Frans Smekens heeft voor de ‘Mededelingen van de Marine-academie’ (1967) opgesomd in hoeverre vele Antwerpse instellingen reeds schatplichtig zijn aan René de Bock voor hoogst merkwaardige en zeker kostbare zaken en weldra zullen deze zich pas voor goed een denkbeeld kunnen maken van de secure belangstelling van deze ‘Bock’, wanneer de erflating wordt geanalyseerd. Hij was niet de verzamelaar die vergaarde, wat hem onder de hand kon vallen; hij zocht en wist, wat hem ontbrak! Alles wat René de Bock in zijn leven ondernomen heeft, draagt de stempel van het nauwkeurig onderzoek, als ging het om een cijfer-op-de-centiem.
Het is mogelijk dat zijn kleine, ietwat stugge gestalte sommigen, zeker bij de eerste contacten, hinderde. Geen van de broers spreekt veel. Een woord heeft een betekenis. En een vraag heeft een zeer netgeviseerd doel. Maar zij vergissen zich, die ooit hebben durven denken, dat René de Bock behoorde tot de ontoegankelijken! Hartelijkheid huist ook daar waar alles afgemeten wordt en afgewogen op het stuk van toewijding en overgave.
Bovendien wie onzer heeft niet met ontzag de beheersing gevolgd, waarmede een zwaar levenslot getorst werd? Een sterke verschijning was deze man.
Ik heb steeds bewonderd hoe René de Bock in vergaderingen er kon op staan te weten wat een reglementsartikel nu beslist inhield, wat het Staatsblad voorschreef, hóe begrotingen en balansen geformuleerd waren. Hierin mag hij een tegenvoeter heten van de doorsnee Belg die de gewoonte heeft alle officiële papieren aan zijn laarzen te lappen of ze ten hoogste te beschouwen als het net, waar men op de een of andere wijze doorheen wil. In deze houding sprak de rechter van de Rechtbank voor Koophandel. En die kon maar al te goed de hemelkaarten lezen, dan dat men hem wat voorschotelen zou. Hij werd dan achterdochtig en als goede schipper bleef hij maar aan wal: tot groot heil van de hele manschap!
Dat de ‘Antwerpsche bibliophielen’ nog steeds zeewaardig zijn is voor een zeer aanzienlijk gedeelte aan René de Bock te wijten. Nooit hebben zij er om gestreden, Lode en René, wie van hen beiden de lekken werkelijk gestopt en ten slotte de ‘Passer’ opgekalfaterd heeft: in één vergadering gingen zij er beiden aan, elk op zijn manier; reefde de ene handig de zeilen, de andere wist