De Gulden Passer. Jaargang 39
(1961)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
PlantinianaColin Clair, Christopher Plantin. With an introduction by Dr. L. Voet (London, Cassell & Company Ltd., 1960. In-8o, XV-302 blz., ill.).Christoffel Plantin is een der grootste drukkers aller tijden. Hij is erin geslaagd zich op te werken van arme boekbinder tot een der reuzen uit de geschiedenis van de typografie, en dit in een der meest troebele periodes uit onze nationale geschiedenis - wat niet alleen een des te grotere bewondering afdwingt voor de man die Labore et Constantia als devies had aangenomen, maar tevens aan het verhaal van zijn leven een intense dramatische bewogenheid schenkt. En in het Plantijnse huis op de Vrijdagmarkt te Antwerpen, thans het Museum Plantin-Moretus, zijn piëteitsvol de documenten bewaard gebleven, die toelaten dat levensverhaal in zijn volle intensiteit te reconstrueren. Het leven en de werken van Christoffel Plantin hebben dan ook reeds meer studies geïnspireerd, dan voor enig ander drukker - met uitzondering misschien van Gutenberg - het geval is geweest. Max Rooses, de eerste conservator van het Museum Plantin-Moretus, heeft ons de eerste verantwoorde biografie geschonken van de aartsdrukker van Filips II - en deze monumentale studie blijft nog steeds een onvervangen en praktisch onvervangbaar naslagwerk. In de loop der jaren hebben evenwel ganse scharen vorsers het door Max Rooses geboetseerde beeld met kleine en grote details aangevuld, zonder dat werd gepoogd deze nieuwe verworvenheden in een nieuwe grote synthese te verwerken. De lijvige studie van de heer Colin Clair vult thans deze leemte. Ze is tevens de eerste omvangrijke biografie van Plantin in de Engelse taal - hetgeen denkelijk eveneens de belangstelling van het Angelsaksische publiek voor de persoonlijkheid van de meester van De Gulden Passer beduidend zal stimuleren. Het was ons dan ook een eer en een genoegen, op verzoek van de heer Colin Clair, het werk met een klein voorwoord in te leiden. Schrijver volgt vrij trouw de algemene zienswijzen en voorstellingen van Max Rooses. Het tegengestelde zou trouwens zeer moeilijk zijn geweest: zelf hebben we maar al te vaak dienen te ervaren dat Max Rooses, in het nochtans zo overrijke Plantijnse archief, werkelijk alles heeft gezien en alles genoteerd; dat, wanneer we dachten eindelijk iets nieuws en spectaculairs te hebben gevonden, we tot onze ontgoocheling moesten vaststellen, dat dit probleem toch ergens in Rooses kolossaal oeuvre, zoniet was uitgewerkt, dan toch was geschetst of aangesneden. Toch menen we dat bepaalde fasen in Plantins loopbaan en bepaalde feiten in zijn optreden, in een minder traditioneel perspectief zouden dienen te worden bekeken en herkeken: dat bv. de jaren 1567 en 1572 in Plantins leven gevaarlijke krisisperiodes zijn geweest, waarvan de eerste hem bijna het hoofd heeft gekost, en de tweede bijna een einde heeft gesteld aan zijn bedrijvigheid in de NederlandenGa naar voetnoot1.; dat bv. | |
[pagina 247]
| |
in de jaren 1578-1585 de Spaanse hofkringen, door hun zeer tegemoetkomende houding, Plantin hebben weerhouden volledig en openlijk over te lopen naar de ‘rebellen’ - wat de terugkeer van de drukker naar Antwerpen in 1585 heeft mogelijk gemaakt. Deze bemerking doet in generlei wijze afbreuk aan de degelijkheid en betrouwbaarheid van de biografie van de heer Colin Clair: schrijver heeft de omvangrijke literatuur over Plantin - ook de werken in de Nederlandse taal - met de meeste zorg doornomen, en de gewonnen oogst op uitstekende wijze verwerkt. Ernstige bibliografische leemten zijn niet aan te wijzen. Enkel wil het ons voorkomen, dat schrijver iets meer nut had kunnen halen uit de merkwaardige verhandeling van onze betreurde voorganger, wijlen prof. H. Bouchery, Aanteekeningen betreffende Christoffel Plantin's houding op godsdienstig en politiek gebied, in: De Gulden Passer, 1940 (meer in het bijzonder wat betreft het krisisjaar 1567 en de deelneming van Plantin aan de oprichting van een anti-Spaanse drukkerij te Vianen). Schrijver is tevens voor vele problemen rechtstreeks tot de bronnen gegaan, en heeft weken en maanden gewerkt in het Plantijnse archief. Een gedeelte van dit materiaal heeft hij overigens voorafgaandelijk verwerkt in enkele uitstekende detailverhandelingen (o.m. Christopher Plantin's Trade-Connections with England and Scotland, in: The Library, 1959). Het werk van Colin Clair is, zoals moeilijk anders kan bij een biografie, kronologisch gehouden, met tussen hoofdstuk III (The Partnership, 1563-1567) en hoofdstuk VII (Years of Achievement, 1568-1576), drie hoofdstukken gewijd aan belangrijke problemen die zich in deze jaren situeren (IV. The Antwerp Polyglot; V. The Liturgical Books; VI. King's Prototypographer). Het eigenlijke werk eindigt met twee hoofdstukken respectievelijk handelend over de grafische kunstenaars die voor Plantin hebben gewerkt en over ‘Plantin as businessman’, terwijl een ‘Epilogue’ in grote lijnen de geschiedenis schetst van de opvolgers van Plantin en van het Plantijnse huis tot het ogenblik, in 1877, waarop de eerbiedwaardige officina als museum werd open gesteld voor het publiek. Vijftig bladzijden met noten, een beknopte bibliografie, en een index besluiten het werk; zestien platen met 24 illustraties luisteren het op. Persoonlijk vinden we het hoofdstuk over ‘Plantin as businessman’ een der meest geslaagde: de veelzijdige aspecten van Plantins bedrijf en bedrijvigheid worden hier op uitstekende wijze getekend. Ook het hoofdstuk over de Polyglot-Bijbel vormt een zeer waardevol status questionis, met enkele zoniet nieuwe, dan toch voor de niet erg Bijbelvaste leek zeer lezenswaardige kanttekeningen. Schrijver heeft een grote liefde voor bibliografisch detectieve-werk: zorgvuldig heeft hij de Plantijnse uitgaven opgespoord, hun inhoud nagegaan, de auteurs vereenzelvigd. De massa gegevens die dienaangaande liggen verspreid over het werk, vormen niet een der minste verdiensten van Colin Clair's Christopher Plantin. Vermelden we eveneens - onder andere - als nieuw en oorspronkelijk, de uiteenzettingen betreffende Plantins handelsbetrekkingen met Engeland en Schotland (blz. 208-210; neerslag van de hoger reeds geciteerde studie); betreffende A. Nicolai, een der houtsnijders van Plantin, wiens werken ook in Engeland zijn verspreid geweest en over wie schrijver een studie voorbereidt (blz. 182-183); betreffende Hendrik Janssen Barrefelt, leider van de heterodoxe sekte, tot dewelke Plantin omstreeks 1579 is toegetreden (blz. 142-144: meer in het bijzonder het feit dat Plantins aandeel in het drukken van Barrefelts tractaten - iets dat de aartsdrukker | |
[pagina 248]
| |
van Filips II zeer geheim heeft gehouden: de werken zelf verschenen zonder of met vals drukkersadres - reeds in 1781 door een Engels schrijver zeer omstandig wordt verhaald). Een recensent kan echter vanzelfsprekend niet worden verwacht in alles accoord te gaan met een auteur. Ziehier enkele bemerkingen. Blz. 8-9: de veronderstelling dat een der hoofdredenen die Plantin er toe bewogen Parijs te verlaten om zich te Antwerpen te vestigen, zou gelegen zijn in het feit dat hij de antiprotestantse maatregelen in Frankrijk wenste te ontgaan, is moeilijk te weerhouden: zoals schrijver zelf verder uiteenzet, heeft Karel V, als ‘ketterjager’, zich niet minder actief getoond dan Hendrik II van Frankrijk! - Blz. 15-16: dat La Institutione di una fanciulla nata nobilmente (1555) niet de eerste druk van Plantin zou zijn geweest, dat deze reeds minstens één jaar tevoren zou hebben gedrukt voor Jan Bellerus, is een veronderstelling, die enkel met gevoelsargumenten wordt verdedigd. - Blz. 26: schrijver geeft - in navolging van Rooses - het cijfer op van 8 drukpersen, die in 1562, bij de publieke verkoop van Plantins goederen, onder de hamer kwamen; dit zou van de jonge Plantin, aan het begin van zijn loopbaan, reeds een der allergrootste drukkers van zijn tijd hebben gemaakt. Rooses heeft zich evenwel vergist: de verkoop betrof enkel 4 drukpersen en 4 kleine (boekbinders) persen, hetgeen de activiteit van de jonge Plantin in een juister perspectief plaatst. - Blz. 38: Plantin heeft reeds vóór 1562 stempels en matrijzen gekocht; indien geen stempels en matrijzen worden aangegeven in de inventaris van de verkoop van 1562, dan is dit eenvoudig omdat Plantin tijdig zijn reeds uitgebreide en kostbare verzameling in veiligheid had gebracht! - Blz. 78: bij de privileges voor de Polyglot-Bijbel, dient dit gevoegd, verleend door kardinaal Granvelle, als vice-koning van de Beide Siciliën, dd. 26 september 1572. - Blz. 202: Plantin heeft inderdaad zo nu en dan matrijzen verkocht en verhuurd, doch de ontvangst geboekt in de ‘Journal des Affaires’ van 1564: 50 gulden ‘voor het verhuren van mijn matrijzen dit jaar’, betreft ongetwijfeld een heef andere transactie. In het contract van de ‘compagnie’ aangegaan met de Van Bombergen's in 1563, was inderdaad overeengekomen dat Plantin jaarlijks een som van 60 gulden zou ontvangen voor het in bruikleen geven van zijn matrijzen; om een of andere reden is dit bedrag voor 1564 verminderd tot 50 gulden (of heeft Plantin een andere compensatie gekregen). - Blz. 248: over de Theologie Germanicque, raadplege men thans: Dr. H. Vervliet, Typographica Plantiniana. I. Ter inleiding: De studie van het zestiende-eeuwse letterbeeld en het geval van ‘La Theologie Germanicque’ (Plantin, 1558), in: De Gulden Passer, 1959. Deze bemerkingen gelden evenwel detailpunten, en brengen in niets de waarde van het werk in het gedrang: de Christopher Plantin van Colin Clair is een zeer belangwekkende biografische studie, die zowel door de specialisten als door het groot publiek op prijs zal worden gesteld. Dr. L. Voet. |
|