De Gulden Passer. Jaargang 41
(1963)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Masius in moeilijkheden
| |
[pagina 162]
| |
hem soms met het Vatikaan in botsing brachten, een zekere ongerustheid. In 1553, nog te Rome, vinden wij hem tegenover kardinaal Pighini de Talmoed met klem verdedigen tegen het dekreet der Inquisitie.Ga naar voetnoot1 Dit heeft blijkbaar in kerkelijke kringen geen goede herinnering nagelaten. Toen in 1561 de nuntius Commendone den hertog bezocht, nam hij in diens landen allerlei tekenen van ketterij waar, hoewel hij het met Masius persoonlijk zeer goed kon vinden.Ga naar voetnoot2 In diezelfde tijd streefde de hertog naar de stichting van een universiteit te Duisburg, en Masius speelde hierbij een grote, zo niet de leidende, rol. Reeds had de Paus de bul gegeven, toen hij deze plotseling terugnam en den procurator van den hertog gevangen zette, een en ander, zegt men, naar aanleiding van verdachtmakingen van de universiteiten van Leuven en Keulen, die de vrees wekten, dat in Duisburg een ketterse universiteit zou komen.Ga naar voetnoot3 De reputatie van Masius te Rome zal hier echter wel mede een rol hebben gespeeld. Masius maakt heel duidelijk wat hij van deze pauselijke handelwijze denkt: ‘Profecto non video, quid apud barbarissimos barbaros fieri posset barbarius...’.Ga naar voetnoot4 Dat er in deze tijd (1561) te Rome inderdaad twijfel bestond aan Masius' orthodoxie, blijkt uit de pogingen van zijn goeden vriend Latinus Latinius om schadelijke geruchten de kop in te drukken. ‘Ego quidem... sedulo operam dedi, ne quid apud quemquam de te non bellae opinionis inolesceret, nec aliquem adhuc inveni, cui non persuaserim de te sancta atque honesta omnia’.Ga naar voetnoot5 Maar waar Masius aan de Hebreeuwse traditie een, ook in de ogen van Latinius, te grote waarde bleef hechten, bleef ook de achterdocht leven. En misschien niet alleen om deze reden. Zo kon een andere vriend, Stephanus Pighius, in 1567 zich ineens vol onrust afvragen of Masius zich bij de protestantse partij dacht te voegen: | |
[pagina 163]
| |
‘Non enim mihi persuadeo, quod tua sponte temet in aliquam perniciosam factionem conjeceris’.Ga naar voetnoot1 De twijfel berustte dus niet alleen op geleerde controversen, en leefde niet alleen in Vatikaanse kringen, maar ook bij een zo goed vriend als Pighius. De spanning tussen het Vatikaan en Masius, waarvan de vermelde incidenten symptomen zijn, nam toe, toen Masius laat in zijn leven tot het uitgeven van geschriften overging. Het eerst kwam onder de aandacht de voorrede op zijn commentaar op het boek Jozua, dat als zijn laatste geschrift posthuum zou verschijnen, maar waarvan hij de tekst reeds in 1571 naar zijn vrienden te Rome zond. Hoewel Granvelle zich prijzend erover uitliet, rieden andere kardinalen tot groter voorzichtigheid van uitdrukking, en vriend Latinius schreef brief op brief om Masius ertoe te bewegen zijn tekst te wijzigen, opdat niet ‘vel laevissima suspicionis umbra’ zou overblijven. Blijkbaar nam men te Rome vrij algemeen aanstoot aan Masius' woorden. Tot de eer van onzen geleerde kan gezegd worden, dat hij in hoofdzaak de afkeuring van Rome heeft durven trotseren.Ga naar voetnoot2 In hetzelfde jaar 1571 heeft Plantijn de druk van de Biblia Regia voltooid, waarvoor, juist ook wegens de medewerking van Masius, de pauselijke goedkeuring aanvankelijk niet te verkrijgen bleek;Ga naar voetnoot3 in aansluiting hierop had hij ook Masius' Syrische grammatica en Syrische woordenboek gedrukt.Ga naar voetnoot4. Deze werken kwamen onder het bijzonder kritische, en door recente ervaringen ongetwijfeld gescherpte, oog van Pius V, die niet naliet, blijkbaar publiekelijk, zijn afkeuring te doen kennen. Masius, hiervan te Kleef onderricht, haastte zich om de pauselijke toorn te bezweren. Hiertoe wendde hij zich tot den Paus zelf en tot kardinaal Sirletus, dien hij vroeger, in zijn Romeinse tijd, had gekend als secretaris van kardinaal Cervino. Deze laatste brief, die aan het speurend oog van Lossen | |
[pagina 164]
| |
is ontgaan, is bewaard gebleven in de correspondentie van den kardinaal, verzameld in een bundel in de Vatikaanse Bibliotheek: Reg. Lat. 2023, fol. 228 en 229 (adres); het is het eigenhandige origineel, en zal in begin 1572 gedateerd moeten worden. De tekst luidt als volgtGa naar voetnoot1: | |
Reverendissimo atque amplissimo domino domino Wilhelmo Cardinali Sirletio A. Masius salutem.Non possum, observandissime domine, ullis verbis tibi satis declarare, quanto me dolore affecerit is nuncius, qui nuper attulit, me non satis bene audire apud sanctum dominum nostrum, idque compertum esse, cum oblatis eius Sanctitati iis bibliis, quae iussu regis Catholici Antverpiae nunc typis sunt excusa, illa meum nomen in Grammatica et Vocabulario linguae Syrae conspexisset. Quae res unde nata sit, non possum equidem coniectura consequi. Sum enim mihi coram Deo conscius me inde a puero ad huncusque diem summa observantia, ne dicam pietate, religionem catholicam, hoc est eam quam Romana profitetur et docet ecclesia, coluisse, et hanc saepe etiam cum magnorum virorum offensa pro viribus defendisse defendereque cotidie. Ob cuius studium cultumque quam fuerim olim tuo patrono piae memoriae Cardinali Cervino usque ad eius Pontificatum carus, quam etiam Cardinalibus Maffaeo, Pighino, Tranensi illi, quem Paullus IV felicis recordationis in collegium coöptavit, familiaris atque acceptus, tu non potes ignorare, qui ipse me semper singulari non solum benevolentia, sed etiam amore es prosecutus. Iam vero, quale ego hoc loco, quo nunc sum, officium in tuenda religione catholica sanctaeque apostolicae sedis autoritate faciam, adeo non est obscurum, ut ob eam rem me singulariter esse carum Illustrissimo duci Albano atque universae illi aulae regiae, quae in Belgio nobis finitima est, sentiam. | |
[pagina 165]
| |
deliramenta tam acriter insectentur exagitentque atque ego per omnem occasionem facio. Nam si quid apud illos est, quod nostra dogmata confirmet, ipsorum convellat (ut tute scis esse plurima), cur id in nostram vertere utilitatem nefas fuerit? Cum hostem suis conficere armis sit pulcherrimum. Deze brief, waarop een antwoord niet te vinden is,Ga naar voetnoot1 werd blijkens de stijl zorgvuldig ontworpen, maar is na het afschrijven bij vergissing ongedateerd en niet ondertekend verzonden. De datum is uit de inhoud op te maken. Masius' verklaring, dat hij trouw zoon van Rome is gebleven, klinkt ernstig genoeg. De argumenten die hij aanvoert, zijn echter | |
[pagina 166]
| |
niet zo sterk. Het feit alleen reeds, dat hij zich tot Sirletus richtte, met wien hij in vijftien jaar geen contact had gehad, spreekt van Masius' geringe relaties met hoge Vatikaanse kringen. Wel is het waar, dat Sirletus medewerkte aan de Biblia Regia.Ga naar voetnoot1 Zijn herinnering aan de goede omgang in die betrekkelijk verwijderde tijd, toen Sirletus nog secretaris van Cervino was,Ga naar voetnoot2 maakt niet veel indruk, vooral wanneer men ziet, dat hij zich overigens op overledenen beroept;Ga naar voetnoot3 ietwat komisch is, dat hij zich de naam van den, overigens zeer machtigen en pas drie jaar tevoren overleden, kardinaal van Trani zelfs niet weet te herinneren! Dat Masius zich zou hebben ingespannen ter verdediging van de Roomse kerk blijkt nergens; dat hij niet zou hebben afgelaten de Joden en hun ‘nugae et deliramenta’ met eigen wapenen te bestrijden, is ronduit onwaar. Wel is het juist, dat Masius bij het Spaanse hof en bij den hertog van Alva een geziene figuur was. Kort tevoren had hij van den Spaansen koning een gouden keten gekregen, waarschijnlijk voor zijn medewerking aan de Biblia Regia.Ga naar voetnoot4 Toen in het begin van 1571 onderhandelingen met Alva nodig waren, was dan ook Masius hiervoor uitgezonden.Ga naar voetnoot5 Hier althans bestond dus inderdaad geen twijfel aan zijn orthodoxie. Tot de aan Masius overgebriefde bezwaren behoorde ook, dat hij in zijn voorrede op de gewraakte geschriften een veroordeelden ketter zou hebben geciteerd. Men kan zich gemakkelijk genoeg indenken, dat onze geleerde hiervan niets begreep. Blijkbaar had de Paus op J.A. Widmanstetter gedoeld, die weliswaar dertig jaar tevoren zich tegen verdenking van ketterij te verdedigen had gehad, maar die vervolgens toch wel duidelijk getoond had de kerk niet ontrouw te zijn geworden.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 167]
| |
Pius V heeft dus wel zeer kritisch gelezen, en het zal veeleer Masius' reeds lang bestaande twijfelachtige reputatieGa naar voetnoot1 zijn geweest die hem tot zijn uitlating heeft gebracht, dan aanwijsbare zonden in het boek zelf. Alles loopt met een sisser af, wanneer de Paus, tot Masius' onverholen vreugde,Ga naar voetnoot2 reeds op 1 Mei 1572 komt te overlijden. Zijn opvolger, Gregorius XIII, is wat minder streng. Toch moet Aria Montanus nog in Juni 1572 naar Rome reizen om de goedkeuring op de Biblia Regia te verwerven,Ga naar voetnoot3 maar door tussenkomst van kardinaal Sirletus wordt deze zaak bevredigend geregeld.Ga naar voetnoot4 Daarmee zal ook de bedreiging voor Masius zijn overgewaaid; onze geleerde voelde zich althans sterk genoeg om de geïncrimineerde passage in de voorrede van zijn Jozua te handhaven: ‘Neque enim, quin multi in multis a me dissentiant recusare aut possum aut volo, sed meum judicium, in quo magnam esse infirmitatem ingenue confiteor, omnium doctorum judicio et praesertim sacrosanctae Ecclesiae ejusque summo Pontifici Romano submitto.’ Deze zin van den geleerde, die het niet met Rome kon vinden, klinkt beter dan het wat valse geluid van de brief aan Sirletus. | |
Masius in troubleThe Semitic scholar Andrew Masius (1514-1573) in 1551 became the Duke of Cleves' agent in Rome, and in 1558 his councillor; he then lived at Zevenaar. His relations with this prince, whose orthodoxy was not above suspicion, as well as his own partiality to Talmudic studies created an unfavourable impression in Vatican circles. His friends, too, were not entirely sure of his orthodoxy. In 1571 Masius sent the ms. of his commentary on Josuah to his | |
[pagina 168]
| |
friends in Rome and received warning remarks. When in the same year Plantin had finished printing the Polyglot Bible, in which Masius had collaborated, as well as Masius' Syriac Grammar and Syriac Dictionary, difficulties arose; Pope Pius V, who had not yet given his approval to Plantin's undertaking, made some critical remarks on Masius' two publications. In the letter to Cardinal Sirletus published here (no date; beginning of 1572), Masius defends himself and protests his orthodox faith. The Pope's death in May of the same year changed the situation, and Arias Montanus succeeded in obtaining the approval of his successor Gregory XIII. In his commentary on Josuah, which was posthumously printed by Plantin, Masius maintained his position, although it had been criticised in Rome. |
|