich voor een bepaalde confessie niet uit, wanneer hij vervolgde: ‘die verering moet gebeuren naar de oude ritus’Ga naar voetnoot11. In de geest van ‘Het Huys der Liefde’ en van G. Cassander zocht Lipsius naar een godsdienstvorm, vrij van enige roomse of protestanse gebondenheid. Naast andere invloeden, als van Erasmus en Ph. Melanchthon, werd Lipsius' irenisme hem overwegend ingegeven door Cassanders werk, De officio pii ac publicae tranquillitatis vere amantis viri, in hoc Religionis dissidioGa naar voetnoot12. Voor H.F. Bouchery klinkt dat werk als een beginselverklaringGa naar voetnoot13. Schrijver treedt de mening van J. Lindeboom bij, voor wie Cassanders De officio was: ‘een der merkwaardigste onder de vele geschriften die hun ontstaan danken aan de godsdienststrijd der zestiende eeuw’Ga naar voetnoot14. Hoofdzaak voor Cassander was het zoeken naar een vergelijk tus- | |
[pagina 4]
| |
sen de verscheidene partijen, door middel van een openhartig dialoogGa naar voetnoot15. Hetzelfde verzoeningsideaal bezielde Lipsius. Zo kwam hij in zijn De una Religione van 1590 openlijk uit voor de dringende noodzakelijkheid van een gezonde gedachtenwisseling tussen de bevoegden uit de verscheidene partijen, over filosofische en godsdienstige onderwerpenGa naar voetnoot16. Treffend is het parallellisme van Cassanders De officio en van Lipsius' Politica. In hun werken hebben beide humanisten een gelijklopende optiek. Pijnlijk getroffen door de verscheurdheid van de christenheid, rekenen beiden het zich tot een plicht naar verzoening en vrede te streven. Het rustig toekijken naar de verwarring betekende voor Cassander, lafheid. Naar een uitweg moest men uitkijken, naar een haven uitzien, waar men vredig kon aanleggenGa naar voetnoot17. Getuige van de onenigheid der gezagvoerders in de christelijke gemeenschap, van de ellende der talrijke slachtoffers, hield Lipsius het verder zwijgen voor onmogelijkGa naar voetnoot18. Beide humanisten grijpen naar dezelfde methode om hetzelfde doel te bereiken: vrijheid van meningsuiting als waarborg voor gewetensvrijheid. Na Eramus was Cassander een voorvechter van deze geestelijke bevrijdingGa naar voetnoot19. | |
[pagina 5]
| |
In de roomse en in de protestantse kringen was een dergelijke houding voor velen aanvechtbaar, zo niet verdacht. Luthers fundamentele gedachte was de aanvaarding van de verdorvenheid der menselijke natuur, met het volslagen gebrek aan vrijheid om het goede te kunnen kiezenGa naar voetnoot20. Kernprobleem in de zestiende eeuw: menselijke vrijheid of goddelijke gebondenheid. Cassander had geopteerd voor de ruimere visie van de noodzakelijkheid van de menselijke vrijheid. Lipsius trad Cassanders zienswijze bij. Zich het gevaar van een mogelijke afkeuring of zelfs veroordeling wel bewust, wist hij die harde waarheid zó te omkleden, dat zij niemand kwetste. Hij ontleende een beeldspraak aan de Stoïcijnse wijsgeer Seneca: onze geest wordt, net als voortreffelijke paarden, met grotere zekerheid geleid met een losse teugelGa naar voetnoot21. In de toen netelige zaak van de vormen van de eredienst zijn de punten van overeenkomst tussen Cassanders en Lipsius' denken opvallend. Cassander was van mening dat in deze omstreden vraag de gelovige een ruime vrijheid moest worden toegekend, zo niet vervalt de Godsverering, die tot vrijheid moet leiden, in tal van slaafse lastenGa naar voetnoot22. Op Cassanders optie heeft Lipsius doorgedacht. De vormen van eredienst leken hem vrij bijkomstig: belangrijk was, de praktijk van het leven, de morele houding van een christenGa naar voetnoot23. In navolging van EramusGa naar voetnoot24, wendt Lipsius zich af van het bijkomstige in het christendom om volledig op te gaan in de inner- | |
[pagina 6]
| |
lijkheid van de christelijke beleving. Lipsius' keuze gaat naar de morele implicaties van een geloofsovertuiging. Na ErasmusGa naar voetnoot25, leggen beide humanisten de vinger op de wonde plek van hun tijd: de twistzucht en de woordenkraam, die de mensen afleiden van hun morele verplichtingenGa naar voetnoot26. Treffend is tevens het parallellisme tussen beide humanisten in de toen brandende kwestie van de bestraffing der ketters. Gelet op de implicatie van de religieuze en de politieke problemen in de zestiende eeuw, was het optreden tegen de andersdenkenden niet zo zeer een vraagstelling naar de wenselijkheid van de verdraagzaamheid, dan wel naar de werkelijke bevoegdheid van de gezagvoerdersGa naar voetnoot27. Ter benadering van de omstreden vraag maakte Cassander een duidelijk onderscheid tussen twee soorten van afgedwaalden: zij die op vernieuwing waren gesteld zonder hierom van de traditionele standpunten af te wijken. Vrede en eendracht was hun hartewens en hun kommer. De anderen braken met het verleden af, in niets om verzoening en eendracht bekommerd. Met deze onruststokers kon niemand tot een akkoord komen; zij moesten derhalve als vijanden worden veroordeeld. De doodstraf der ketters had, voor Cassander, geen bestaansrecht. Dergelijke bestraffing gaf aanleiding tot, of was oorzaak van een nieuwe tweedrachtGa naar voetnoot28. Een vastberaden optreden der overheid manifesteert zich vooreerst in haar onverwrikt pogen door overredingskracht de falenden tot een nieuw inzicht te brengenGa naar voetnoot29. G. Cassander behoort tot die humanisten in wie de ‘toleranticus’ en de ‘irenicus’ verenigd zijn. Als ‘toleranticus’ kwam hij op | |
[pagina 7]
| |
voor de vrijheid van meningsuiting, als ‘irenicus’ streefde hij naar een verzoening tussen de partijenGa naar voetnoot30. Hoort Lipsius tot dezelfde strekking? Hoe stond hij tegenover het door Cassander ingenomen standpunt inzake de bestraffing der ketters? Ongetwijfeld was de vrijheid van geest hem een kostbaar goed, dat hij zuiver wilde bewaren. Net als voor Cassander, had ook voor hem het vrijheidsrecht der staatshoofden grenzen. Al moeten de staatsburgers die door een afwijkende houding, door een bedenkelijke dissidentie de staatsgemeenschap in gevaar brengen, worden gestraft, toch blijft het na te streven ideaal, de overredingGa naar voetnoot31. Hierin is Lipsius een trouwe discipel van Cassander. Doch in zijn Politica, die duidelijk Cassanders geest weerspiegelde, week hij van 's meesters irenisme af, waar hij meende dat in uitzonderlijke omstandigheden de zwaarste straf gerechtigd was. Zijn ongenadige houding motiveerde Lipsius: Beter is het immers dat er één omkome, dan dat de eendracht in een gemeenschap te loor gaatGa naar voetnoot32. Voor een juister begrip van Lipsius' standpunt bedenke men dat in de zestiende eeuw het nijpend staatkundig probleem gelegen was in het handhaven of het herstellen van rust en orde. De enige mogelijkheid daartoe, bestond in een machtig en onbesproken gezagGa naar voetnoot33. Lipsius had meer oog voor de ermee betrokken politieke problemen, voor de interferentie van godsdienst en politiek, dan de theologisch georiënteerde Cassander. Voegen wij eraan toe dat een vorstelijk gezag zijn motivering vond in een geloofsoptiek, en dat religieuze dissidenten derhalve staatsgevaarlijk waren. Steunend op het zelfverdedigingsrecht van de gemeenschap, innoveerde Lipsius geenszinsGa naar voetnoot34. Naast zijn irenisme lag het beogen van | |
[pagina 8]
| |
rust en orde in de lijn van zijn gedachtenwereld in de Politica. Een ordelijke staat waarborgde het best een stevige bevordering van de eendracht. De dringende noodzaak van een sterke organisatie van de Staat had zijn tijdgenoot, de politieke theoreticus Jean Bodin (1530-1596) reeds enkele jaren vroeger behandeldGa naar voetnoot35. Voor hem gold het belang dat elkeen in een wel georganiseerde Staat had, alsmede de veiligheid die hem meteen verzekerd was, als voornaamste motieven voor het absolutisme van de vorst. Net als Lipsius, zag Bodin in de godsdienst de veiligste waarborg voor een geordende StaatGa naar voetnoot36. Dergelijk utilitarisme trad Lipsius bij, doch vóór alles bleef hij een humanist. Zijn grootmoedige visie op het gezag van een staatshoofd heeft hij in zijn Politica kernachtig uitgedrukt met een aanhaling van Plinius' Panegyricus Traiano Augusto dictus: ‘Waarom zoudt u met uw medeburgers niet omgaan als een vader met zijn kinderen?’Ga naar voetnoot37. In zijn Politica worstelt Lipsius, evenzeer als Cassander in zijn De officio, met de problemen van zijn tijd: de vrijheid van meningsuiting, de gewetensvrijheid, het pluralisme in de geloofsovertuiging, het gezagsrecht. In de jaren van tragische verdeeldheid van de christelijke wereld en van het Europese vasteland, trekt de humanist Lipsius, bekommerd om de eendracht en de vrede, de lijn door van zijn theologisch gerichte voorganger G. Cassander. Gegroeid in dezelfde verzoeningsdrang zijn hun beider werken toonaangevend geweest in de zestiende eeuw voor de irenisch georiënteerde humanisten in hun oprecht streven naar het herstel van de godsdienstige eendracht in een confessioneel en politiek verscheurde wereld. | |
[pagina 9]
| |
Beide werken duiden een weg aan. Een overeenkomst kon slechts worden bereikt door zich bij één feitelijkheid neer te leggen: de aanvaarding van de diversiteit der opinies. Beter een akkoord tussen de uiteengegroeide partijen op grond van enkele geloofspunten, dan een nog rampzaliger verdeeldheidGa naar voetnoot38. Waar hij de godsdienstige problemen benaderde, gaf Lipsius kernachtig het standpunt van zijn verzoeningscampagne aan: een overhaastig optreden tegen een afwijkende gezindheid is doorgaans een vergissing, daar het samenleven met de anderen soms wenselijker lijkt, dan ontijdig olie in het vuur gietenGa naar voetnoot39. Lipsius' woorden hielden een heilsboodschap in. Heeft men zich een juist begrip van de zienswijze der anderen gevormd, dan zal men geen scheef oordeel vellen en tot eendracht komen, daar ‘wij allen burgers zijn van een en dezelfde stad’Ga naar voetnoot40. Niet slechts in een confessionele controverse maar tevens op het politieke vlak, moet de voorkeur gegeven worden aan een overeenkomst, eerder dan aan de overwinningszucht van de ene partij op een andereGa naar voetnoot41. In deze woorden drukte Lipsius zijn hartewens en zijn levensdroom uit. | |
Résumé
| |
[pagina 10]
| |
la foi des ancêtres. Parmi eux Juste Lipse (1547-1606) occupe une place importante. Dans ses oeuvres de même que dans sa correspondance, il insiste sur la nécessité d'un retour au credo de l'église primitive, comme trait d'union entre les partis. En plus de la pensée d'Érasme et de Melanchthon, Lipse s'inspire abondamment de l'oeuvre de G. Cassandre (1531-1566), De officio pii ac publicae tranquillitatis vere amantis viri, in hoc Religionis dissidio. Le parallélisme entre cette oeuvre et le Politicorum sive civilis doctrinae libri sex, qui ad principatum maxime spectant de Lipse est manifeste, e.a. en ce qui touche à la liberté d'opinion, la liberté de conscience, et l'importance toute relative des rites. Cependant dans la question, épineuse entre toutes, du châtiment des hérétiques, Lipse défend une opinion divergente de celle de Cassandre. Pour Lipse, la sécurité de l'état justifie en certains cas, la peine de mort. J. Lipse et G. Cassandre se sont employés à rétablir l'unité du monde chrétien et d'une Europe divisée, en affirmant la nécessité de l'acceptation des divergences d'opinions et du respect de l'opinion d'autrui. | |
Summary
|
|