De Gulden Passer. Jaargang 35
(1957)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||||
Een onbekende paneelstempel van de Antwerpse binder Jan van Wouw, alias Johannes de Wouda
|
I. | Een paneelstempel (85 × 60 mm.), voorstellende een gekroonde dubbele adelaar, ingeschreven in een ruit die in een rechthoek staat. In de zwikken zit een vogel met lange snavel en gespreide vlerken. In de randlijst leest men, in een scherp gegraveerde gotische minuskel, Iohannes de - wouda - antwerpie - me fecit. Deze tekst is behalve op de vier hoeken, ook nog na ieder woord door een lovermotief onderbroken.
Deze paneelstempel is tweemaal geprent op elk bandvlak van een vijftiendeeuws getijdenboek, in het bezit van de Premonstratenser abdij te Heeswijk, in Nederland. |
II. | Een paneelstempel (69 × 52 mm.), voorstellende een gekroonde dubbele adelaar in een ruit, ongeveer zoals bij I. In de zwikken een vogelgedrocht. In de randlijst staat, in gotische minuskel: iohannes de - wouda - antwerpie - me fecit. De tekst is op elke hoek door een bloesemtwijg, en tussen de woorden in door een bloempje onderbroken.
Deze paneelstempel versiert tweemaal elk bandvlak van een band waarin vijf incunabelen verenigd zijn (twee Parijse drukken, |
twee Baselse, één Zwolse), gedrukt tussen de jaren 1494 en 1500. Deze band maakt sedert enkele jaren deel uit van een particuliere verzameling in EngelandGa naar voetnoot(2). | |
III. | Een paneelstempel (61 × 42 mm.), voorstellende een gekroonde leeuw, ingeschreven in een ruit die in een rechthoek staat. Een draak kronkelt zich in de zwikken. Het randschrift, in gotische minuskel, door een bloem en een lovertakje, als naar gewoonte, onderbroken, luidt ook hier Iohannes de - wouda - antwerpie - me fecit.
Dit paneel versiert een band (tweemaal op elk plat) met drie postincunabelen, waarvan twee gedrukt te Parijs en een te Rouen (de jongste in 1520). Het boek is in de bibliotheek van Westminster AbbeyGa naar voetnoot(3). |
IV. | Een paneelstempel (84 × 60 mm.), voorstellende de Burcht van Antwerpen. De randlijst heeft, met de gebruikelijke bloem- en lovermotieven, de vermelding Iohannes - de wouda - me fecit - antwerpie. |
Deze stempel komt voor op de band van een handschrift, waarin de coren van der stat van Antwerpen, staan opgetekend, en dat dateert uit de 15de eeuw. Het wordt bewaard in het Antwerps Stadsarchief.
Vatten we samen, dan ziet het lijstje er uit als volgt:
I. Een paneelstempel met de gekroonde adelaar. II. Een gelijkaardige stempel, maar iets kleiner. III. Een paneelstempel met een gekroonde leeuw. IV. Een met de Antwerpse Burcht. Vier heraldische panelen dus, betrekking hebbende hetzij op het Rijk of het Markgraafschap, het Hertogdom Brabant en de Stad Antwerpen.
Te oordelen naar de stijl, of zo men wil naar de uitvoering, komen de drie eerste ongetwijfeld uit het werkhuis van dezelfde zegelsteker. Dit kan eveneens het geval zijn voor het vierde paneel,
maar omwille van de onduidelijke indruk die het op de gehavende bandvlakken heeft nagelaten, is dit niet zo gemakkelijk na te gaan.
Normaal gesproken, kunnen de vier, of ten minste de drie eerste paneelstempels door dezelfde binder zijn gebruikt. En aangezien de onder I en IV beschreven panelen op banden voorkomen waarin een handschrift zit uit de 15de eeuw, zouden die nog in de loop van die eeuw door de binder in kwestie kunnen gebonden zijn. De band waarop het onder II beschreven paneel geprent is, kan bezwaarlijk vóór 1500 zijn ontstaan, en die waarop paneel III voorkomt, op zijn vroegst in 1520.
Op die redenering - welke in het kort Verheydens uiteenzetting weergeeft - is voor zover ik zie niet veel aan te merken. Maar we zouden vaster grond onder de voeten hebben, indien we over precieser gegevens konden beschikken aangaande het tijdstip waarop het Antwerps cartularium en het Heeswijks getijdenboek, de bandversiering gekregen hebben die wij er nog heden op aantreffen. Het getijdenboek kan gedurende het laatste kwart van de eeuw zijn gebonden en voor het keurboek, dat niet meer in zijn oorspronkelijke band zit, kan dit eveneens het geval geweest zijnGa naar voetnoot(4). Maar veronderstellen we nu een ogenblik dat dit aldus is gebeurd, dan zou daar de logische gevolgtrekking uit te maken zijn, dat Johannes de Wouda gedurende een veertigtal jaren zijn eerzaam beroep heeft uitgeoefend.
Maar het wordt tijd onze aandacht te wijden aan het pas ontdekte bandpaneel van onze Antwerpse binder, het vijfde in de rij, en dat ons een verrassing heeft bereidGa naar voetnoot(5).
Het meet 79 bij 53 mm. en vertoont een dubbele rij van vijf
dieren en fabelwezens, waaronder draken of lindewormen, vogels, een leeuw, een hond, die zich keren en draaien in de bochten van een slingerende tak. De omlijsting bestaat uit twee, door elkaar gewerkte twijgen, met een vierblad of een bloem als vulling van de bochten. In de middenstrook, tussen de dubbele dierenrij in, staat in ineengedrongen gotisch schrift met afkortingen:
mefecitihsdewoudaiantwpie
of voluit gelezen: me fecit iohannes de wouda in antwerpie (zie de afbeelding).
De stempelsnijder van dit paneel had de letter wat groot genomen voor de beschikbare ruimte, en zo werd hij er toe gebracht om afkortingen opeen te stapelen in plaats van kwistig met lovertakjes te werken.
Dit paneel is geprent, samen met een louter ornamenteel paneel, op een band die bevat Platina, Vitae Pontificum, gedrukt te Parijs, bij F. Regnault, in 1505 en bewaard in de bibliotheek van Ushaw College, Durham (Engeland)Ga naar voetnoot(6).
Dit tweede, 77 bij 54 mm. metend paneel, vertoont een grote bloem die het middelpunt vormt van een netwerk uit rankenslingers, met op elke hoek een groot uitwaaiend blad. Er is verder een omlijsting bestaande uit een slingerende bloemtak, op de hoeken onderbroken door een groot gestileerd blad. De twee paneelstempels zijn op het bandvlak van elkaar gescheiden door een rolornament in Renaissance-stijl en met driedubbele filets omraamd.
Het laatste paneel is van een type dat ook in Engeland gebruikt werd tijdens de laatste jaren van de 15de, en in het begin der 16de eeuw. Het vertoont gelijkenis met dat wat viermaal geprent staat op de twee platten van een incunabel, Epistolae diversorum philosophorum, in griekse letter gedrukt bij Aldus Manutius, Venetië 1499, en bewaard in het Museum Plantin te AntwerpenGa naar voetnoot(7). Het blijkt intussen zeldzaam genoeg te zijn in Engeland zelf, want
de heer Oldham deelde mij onlangs mede dat het bij zijn weten slechts op één ander dan het te Durham bewaarde boek wordt aangetroffen, namelijk op de band van een manuscript uit de 15de eeuw, in de kathedraal van Peterborough.
Gaan we ons nu een ogenblik bezig houden met de binder zelf, met de Antwerpenaar Johannes de Wouda, dan lijkt het al aanstonds of de Antwerpse archiefstukken het er op aanleggen de zaak gecompliceerd te maken. Inderdaad, mannen die de naam Johannes de Wouda dragen, en boeken schrijven of binden, schijnen in het 15de-eeuws Antwerpen niet zeldzaam geweest te zijn.
Zo is er een Jan van Wouwe, of Johannes de Wouda, als boec-scrivere vermeld in 1465, en bijna gelijktijdig, als boekbinder, want in 1468-69 wordt hij betaald ‘van den parochiemissale te verbindene ende te limene’. Deze Jan was in 1453 guldebroeder van de Sint Lucasgilde, en in de jaren 1456, 1460, 1470 en 1479 regerder van die Gilde. Hij moet voor 1493 gestorven zijnGa naar voetnoot(8). Zijn vader zou eveneens Jan hebben geheten, maar verder is er niets over hem bekend. In 1499 betaalde een Jan van Wouw de doodgift van Peeter Tack aan O.L. Vrouwe Kerk in Antwerpen. Het ziet er naar uit dat deze Jan van Wouw, die we gemakshalve Jan III zullen noemen, de man is die in aanmerking komt voor het binden van de vier banden, die tot dusverre bekend waren.
Maar, gesteld dat dit inderdaad het geval is, zullen we hem dan ook het dierenpaneel toeschrijven?
Zal een binder, die vier verschillende panelen met Rijks- en Stadswapens gebruikt, en dus positief meegaat met zijn tijd, anderzijds ook nog naar de oude opvattingen en geplogenheden terugkeren door het aanwenden van de traditionele dieren-in-rankenstempels?
Die vragen zonder meer met een ja of een neen beantwoorden gaat niet op. Het gebruik van dierenpanelen neemt immers geen einde met de overgang van de 15de naar de 16de eeuw. Gedurende het eerste kwart van die eeuw blijven verschillende binders hun banden beprenten met monsters en gedrochten in cirkels of
ranken gevangen. Aldus Ludovicus Bloc te Brugge, Joris de Gavere te Gent, Johannes de Dutche te Brussel, Johannes Bosscaert te Antwerpen.... En de lijst is verre van volledigGa naar voetnoot(9). Maar al deze binders zetten zodoende een oude, diepgewortelde traditie voort en de enige toegeving die enkele onder hen lijken te doen, is bij voorbeeld, het vervangen van die monsters door zingende en musicerende engelenGa naar voetnoot(10).
Al is dus het gebruik van dergelijke paneelstempels, bij een groot aantal Vlaamse binders heel gewoon, toch lijkt het minder in de lijn van een binder die zo resoluut de nieuwe richting is ingeslagen als onze Jan van Wou. Er zijn dan ook, naar het mij toeschijnt, twee verklaringen voor dit geval mogelijk:
1o | Het dierenpaneel heeft toebehoord aan de Johannes de Wouda van de vier andere. In dat geval, is de veronderstelling gewettigd dat hij die vier panelen pas heeft gebruikt nadat hij het ‘ouderwetse’ had afgedankt. Dat hij, zoals wordt aangenomen, de eerste binder is geweest die heraldische paneelstempels heeft laten graveren, zou dan als een argument voor onze veronderstelling kunnen dienen. En heeft hij zijn naam en beroep duidelijker willen vermeld zien, dan leende zich daartoe het randschrift met de grote ruimte tussen de woorden, ontegensprekelijk beter dan de dicht-ineengedrongen tekst van het dierenpaneel. |
2o | Het dierenpaneel komt uit het bezit van Jan's voorganger, van Jan II bijgevolg. Ook deze hypothese is aanvaardbaar, want het is immers niet uitgesloten dat vader en zoon van Wouw, dus Jan II en Jan III, een zekere tijd, bij voorbeeld in de tachtiger jaren der 15de eeuw, samen aan het werk zijn geweest. |
Nemen we deze laatste veronderstelling aan, dan rijst de vraag naar de man die tien, vijftien jaren na de dood van Johannes II, diens dierenpaneel op een band geprent heeft.
Welnu, dit is helemaal niets buitengewoons. Herhaaldelijk komt het voor dat het alaam van een boekbinder, zijn matrijzen en stem-
pels, in andere handen overgaan na zijn overlijden. In de handen van verwanten of van vreemdenGa naar voetnoot(11). Indien nu Johannes II aan Johannes III zijn alaam inderdaad heeft overgelaten, is het voor de zoon net of hij zijn eigen paneelstempel gebruiken blijft. En dit kan, in het geval dat ons bezighoudt, heel goed zijn gebeurd.
Een ogenblik heb ik aan de mogelijkheid gedacht dat het dierenpaneel van Jan van Wouw, na diens afsterven, in het bezit zou zijn geraakt van een naar Engeland uitgeweken binder uit Vlaanderen, die het aldaar zelf kon hebben gebruikt, of aan aldaar gevestigde vakgenoten hebben overgelatenGa naar voetnoot(12). Maar die mogelijkheid is vrijwel uitgesloten, want inmiddels is dank zij navraag gebleken, dat de bibliotheek van Ushaw College pas na de Franse Revolutie is tot stand gekomen en haar boekenbezit grotendeels van het vasteland afkomstig is.
Een nieuwe vondst van een met de Wouda's dierenpaneel beprente band zou mogelijk meer licht werpen op de ingewikkelde historie. Wat ons inmiddels niet verhindert er ons om te verheugen, dat de lijst van de vele honderdtallen Vlaamse paneelstempels weer met een nummer is aangegroeid.
A newly-discovered panel-stamp of the 15th century Antwerp binder Johannes de Wouda
Four different armorial stamps, bearing the inscription Johannes de Wouda antwerpie me fecit, occur on bindings of 15th century manuscripts and on books printed between 1494 and 1520.
Some time ago, a fifth panel-stamp was found on a binding in the Library of Ushaw College, Durham. Unlike the four other panels it is of the animals in foliage type, and has an inscription which reads: me fecit Iohannes de wouda in antwerpie. The binding covers a book printed in 1505.
Johannes de Wouda (flemish Jan van Wouw) is known to have exercised his craft at Antwerp, from 1453 till about 1493, the year in which he died. Another Johannes de Wouda, probably his son, is referred to in 1499.
The newly-discovered panel no doubt was used first by de Wouda senior, and afterwards by his son, who as the custom was, continued his father's business and inherited his tools and stamps.
I am indebted to Mr. J.B. Oldham, Librarian of Shrewsbury School Library, who brought the panel to my notice, by sending me a rubbing of it, as well as to the Reverend Father B. Payne, Librarian of Ushaw College Library, for supplying a photograph of the binding and giving me some more information about the book itself.
- voetnoot(1)
- Men raadplege de degelijke bijdrage van Prosper Verheyden, De vijftiendeeuwsche Boekbinder(s) Jan van Wouw te Antwerpen, in Baekelmans ter Eere, dl I, blz. 95-106, Antwerpen, 1945.
- voetnoot(2)
- Over herkomst en lotgevallen van deze band zie men blz. 98 van de geciteerde bijdrage door P. Verheyden.
- voetnoot(3)
- Het is deze band die beschreven staat onder nummer 329 in W.H.J. Weale, Bookbindings and rubbings of bindings in the National Art Library South Kensington, II Catalogue, London 1894. Weale had de Woudix gelezen, een fout die hij zelf later verbeterd heeft.
- voetnoot(4)
- Zie blz. 100 van Verheydens boven geciteerde bijdrage.
- voetnoot(5)
- De ontdekking gebeurde als volgt. Een tijdje geleden kreeg ik van de heer J.B. Oldham, bibliothecaris van de vermaarde Shrewsbury School, en historicus van de Engelse boekband, een wrijfsel toegezonden van een dieren-in-rankenpaneel, dat onmiskenbaar vlaams leek, en waarvan hij de tekst niet ontcijferen kon. Dat we inderdaad met een vlaamse paneelstempel te doen hadden, zag men op het eerste gezicht, maar vooraleer het regeltje schrift kon ontcijferd worden (dank zij de medewerking van prof. E. Strubbe uit Gent) had ik er geen vermoeden van dat Jan van Wouw hier mede zou gemoeid zijn. Ik meen intussen graag de gelegenheid te baat om de heer J.B. Oldham te danken dat hij mijn aandacht op de paneelstempel heeft willen vestigen.
- voetnoot(6)
- Mijn dank gaat insgelijks uit naar de bibliothecaris van Usham College, de Rev. B. Payne, voor zijn bereidwilligheid in het bezorgen van foto's, en het verstrekken van inlichtingen over het boek.
- voetnoot(7)
- Zie P. Verheyden, Banden met blinddruk bewaard in het Museum Plantin Moretus, in Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, IV, blz. 119-120.
- voetnoot(8)
- Voor de archivalia in verband met deze ingewikkelde familiegeschiedenis verwijs ik de lezer naar het meermalen geciteerd opstel van P. Verheyden, in Baekelmans ter Eere.
- voetnoot(9)
- Zie L. Indestege, De boekband in de zuidelijke Nederlanden tijdens de 16de eeuw, in De Gulden Passer, (Gedenkboek der Plantin-Dagen 1555-1955), 34ste jaargang, blz. 40-65; inzonderheid blz. 47-52.
- voetnoot(10)
- Zie nummers 145 en 242 in de Catalogus van de Wereldtentoonstelling voor Koloniën, Zeevaart en Oud-Vlaamsche Kunst, dl V., Boekbanden, 1930.
- voetnoot(11)
- Zo gebruikt de Limburgse kartuizermonnik Jacobus van Gruytroey († 1475) omstreeks het midden der 15de eeuw, een heel wat oudere paneelstempel, met dieren in cirkels en de naam frater Hubertus ordinis minorum me fecit. En zo gebruikt Joris de Gavere, bij de aanvang van de 16de eeuw, samen met zijn eigen paneelstempel, een naamstempel gemerkt Johannes Guilebert. Joris de Gavere was nl. bij Guilebert in de leer geweest en had diens alaam aangeworven.
- voetnoot(12)
- Zie b.v. G.D. Hobson, Blind-stamped Panels in the English Book-Trade, The Bibliographical Society, London 1944.