De Gulden Passer. Jaargang 36
(1958)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Gilb. Roy, alias Theophilus, auteur van de anonieme ‘Chronic. historie...’ of ‘histoire des troubles... des Pays-Bas’ (1582)
| |
[pagina 92]
| |
Wie zich de moeite wil geven om beide boeken met elkaar te vergelijken, kan constateren dat er een bijna letterlijke overeenstemming bestaat. Een niet te onderdrukken neiging komt dan ook op om zonder meer te zeggen, dat Gilbert Roy of Regius, van wie eveneens langs andere weg bekend is dat hij zich met werk van historiografische aard bezig hield, de schrijver moet zijn van de anonieme ChronycGa naar voetnoot(3). En toch is aarzeling bij het trekken van deze conclusie geboden! Immers, de Chronyc werd pas in 1580 voor het eerst onder het publiek verspreid, althans voor zover wij wetenGa naar voetnoot(4). In ieder geval dateert de opdracht van 2 December 1579. Daarom zou het mogelijk kunnen zijn, dat de samensteller het boekje van Galle heeft gebruikt en in dat geval slechts indirect op een - ons niet verder bekend - geschrift van Roy terug gaat. Hoe is dan de juiste verhouding?
De Chronyc is ingedeeld in drie boeken. Het eerste en tweede boek lopen tot 1572. Zij vormen de vertaling van de in 1575 te Basel verschenen Niderlendischer Ersten Kriegen. Empörungen... van de Baselse jurist Dr Adam Henricpetri. Daar deze niets vertelt over de jaren 1568 tot 1572, maar in plaats daarvan voornamelijk ontstaan en werking der Inquisitie behandelt, heeft de Chronyc deze jaren zonder veel omhaal overgeslagen. Galle daarentegen opent zijn verhaal met het Smeekschrift, dat op 5 April 1566 aan Margaretha van Parma werd aangeboden. Hij vervolgt dan door summier enige gebeurtenissen van 1566 en volgende jaren te verhalen in sterk anti-spaanse geest, waarbij hij vooral benadrukt dat de privileges geschonden werden en de vijanden erg wreed waren. Van het jaar 1569 zegt hij dan: ‘t'ghene dat weerdich te schriven is/ wort hier om seker reden wtgelaten ende gheremitteert tot de generale Historie’. Over 1570 heeft hij dan drie kleine feitjes en van 1571 slechts de aanslag van Herman de Ruyter op Loevestein, | |
[pagina 93]
| |
want ‘niet anders en is binnen desen iare (mijns wetens) geschiet dat weerdich is te noteren’. Met het derde boek van de Chronyc begint de overeenkomst. Op blz. 104 e.v. beschrijft de anonieme auteur hoe Lodewijk van Nassau Bergen inneemt. Het begin van dit verhaal heeft ook Galle letterlijk (dd. 24 Mei 1572), doch de Chronyc is verder uitvoeriger. Vanaf hier is het jaar 1572 compleet en letterlijk overgenomen, zij het dan dat Galle een enkele maal iets korter is. Ook 1573 is in Galle terug te vinden, afgezien van kleine wijzigingen in volgorde of anderszins. De Chronyc last bv. het beleg van Haarlem in uit het verhaal van SterlinckGa naar voetnoot(5), daar zij breder kan zijn dan het Cort Verhael van Galle, dat als bijlage bij een kaart een heel ander doel nastreeft. Daarentegen heeft Galle de nederlaag van Alva's vloot en het Haarlemse beleg met eigen woorden weergegeven. Ook 1574 is practisch gelijkluidend, al is de volgorde veranderd; de Chronyc heeft meer over het beleg van Leiden, waarvoor het verhaal van Fruytiers wordt afgedruktGa naar voetnoot(6). De jaren 1575 en 1576 zijn in beide geschriften op volkomen dezelfde wijze en met dezelfde woorden behandeld. De Chronyc last in laatstgenoemd jaar evenwel de Pacificatie van Gent in en enige gebeurtenissen te GroningenGa naar voetnoot(7), die bij Galle korter te vinden zijn. Ook 1577 is bij beiden letterlijk hetzelfde, maar de Chronyc heeft vrij wat ‘documenten’ ingevoegd (bv. over Leeuwarden), die echter aan de feitelijke overeenkomst geen afbreuk doen. In 1578 is er wederom dezelfde letterlijke overeenkomst, afgezien van het feit, dat de Chronyc opnieuw documenten inlast en het een en ander heeft over Leeuwarden, dat Galle stelselmatig weglaat. Daarna gaat de Chronyc nog door over de Unie van Utrecht en enige feiten uit 1579. Klaarblijkelijk is de auteur tot op het laatste moment aan het werken geweest, want hij heeft nog het jaar 1580. Dit handelt alleen over Groningen en Leeuwarden; waarschijnlijk is het uit een afzonderlijk boekje | |
[pagina 94]
| |
genomen en later ingevoegdGa naar voetnoot(8). Bovendien vindt men de tekst van de Unie van Utrecht met de lijst der toetredingen tot maart 1580Ga naar voetnoot(9). Er is dus na 1572 een overeenkomst tussen Galle en de Chronyc in deze zin, dat Galle's woordkeuze letterlijk dezelfde is als die van de anonieme auteur, terwijl laatstgenoemde tal van documenten of uitvoerige verhalen heeft over de belegeringen van Haarlem en Leiden en reeds gedrukte documenten, als de Pacificatie van Gent, het Eeuwig Edict e.d. afdrukt. Deze korte ontleding van de inhoud van de Chronyc laat zien, dat de omschrijving er van op de titelpagina niet slechts reclame is, maar waarheid bevat. De inhoud voldoet bovendien vrij nauwkeurig aan de omschrijving, die Galle van het werk van zijn zegsman Roy geeft. Hij spreekt nl. ook nog van ‘de generale Historie vande Nederlanden, dewelcke hy (= Roy) onder handen heeft, waerinne dat d'oorsaken, oorspronghen ende geschiedenisse vande saken, ende openbare acten van een yegelick int lange sullen verhaelt staen’. De Chronyc nu is grotendeels een vertaling van het boek van Henricpetri, dat zich o.m. voorstelt de oorsprong van de beroerten in de Nederlanden te beschrijven. Henricpetri doet dit door terug te grijpen op de Inquisitie en op Alva, hetgeen in de Chronyc allemaal precies wordt overgenomen. In de langademige duitse titel kan men eveneens lezen, dat het boek over de opstand genomen is uit Henricpetri's eigen General Historien, die pas in 1577 zou verschijnen - zonder het reeds gedrukte gedeelte over ons land. De Chronyc geeft verder, juist zoals Galle zegt, ‘geschiedenisse... ende openbare acten... int lange’, evenals ‘autentike memorien ende originale stucken’ (die overigens al gedrukt waren!). Zowel om deze redenen als om de overeenstemming met Galle zou ik het als een vaststaand feit willen aanvaarden, dat Dr Gilbert Roy druk bezig was met de bewerking van de Chronyc, toen hij Galle daaruit een uittreksel liet maken. | |
[pagina 95]
| |
Neemt men bovendien een ogenblik aan, dat de anonymus Galle zou hebben benut, dan valt niet goed in te zien, waarom hij, die toch zo op uitbreidingen gesteld was, de gegevens van de graveur betreffende 1566 en volgende jaren, waarover hij beslist niets bezat, zo maar zou hebben weggelaten. Wanneer men echter voor bewezen houdt dat Galle de Chronyc heeft benut, dan is dit verschil, evenals de andere kleine afwijkingen, op een eenvoudige manier te verklaren: Galle kon nl. met het stuk tot 1572 niets doen en verving dit door eigen notities. Hij kon dus terecht verklaren, dat zijn aantekeningen ‘meest’ genomen waren uit het boek van Roy.
***
Hiermee is een vraag opgelost, die reeds verschillende schrijvers hebben pogen te beantwoorden. De samensteller heeft nl. zijn Chronyc gedediceert aan de Staten en alle gezagsdragers in de Nederlanden: als onderdaan ‘van mijne Heren’ wenst ‘de oversetter Theophilus’ hen ‘genade, vrede en liefde van God onsen hemelschen Vader, duer Christum zijnen lieven Sone onsen Heere’. Hij eindigt zijn toewijding met de woorden: ‘Mijn Heren, neme desen epistel van mij, Theophilo idiota in danc: Gedaen van my ter eeren Gods/ ende ter liefde van mijnen naesten.’ De dedicatie van de HistoireGa naar voetnoot(10), de franse versie van de Chronyc, eindigt enigszins anders: ‘Or, pour conclusion, Messeigneurs, i'ay voulu dedier à vos Seigneuries ce mien livre contentant (!) les guerres civiles du Pays-Bas...’, welke zinsnede gevolgd wordt door de ondertekening ‘Theophile. D.L.’. Men heeft dus met een en dezelfde persoon als schrijver van beide boeken te doen. Omdat de opdracht onwillekeurig aan een vroom calvinist doet | |
[pagina 96]
| |
denken, hielden Rahlenbeck en Blok het er voor, dat met Theophilus niemand anders kon bedoeld zijn dan de vlaamse predikant Charles Ryckewaert, die zich in zijn correspondentie ‘Theophilus’ noemtGa naar voetnoot(11). Fruin had echter in 1882, toen hij zich een moment met het probleem van de Histoire occupeerde, niet durven beslissen of het wel zo wasGa naar voetnoot(12). Anderen schoven op losse gronden het auteurschap toe aan de historicus Jean François le PetitGa naar voetnoot(13), maar de bibliograaf F. van Ortroy was het hiermede niet eens en keerde in 1926 terug naar Ryckewaert, ook al kon men dan de schuilnaam niet naar zijn zin oplossenGa naar voetnoot(14). Moens daarentegen hield Marnix van St.-Aldegonde voor de schrijver van de Histoire, die dan door Rijckewaert zou zijn vertaald in het nederlandsGa naar voetnoot(15). Ook over de letters ‘D.L.’ heeft men lang zitten denken. Blok geeft de verschillende gissingen, waartoe men kwam. Roy was evenwel doctor legum of doctor legis; hier schuilen derhalve geen moeilijkheden meer. En de bijnaam Theophilus, zo geheel in overeenstemming met de inhoud van de opdracht, duidt er slechts op, dat Roy weinig originaliteit bezat - hetgeen reeds aan zijn werk zelf geconstateerd werd; die naam kwam in deze tijd vrij veel voor en heeft daarom m.i. niets bijzonders te betekenen. Maar waarom dook Roy weg achter een schuilnaam en nog wel met die vreemde toevoeging idiota? De politieke situatie van 1580 maakte het voor de volgelingen van de opstandspartij niet direct nodig zich geheim te houden. De Staten-Generaal zetelden nog te Antwerpen, waar de streng-calvinistische kolonellen aan invloed begonnen te winnen. De Chronyc beoogde een verdediging van de opstand. Roy was een gunsteling van Oranje, al was het hem dan niet gelukt om officieel historiograaf van de Staten-Generaal te worden! | |
[pagina 97]
| |
Het franse woordje ‘idiot’ wordt door Filips Galle vertaald met ‘ongheleert’Ga naar voetnoot(16). Volgens de betekenis van het middeleeuws latijn wordt met ‘idiota’ bedoeld: ‘niet-deskundige; leek op een bepaald - hier dus: geschiedkundig - terrein’Ga naar voetnoot(17). Ook Theophilus schijnt deze betekenis duidelijk te bedoelen. Aan het einde van het derde boek van de Chronyc belooft hij zo nodig een vierde als vervolg en roept hij de clementie van de lezer in: ‘Ic late toe den Zoilis te benijden ende te lasteren - zo gaat hij dan voort - ende andere Geleerden het beter te maken / het sy genoech na mijn cleyne verstant / van mij Theophilo idiota / gedaen ter Eeren Godts / ende liefde van mijnen Naesten’. De avonturier Roy, die vijanden genoeg had, past deze bescheidenheid best. Een van zijn meest venijnige tegenstanders was Bonaventura Vulcanius, die sinds september 1577 te Antwerpen woonde, eerst bij de drukker Willem Silvius, dan bij Marnix. Als ooit iemand aan Roy het verwijt van incompetentie zou maken, dan zou het zeker deze geleerde zijn, die zelf reeds eerder aan buitenlandse schrijvers gegevens over de opstand verschaft had. En als iemand Regius zou benijden, dat hij een succes op historiografisch gebied oogstte, dan zou het eveneens de latere Leidse professor zijn, omdat deze zijn eigen plannen in dit opzicht zag mislukkenGa naar voetnoot(18). In een zijner brieven kunnen we nog het leedvermaak proeven, dat hij had met Regius' vergeefse pogingen om officieel geschiedschrijver te worden. Zo is het gebruik van het woordje idiota door Theophilus wel te verklaren: het was een bespotting van Vulcanius, die hem eens in Keulen een doctor bullatus had durven noemen!Ga naar voetnoot(19) | |
[pagina 98]
| |
Ook de andere nijdassen en lasteraars konden nu hun gang gaan: laten zij maar zien, dat zij het beter doen; ik, Roy, heb het mijne klaar! Maar zulk een spotternij was een beetje gewaagd. Want Marnix, wiens secretaris Vulcanius was en wiens zoon Jacques deze opvoeddeGa naar voetnoot(20), was juist in deze tijd zeer invloedrijk: door de extreme, heftige calvinisten, die te Antwerpen aan gezag wonnen, werd hij volledig vertrouwd. Daarentegen werd Oranje, Regius' beschermheer, door deze zelfde kringen met de dag meer gewantrouwd en zag de Prins begin 1580 zijn invloed snel tanen. Niet zonder belangrijke redenen derhalve liet Roy zijn werk verschijnen onder de nietszeggende en dus alleszins veilige schuilnaam Theophilus idiota. Verder op, in het jaar 1580 en in 1581, staat hij, die al eens meer van partij was veranderd, aan de zijde der kolonellen, wier rol in Antwerpen dan steeds belangrijker gaat worden!
***
De Chronyc is gedrukt tot Noortwitz. Dit merkwaardige schuiladres komt in deze tijd bij mijn weten nog eenmaal voor en wel op de uiterst zeldzame eerste complete druk van de zgn. Sermoenen, die op naam van de Brugse Minderbroeder Cornelis Adriaensz. van Dordrecht zijn uitgegeven. Deze vervalste predikaties waren ten dele voor het eerst in 1569 in het licht gebracht door Pieter de Clercq te BruggeGa naar voetnoot(21) en moesten nu, in 1578, opnieuw dienst | |
[pagina 99]
| |
doen in de strijd tegen het katholicisme, daar ze in hetzelfde jaar werden gedrukt als een aantal falsificaties over de Spaanse InquisitieGa naar voetnoot(22). Men heeft zonder meer altijd gemeend, dat het Noortwitz van onze kroniek te identificeren zou zijn met het engelse Norwich, dat een centrum was van uitgeweken Calvinisten uit de Nederlanden. In het vlak daarbij gelegen kerspel St. Andrews was immers sinds 1567 een Brabantse drukker gevestigd, Anthony de la Solempne of Solemne. Deze gaf inderdaad tussen 1568 en 1570 enige werken uit. Men heeft echter, buiten de Chronyc en de Sermoenen niets kunnen opsommen tussen 1570 en 1579Ga naar voetnoot(23). Het vermoeden is daarom gewettigd, dat Solemne zeker niet de drukker van deze beide boeken is. Trouwens: waarom ook zou men geschriften ten gunste van de opstand in deze tijd in het buitenland gaan drukken? Er was geen enkele reden voor! Een vergelijking van Chronyc en Sermoenen leerde met één oogopslag, dat men twee verschillende drukkers voor zich heeft. De beide gedeelten van de Sermoenen zijn zelfs onderling totaal verschillend; het geheel maakt een slordige, onverzorgde indruk. De Chronyc daarentegen heeft alle kenmerken van keurig vakwerk en moet door een prima kracht behandeld zijn. En deze man moet beslist in de Nederlanden gewoond hebben. Het is Roy zelf, die dit mededeelt! Aan het einde van zijn dedicatie, die gedagtekend is op 2 december 1579, zegt hij: ‘willen mijn Heren eenige benevolentiam toonen ex publico aerario / dat moghen sy den Drucker bewijsen tot oncosten deses loflicken wercx.’ Dit houdt in, dat de ongenoemde voor de Staten-Generaal bereikbaar was en eventueel een beloning in ontvangst kon nemen. Of een of andere kleine drukker daarvoor even uit Engeland zou oversteken? Het lijkt verre van waarschijnlijk. De uitlating van Roy veronderstelt bovendien, dat de drukker bekend is aan wie het aangaat. Hij kan dus onmogelijk ver weg wonen. En daar Roy te Antwerpen | |
[pagina 100]
| |
verblijf hield, ligt het voor de hand de uitgever van zijn boek ook daar te zoeken. De enige methode om hem te vinden is een onderzoek van de gebruikte lettertypen. Dit speurwerk heeft het Museum Plantin-Moretus op de meest welwillende wijze willen verrichten. Na grondige studie kwam men tot de conclusie, dat het werk in ieder geval niet door Plantin is gedrukt. Want allereerst is het benutte gothische lettertype van een ander corps, alhoewel het gelijkenis vertoont met door Plantin gebruikte karakters. Vervolgens zijn de houten sierletters van de Chronyc zeker niet door de aartsdrukker benut. Ten slotte zijn de ‘bloemen’ van de titelpagina wel gelijk aan versieringen van PlantinGa naar voetnoot(24), doch dit behoeft niet méér te betekenen dan dat de drukker deze ‘bloemen’ heeft geleend of ze heeft betrokken van de lettersnijders en -gieters, die Plantin bevoorraadden. Naast Plantin kan echter als een goed-geoutilleerd en vooraanstaand drukker zeker ook gelden Willem Silvius. Legt men diens Ordonnancien, ende Decreten van den heylighen Concilie generael ghehouden tot Trenten van 1570 naast het boek van Roy, dan blijken de lettertypen naar vorm en corps volledig identiek te zijn!Ga naar voetnoot(25) Maar met Silvius is het juist in deze jaren vreemd gesteldGa naar voetnoot(26). Ten tijde van Alva had hij in 1568 een tijd vastgezeten, niet ten onrechte ernstig verdacht van onrechtzinnigheid in het geloof. Later had de Spaanse Furie hem niet ongemoeid gelaten en waarschijnlijk zulk een slag toegebracht, dat hij er amper boven op kon komen. Daarom ging hij gaarne in op een aanbod uit het Noorden. In Mei 1577 kwamen nl. enige afgevaardigden van de Staten van Holland met hem contact nemen om hem aan te werven | |
[pagina 101]
| |
als drukker voor de Leidse universiteit en tevens voor de Staten zelf. Reeds in Juni waren de onderhandelingen geëindigd: Silvius had in principe toegestemd. Sommigen menen, dat Janus Dousa, de alomtegenwoordige en actieve curator van de universiteit, zelf hierin de hand heeft gehad. Men wijst er op, dat Silvius in 1569 diens dichtkunstige eersteling onder de titel Epigrammatum libri II in het licht had gegeven, versierd nog wel met een fraaie gravure van de zwierige jonker Van der Does op 23-jarige leeftijd. Daarom zouden beide mannen steeds bevriend zijn gebleven. De la Fontaine Verwey denkt aan mogelijke bemiddeling van de voormalige abt van het Antwerpse St. Bernard-klooster, Thomas van Thielt of Tilius, met wie Silvius zeer intiem bevriend was. Tilius was in 1577 predikant te Delft en hofprediker van Prins Willem van OranjeGa naar voetnoot(27). Voorlopig bleef de zaak van Silvius echter nog te Antwerpen gevestigd. Wij vernemen verder, dat de drukker begin october te Geertruidenberg bij Oranje was, wien hij, door het nabootsen van het schrift en de handtekening van Don Juan, Breda in handen speelde! En bijzonder interessant is voor ons, dat Bonaventura Vulcanius, die in september 1577 van Basel naar Antwerpen gekomen was, bij hem inwoonde als corrector en assistent bij vertaalwerk uit het spaans ten behoeve van de strijd tegen Filips IIGa naar voetnoot(28). In het voorjaar van 1579 pas vertrok Silvius met zijn hele drukkerij op kosten van de Staten van Holland naar Leiden. Roy dateert de dedicatie van zijn Chronyc op 2 december 1579 en het boek zelf loopt tot het voorjaar van 1580. Zo moet wel de conclusie worden getrokken, dat het geschrift van Roy te Leiden is gedrukt! Het heeft geen zin er verder over te gaan speculeren, hoe Roy en Silvius elkaar hebben gevonden in die merkwaardige belangengemeenschap welke de twee-eenheid van schrijver en uitgever vormt: er is niets van bekend. Vulcanius, die al sinds 1578 een beroep naar Leiden als graecist had aangenomen, zal wel niet hebben geweten, dat zijn voormalige werkgever een boek van zijn vijand uitgaf. Silvius stierf vrij onverwacht tussen 11 augustus en | |
[pagina 102]
| |
13 september 1580. Zijn zoon Karel zette nog twee jaren de onderneming voort en had de eer de Apologie van de Prins in 1581 te mogen uitgeven. De verrassende vondst, dat de Chronyc-Historie te Leiden is gedrukt, verklaart nu ook, waarom zij niet aanwezig is in de belgische bibliotheken, doch wel in de nederlandseGa naar voetnoot(29). Bovendien heldert deze vondst het gebruik op van de schuilnaam Noortwitz - althans in dit geval, zo wil het mij voorkomen. Silvius heeft m.i. gedacht aan Dousa. Deze was heer van Noordwijk, hetgeen in zijn latijnse naam op verschillende wijzen gespeld wordt. Zo leest men op het titelblad van de reeds vermelde Epigrammata zonder meer Noortwijck, maar op een gravure door Filips Galle in diens Virorum doctorum de disciplinis benemerentium effigies XLIIII van 1572Ga naar voetnoot(30), Northwic, en gelatiniseerd altijd Nordovic of Nordovix. Is mijn gissing juist, dan heeft men hier een zeer klaar bewijs van de sterke banden, die Silvius en Dousa bonden.
***
Nu drukker en plaats van uitgave van de Chronyc zijn vastgesteld kan de aandacht ten volle gericht worden op de werkwijze van Roy. Enig inzicht in zijn methode is trouwens nodig om zijn werk naar waarde te kunnen schatten. Reeds werd opgemerkt, dat Regius het boek van de Baselse jurist Adam Henricpetri aan het zijne ten grondslag legde. Deze lutherse geleerde heeft - mede door de keuze van zijn bronnen - een geschrift samengesteld, dat een ware verdediging is geworden van het begin van de opstand en van allen die daaraan deelgenomen hadden. Na een lange inleiding, die erg overdreven de situatie in de Nederlanden schildert, vertelt hij dat men direct gewetensvrijheid verzocht, toen in Frankrijk de koning bij het edict van Orléans deze gunst had toegestaan. En inderdaad: men bereikte dat ‘der Mandaten straff unnd Inquisition auffgehört’ (Biijv). Maar in 1564 beval Filips II, dat de bepalingen van het Concilie van Trente geheel en al zouden moeten worden nageleefd en dat de Inquisitie | |
[pagina 103]
| |
weer aan het werk zou moeten gaan, zoals de brief aantoont, waarvan de copie dan volgt. Na het inlassen van een aantal documenten deelt schrijver mede, dat de landvoogdes de prediking heeft toegestaan en dat de gereformeerden rust en trouw hebben beloofd. Hiermee is het eerste boek voltooid. Omdat Alva daarna de opstand met leger en inquisitie gedempt heeft - aldus nu het tweede boek - is het nodig eerst uitvoerig te spreken over ontstaan, werkwijze, enz. van de Spaanse Inquisitie. Met een kort woord schetst Henricpetri dan de geschiedenis van Spanje, de strijd tegen Joden en Mohammedanen en hoe die strijd culmineert in de eis om het éne katholieke geloof te belijden. Toen echter de Dominicanen de ongelovigen niet met predikaties konden bekeren, vonden zij de Inquisitie uit, die overigens vroeger veel milder werkte dan tegenwoordig. Hierna volgt een beschrijving van de rechtspraak en werkwijze der Inquisitie, van foltering, straffen en autodafé, alles dus hetgeen men er in die dagen van wist of meende te wetenGa naar voetnoot(31). Nu men hiervan op de hoogte is, aldus gaat schrijver dan verder, kan men begrijpen wat er in de Nederlanden is voorgevallen. Want hiervóór was nog sprake van een landvoogdes, die mild was, wanneer men haar vergelijkt met de gruwzame en onbarmhartige ‘Obrister’, die daarna kwam (Oijr) en Egmond en Horn op het schavot bracht. Het boek eindigt met bijzonderheden over aanvoerders van Oranje tijdens diens eerste veldtocht, de rechtvaardiging en de mislukking daarvan. Als voornaamste inhoud van dit tweede boek mag gelden de beschrijving van de Inquisitie, vervolgens een verzameling documenten over de indaging van Oranje met diens uitvoerig antwoord en ten slotte de dood van de beide genoemde graven met de daarbij behorende stukken. Henricpetri geeft onomwonden de regering, inquisitie en Alva de schuld van alles. Daarom was hij dan ook juist een auteur naar de zin van Roy, toen deze op aansporing van Oranje een geschiedenis van de opstand wilde gaan schrijven. Roy draagt zijn Chronyc op aan de Staten en alle grote en kleine gezagsdragers in de Nederlanden. ‘Dewijl de Overheydt een Ordi- | |
[pagina 104]
| |
nantie Godts is’, zijn de Staten der geünieerde landen alle lof waardig, omdat zij zich gehouden hebben aan de Generale Unie en zich niet hebben afgescheiden. Wat is immers beter dan voor het heil van het vaderland tegen de tyrannie te strijden? Ja, slechts één zaak is nog meer waard, nl. de religie, want daardoor komen wij tot de kennis van God en aldus tot het eeuwige leven. Als dit dan zo is, moet de Overheid de onderdanen beschermen en wel door een juist oordeel en door rechtvaardigheid. Ook kan zij dit nog door niet toe te laten, dat er tweedracht rijst in de Christelijke Kerk. Men moet dus de leer zuiver bewaren en niet afwijken van de ‘oprechte administratie der Sacramenten’. Bovendien moet men orde en krachtige tucht handhaven in de gezinnen en bij de opvoeding. Wanneer deze drie punten in orde zouden zijn - nl. Staat, Kerk en Gezin - zou het in de wereld zo slecht niet gaan en zou God ons niet straffen. Schrijver, die zich noemt Theophilus translator, heeft dit boek aan de regeringsinstanties willen dediceren om de listen der pauselijke en spaanse inquisitie duidelijk te maken, daar deze het immers aanleggen op de ondergang der ware Kerk. De beide eerste boeken nu van de Chronyc zijn inderdaad een letterlijke vertaling van de Niderlendischer Ersten Kriegen, Empörungen... van Henricpetri. Toch werkte Theophilus ook zelf. Door allerlei kleine, op zich zelf weinig beduidende opmerkingen en aanvullingen weet hij zijn Chronyc danig te verscherpen, zodat de toon over het algemeen genomen feller is dan die van HenricpetriGa naar voetnoot(32). Bovendien weet Roy te vertellen, hoe enige Friese edelen, en wie, Aremberg in handen vielenGa naar voetnoot(33) en last hij in, dat Oranje met een groot aantal burgers uit Antwerpen vertrok. Verder vindt men in Henricpetri niet terug, dat de Prins zich voor Maastricht ingraaft, noch 'n kleinigheidje over Alva's standbeeld te AntwerpenGa naar voetnoot(34). Na het eerste boek volgt een ‘Appendix annexe, ofte anhanck, sommiger kleyner Chronijcxkens van gedijnckweerdige saken in verscheydene steden en provintien gheschiet’, | |
[pagina 105]
| |
bestaande uit een elftal berichtjes zonder waarde. Het einde van het tweede boek is wat meer aangepast aan de Nederlanden; men vindt er bv. dat ‘wy arme Nederlanders’ in 1572 voor het eerst sinds 1568 enige vertroosting kregen. Een straf was de Allerheiligenvloed van 1570, doch de schrijver geeft tot troost de verzekering, dat God liefheeft wie Hij kastijdt. ‘Dese straffe is voorbij ghegaen (goetgunstige leser) ende de andere straffe vande tyrannie des Hertogen van Alba is noch voorhanden’ (102r). De vertaling van deze twee gedeelten is zonder enig nadenken gemaakt. Er zijn vreemde dingen blijven staan. Theophilus, die zich in de voorrede zo calvinistisch voordoet, spreekt van ‘die predicanten, die men Swingels ende Calvinisch noemt’ (46v); hij deelt mee, dat na de slag bij Oosterweel sommigen in de ‘vloed Escave’ sprongen, hetgeen Henricpetri eveneens zo heeft (54v = Niiijr). Mij dunkt, dat een Antwerpenaar of een ter plaatse enigszins bekende Brabander of Vlaming zo iets niet zou hebben laten staan! De Apologie van Oranje laat Roy kortheidshalve weg, omdat die al zoveel door de druk verspreid is: letterlijk zo had Henricpetri het gezegd (99r = Vijr). Het derde boek van de Chronyc is zelfstandig, omdat Henricpetri zover niet gaat. Schrijver begint nu weer met 1572, want er is rust geweest van 1568 to 1572, ofschoon Alva in die tussentijd veel bloed heeft vergoten van de ‘Reformeerden, die men Geusen noemet’. Men heeft boven reeds gezien, dat Roy een kroniekmatig verhaal heeft samengesteld, dat hier en daar werd opgevuld met reeds bestaande verhalen van belegeringen of met reeds uitgegeven documenten. Stelselmatig staat er een en ander in over Leeuwarden en Groningen in 1579 en 1580.
***
In 1582 verscheen de reeds boven genoemde Franse vertaling van de Chronyc. Zij bestaat uit vier boeken, waarvan de drie eerste een vrij zorgvuldige bewerking van het voorbeeld vormen. Schrijver heeft er zich ditmaal niet helemaal met de franse slag vanaf willen maken. Na de twintig eerste bladzijden zonder meer vertaald te hebben, last hij op bl. 20-22 in de beruchte twaalf artikelen en | |
[pagina 106]
| |
besluiten der Inquisitie, volgens welke de Nederlanden naar een vooropgezet, duivels plan aan de ondergang zouden moeten worden prijsgegeven. Ze zouden zijn gevonden in het huis van J. Hessels, raadsheer van de Raad van Beroerten. Blok heeft uitgemaakt, dat men hier een verdichtsel voor zich heeft, dat overigens door de opstandspartij algemeen als echt aanvaard werd; deze zgn. twaalf artikelen zijn een onderdeel van een reeks van drie zulke vervalsingen betreffende de Inquisitie, die alle afzonderlijk werden verspreid en in 1577-'78 opnieuw hebben dienst gedaan, tegelijk met een andere vervalsing, eveneens op naam van HesselsGa naar voetnoot(35). In het kader van de Histoire kwamen deze twaalf artikelen zo bijzonder fraai van pas, dat de auteur ze terecht heeft ingevoegd. Doch ook verder heeft hij aan zijn vertaling geschaafd en verbeterd. Op bl. 22-74 neemt hij de tekst van het Recueil des choses advenues en Anvers - een der bronnen van Henricpetri - niet over uit de Chronyc, doch uit het oorspronkelijk, met de vrijheid om stukken er uit over te slaan of samen te vatten. Zulks blijkt overduidelijk uit het verhaal van de Antwerpse beeldenstorm, dat geheel afwijkt van dat in de Chronyc (waar het uit Henricpetri was genomen) en nu letterlijk uit het Recueil is overgeschreven. Ook de benutte documenten komen daar vandaan. Zelfs waagt Roy het om het Recueil te verbeteren. Immers, op blz. B6v spreekt dit van burgemeester ‘Verhayc’ en pensionaris ‘Wisembecque’, waarvan Roy Verheyen en Wesembeke maakt (47). De dwaasheid van de ‘Escave’, waarin men na de slag bij Oosterweel sprong, is nu weggelaten. Op 24 mei 1567 overleed in Spanje Bergen ‘comme on dit par poison’ (102), welke toevoeging niet in de Chronyc staat (57v). Ook het ‘Appendix’ is overgenomen, maar beter geordend. Allerlei fouten worden verbeterdGa naar voetnoot(36), doch ook zijn er plaatsen, die een teruggang t.o.v. | |
[pagina 107]
| |
de oorspronkelijke tekst betekenenGa naar voetnoot(37). Het vonnis over Egmond, zegt de juridisch onderlegde schrijver, heeft vele geleerde mannen verbaasd; het ging niet alleen in tegen de rechten van de Ridders van het Gulden Vlies, maar ook tegen de privilegiën van alle Nederlanden, ja zelfs tegen ieder ‘civil et commun droit’, daar het proces niet ten einde toe was gevoerd. Het vonnis vond zijn oorsprong in de sententie van de Inquisitie en daarom wordt dit document - het tweede van de door Blok besproken drie - geheel ingevoegd (179-182). Het derde boek vertoont aan het begin een kleine afwijking van de Chronyc: de vrome opmerkingen zijn weggelaten. Maar verder volgt de vertaler, zij het met kleine veranderingen, zijn voorbeeld op de voet. Tal van eigennamen zijn zo precies overgenomen, ook mét hun fouten, dat duidelijk de overeenkomst met de Chronyc valt te bespeuren. Heel merkwaardig is de franse weergave van een stukje uit een gedicht van Janus Dousa over het beleg van LeidenGa naar voetnoot(38), dat middels het boek van Fruytiers in de Chronyc was afgedrukt (320). Verder zijn stelselmatig alle toespelingen geschrapt op de Romeinse Oudheid, die de Chronyc terwille van de geleerdheid zo hier en daar maakte. Op 4 september 1576, de dag waarop de Raad van State werd gevangen genomen, opent het vierde boek, dat in de Chronyc niet als zodanig was aangeduid. Nog steeds kan men constateren, dat schrijver de nederlandse uitgave heeft bijgewerkt. Het verhaal van de Spaanse Furie te Antwerpen geeft hij met typisch Antwerpse bijzonderheden (362-363), welke afwijken van de Chronyc, die zich tot een kort berichtje had bepaald (193r). De Histoire spreekt van de lafheid der Duitsers en het verraad van hun aanvoerder, Cornelis van Eynde, en over de misschien wel opzettelijke onachtzaamheid van de leiders. De Chronyc weet van dit alles nog niets. Sommige documenten, die in de Chronyc in het nederlands waren afgedrukt, | |
[pagina 108]
| |
worden nu volgens hun franse uitgave nagedrukt. Men kan zulks bv. constateren aan de Unie van Brussel. In de Chronyc staat als datum 10 dec. 1577, hetgeen juist is en ook in de officiële uitgave voorkomt. De Histoire heeft evenwel 9 januari 1577 (sic) en volgt daarmee een franse versie van dit stukGa naar voetnoot(39). Na het einde van het voorbeeld gaat de Histoire verder met het beleg van Steenwijk, dat letterlijk vertaald is uit Die belegeringe, besettinge ende ontsettinge der Stadt Steenwijck... door Wilhelmum Lanium... (z.p.; 1581)Ga naar voetnoot(40). De Histoire eindigt dan met een nieuw boek te beloven. De Histoire is dus een vertaling van de Chronyc, doch schrijver heeft zich moeite gegeven zijn boek bij te houden door nieuwe stukken in te lassen of i.p.v. nederlandse of duitse voorbeelden de franse te nemen, hetgeen hem een nauwkeuriger overeenkomst met zijn originelen leek te waarborgen. Er is een en ander verbeterd, de inhoud is verder voortgezet. Roy heeft echter niet gegrepen naar de Sommaire annotation van Galle en aldus de gelegenheid verzuimd om zijn werk ook aan het begin uit te breiden. Door de twee grote invoegingen over de inquisitie is de Histoire nog meer dan de Chronyc een flink stuk anti-spaans propagandawerk geworden, dat de bedoeling had om alle schuld van de opstandspartij af te wentelen. Succes is het boek niet ontzegd gebleven! Ten slotte was ieder, die het nederlands niet machtig was, er op aangewezen voor zijn kennis van de opstandGa naar voetnoot(41), totdat eindelijk Le Petit zijn groot werk in het frans liet verschijnen en Van Meteren in het duits vertaald werd.
***
Buiten toedoen van Roy verscheen in 1583 te Londen een engelse vertaling van zijn Histoire, onder de titel A tragical history of the troubles and civile warres of the lowe CountriesGa naar voetnoot(42). De uitgave was | |
[pagina 109]
| |
verzorgd door de vrij onbekende Thomas Stocker, die als vertaler minstens negen werken op zijn naam heeft staan, waaronder verschillende tractaten van CalvijnGa naar voetnoot(43). Stocker volgt nauwkeurig, ook in de schrijfwijze der eigennamen, zijn voorbeeld; hij heeft niets aan de tekst gewijzigd of toegevoegd. Hij heeft dit werk willen opdragen aan Leicester, omdat deze een van de voorname raadgevers is van Koningin Elisabeth. Deze geschiedenis van de lage landen is tragisch, zo zegt hij, omdat dit aardse paradijs verkeerd is in ellende; God wil in rechtvaardige toorn die streken tuchtigen, opdat zij zich zullen verbeteren. Welnu, met dit exempel kan Engeland zijn voordeel doen, want het leeft als 'n land van melk en honing en is bezig Gods waardevolle geschenk te verachten. De historie, die volgt, laat zien hoe de troebelen begonnen, omdat men de Spaanse Inquisitie weigerde en de godsdienst verdedigde, dezelfde godsdienst, waarin Engeland zich heden ten dage mag verheugen, mede door de gezegende regering van Hare Majesteit en Leicester's goede raadgevingen en door de hulp van de vrome ministers, die Satan dagelijks poogt te doen wankelen. Uw Lordship gelieve in het oog te houden, tot welke intentie het boek door schrijver werd vertaald. Moge Uw Lordship dus voortgaan het engelse volk te leiden; dan zult U eens gelijken, niet alleen op Moses, doch ook op Josua, die zijn volk ondanks alles voortdurend aanspoorde om de Heer te blijven dienenGa naar voetnoot(44). | |
[pagina 110]
| |
De datering van deze opdracht, die duidelijk de bedoeling van de vertaler uiteenzet, is gesteld op 15 maart 1583, zodat men de verschijning van het werk zelf ook wel op dit jaar mag stellen. De Tragical history is een van de weinige werken, die voor het engelse publiek, in de eigen landstaal, de opstand der Nederlanden heeft behandeld. Heeft Leicester in de periode van zijn nederlandse landvoogdij, toen hij de zijde hield van de strenge Calvinisten, zich er door laten leiden? We weten het niet. | |
Résumé français
| |
[pagina 111]
| |
l'oeuvre du jurisconsulte de Bâle, le docteur Adam Henricpetri. Mais Roy ne dévoila pas non plus son identité, parce qu'au moment de la parution de la traduction, Orange ne devait plus compter sur la faveur des Calvinistes ardents d'Anvers. L'imprimeur, qui n'est pas cité non plus, est Guillaume Silvius, qui en 1579-1580 avait quitté Anvers pour aller s'établir à Leyde et qui était devenu l'imprimeur de l'Université et des États de Hollande. C'était son ami Janus Dousa, seigneur de Noordwijk ou ‘Nortwica’, membre du Conseil de l'Université qui l'avait amené à déménager. C'est ce qui explique son pseudonyme. La version néerlandaise du texte allemand porte des marques d'une assez grande négligence. Roy a mieux adapté aussi à l'usage ce livre de Henricpetri, étant une apologie de la rébellion, en ajoutant des passages d'un ton violent. Sa propre adaptation française du texte néerlandais prit encore un accent plus violent; cette fois-ci il ne manqua pas de consulter les sources originales françaises, les mêmes que Henricpetri avait utilisées. Le livre de Roy est devenu par son énorme diffusion en Hollande, en France, en Allemagne et en Angleterre - dans ce dernier pays a paru également une traduction - le traité à la portée de tous ceux qui voulaient s'informer de la rébellion. Ce ne sont que les livres de Bor et de Van Meteren qui l'ont détrôné. |
|