De Gulden Passer. Jaargang 34
(1956)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
De boekband in de zuidelijke Nederlanden tijdens de 16de eeuw
| |
[pagina *1]
| |
Afb. 1. - Band in bruin kalfsleer op eiken berderen van de Brugse binder Ludovicus Bloc (1484-1529). Het paneel met dieren in ranken (80 × 51 mm.), en het randschrift Ob laudem || xristi librum hunc || recte ligavi || Ludovicus Bloc, viermaal geprent op elk plat, samen met boerendansfriezen en dierenfriezen. Beslag en sloten in verguld zilver. De band, codex 1858 in de National-Bibliothek te Wenen, bevat een Getijdenboek in het Latijn, met Gentse kalender, uit de aanvang van de 16de eeuw.
| |
[pagina *2]
| |
Afb. 2. - Band in zwart kalfsleer over eiken berderen, op voor- en achterzijde tweemaal beprent met een paneelstempel (98 × 59 mm.) met een dubbele rij van drie musicerende engelen in ranken, en het randschrift Omnes sancti angeli et || archangeli dei orate pro nobis || Joris de Gavere || me ligavit in gandavo. Tussen de panelen, een fries met 5 dieren. Joris de Gavere, werkzaam te Gent, bij de aanvang der 16de eeuw, is de eerste geweest om de gebruikelijke dieren in ranken, door musicerende Engelen te vervangen. De band, 27bis in het Bisschoppelijk Seminarie te Brugge, bevat een Missale Romanum, gedrukt bij Thielman Kerver te Parijs, in 1506.
| |
[pagina *3]
| |
Afb. 3. - Band in zwart kalfsleer op karton, op voor- en achterzijde tweemaal beprent met een paneelstempel (98 × 63 mm.), voorstellende de H. Franciscus van Assisi die de wondetekenen ontvangt. Op het schildje: Frācisce. || para.te. || ad crucē. Het randschrift luidt: francisce crusis amator || et signifer.sumy.regis. verbi dei predicat || or.noue.pastor noue || gregis serue nos a miseria. Deze band, uit een Leuvens werkhuis van het begin der 16de eeuw, en die een aantal ascetische tractaten in het Nederlands bevatte, en uit het bezit stamde van de Leuvense kluizenaarster Jenneke Die Beer (aanvang 16de) ging te loor in de brand die de Leuvense universiteitsbibliotheek in 1940 heeft verwoest.
| |
[pagina *4]
| |
Afb. 4. - Band in kalfsleer op karton, op voor- en achterzijde beprent met een paneel (102 × 59 mm.), voorstellende de Maagd van Gent met de Leeuw, in een tuin waarachter drie torens rijzen, die van het Belfort in het midden. In een wimpel, het woord Ghendt. De letters V C duiden op de Gentse binder Victor van Crombrugghe en diens weduwe. De eigenaardigheid van deze paneelstempel bestaat hierin, dat het gedeelte waarin de Maagd met de Leeuw voorkomen, verguld of verzilverd kon worden. De band bevat een Venetiaanse druk van 1536, Sermones Quadragesimales van Savonarola, en draagt de signatuur G G 5 b in de Stadsbibliotheek van Geneve.
| |
[pagina 41]
| |
decoratie en de gewijzigde techniek, die op een bepaald moment uit de vreemde hier bij ons doordringen? In welke richting evolueert ten slotte de kunst van onze binders en welke is de toestand omstreeks 1600? Vooraleer deze vragen trachten te beantwoorden, is het raadzaam een paar begrippen en gegevens nader te omschrijven, om aldus het volgen van de uiteenzetting te vergemakkelijken. Vooreerst dan, wat bedoelen we met de term: Zuidelijke Nederlanden? Dit is een gebied dat in grote trekken overeenkomt met het grondgebied van het huidige België, naar het Oosten evenwel even buiten de hedendaagse rijksgrenzen uitgaat en Nederlands Limburg met Maastricht omvat, en in het Zuidwesten, het belangrijke gebied van Frans Vlaanderen, dat tot het kernland van het graafschap van die naam behoorde. Wat kunst en cultuur aangaat, daarin dus ook begrepen het boekwezen, zijn in dit hele territorium de Vlaamse steden toonaangevend. We vinden er tal van beroepsbinders aan het werk, terwijl er zowel in als buiten de steden, op het platteland, abdijen en kloosters worden aangetroffen, met bedrijvige scriptoria en de daarbij horende binderijen. Ze alle opnoemen zou ons te ver leiden, voldoende zij het er op te wijzen dat elke kloostergemeenschap van enig belang, in het begin van de 16de eeuw evengoed als in de vroegere eeuwen, haar eigen boeken bindt. De Noordelijke provinciën blijven in dit overzicht buiten beschouwing, maar we stippen aan dat de boekband in Noordnederland identiek dezelfde kenmerken vertoont als in Vlaanderen en Brabant; deze gewesten nemen evenwel de belangrijkste positie in omdat het ontstaan van de typische wijze van bandversiering alhier moet gezocht worden, en dit aspect, bij gelijkvormigheid van technische procédé's, zich in Zuidnederland in een grotere verscheidenheid van stempels en motieven heeft betuigd, dan wel in het Noorden. Sedert eeuwen werden de boeken in ons land, zoals in onze buurlanden, gebonden in houten berderen welke met leer werden overtrokken, terwijl de beide platten versierd werden met stempels in blinddruk. De bandversiering in blinddruk is veel ouder dan tot voor korte tijd werd aangenomen; zij gaat, volgens de recente vondsten, op zijn minst terug tot de 9de eeuw, het Karolingisch | |
[pagina 42]
| |
tijdvak dus,Ga naar voetnoot(1) en het is daarbij gebleken dat de versieringsmotieven zelf nabootsingen zijn, grosso modo gesproken, van de gebruikelijke ornamenten in de architectuur en de toegepaste kunst van de tijd. Zijn er in onze Belgische bibliotheken geen blindgestempelde banden uit het Karolingisch tijdperk voorhanden (buiten beschouwing blijven hier de in enkele zeldzame plaatsen van ons land bewaarde prachtbanden omheen Evangeliaria, omdat die veeleer als producten van edelsmeedkunst en ivoorsculptuur moeten worden aangezien), dit is evenmin het geval voor de romaanse, uit de 12de en de 13de eeuw, alhoewel er die zonder twijfel geweest zijnGa naar voetnoot(2). De oorspronkelijke versieringsmotieven van die romaanse banden zullen we trouwens in de 15de, ja zelfs in de 16de eeuw, zij het dan ook in licht gewijzigde vormen, soms in de banddecoratie terugvinden. De specifieke vorm van bandversiering, waardoor de Nederlandse boekband zich al vroeg van die uit de omringende landen zal onderscheiden, is de paneel- of plaatstempel. Hierdoor verstaan we een holgegraveerde, koperen of bronzen matrijs (of de afdruk ervan), waarvan de dikte schommelt tussen circa 3 en 20 millimeters, al naargelang de afmetingen die liggen tussen ongeveer 30 en 20, en 150 bij 100 mm. Terwijl de kleine stempeltjes met de hand in het leer werden gedrukt, had de binder voor de paneelstempels beslist een pers, hoe rudimentair dan ook, nodig; en dat een pers tot het alaam van een middeleeuws boekbinder behoorde, weten we overigens uit een zeer belangwekkende boedelbeschrijving uit een Brussels werkhuis, tijdens het laatste kwartaal van de 14de eeuwGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 43]
| |
Wat de decoratie van de paneelstempels betreft, onderscheiden we twee types: de decoratieve, of louter ornamentele, en daarnaast de gehistorieerde. In die van het eerste type vinden we meestal de fauna terug van de romaanse banden, d.w.z. de dieren en fabelwezens van de kleine stempeltjes, maar nu in cirkels of kringen, later liever nog in zwierige ranken en loverslingers ingeschreven, door een ranken- of loverlijst omgeven en in twee compartimenten gedeeld door een smalle middenstrook, die vaak de naam vermeldt van de binder, gevolgd door de woorden: me ligavit. In de lijst omheen de paneelstempel lezen we ook herhaaldelijk spreuken, vrome teksten; gewoonlijk zijn die in het Latijn, soms evenwel in het Nederlands. De gehistorieerde paneelstempels daarentegen, vertonen een even rijke als gevarieerde iconografie: voorstellingen van taferelen in hoofdzaak ontleend aan de Bijbel (het Nieuwe Testament inzonderheid) en aan de levens der Heiligen. Een afzonderlijke vermelding verdienen de mystieke emblemata zoals Het Lam Gods, de Hortus Conclusus, de Mis van Sint Gregorius, enz. Behalve kleine stempels en paneelstempels, gebruiken onze binders sedert de 15de eeuw ook friezen, d.w.z. smalle, rechthoekige plaatstempels, die evenals de panelen zelf, ornamenteel zijn of gehistorieerd. Ik denk hierbij aan loofstaffriezen in talloze varianten, aan dieren- of jachtfriezen en aan de interessante reeks zogenaamde boerendansfriezen. Panelen die soms paarsgewijs, soms met vieren tegelijk op het bandvlak worden geprent, zijn vaak door smalle friezen van elkaar gescheiden. Ten slotte dient een woord gezegd over een laatste soort van decoratie in de blinddruk aangewend, de zogenaamde rolstempels. Dit zijn metalen rollen van ongelijke doormeter, holgegraveerd en van een heft voorzien, zodat ze met de hand in het leer moeten worden geprent. Het gebruik van rolstempels komt in onze gewesten haast niet vóór het begin van de 16de eeuw in zwang, maar in de loop van de eeuw zelf zullen zij, steeds drukker gebruikt, langzamerhand veel van het oude materiaal gaan verdringen. De paneelstempel is in Vlaanderen ontstaan en er voor het eerst gebruikt. Deze prioriteit wordt thans wel algemeen, ook door de buitenlandse vorsers erkend, als de laatste in de rij door de heer | |
[pagina 44]
| |
L. Michon, maar schoorvoetend als viel het hem zwaar deze toegeving te moeten doenGa naar voetnoot(1). Waar hij in zijn werk over de geschiedenis van de boekband de bemerking maakt dat de Vlaamse binders de paneelstempel veel vroeger schijnen gebruikt te hebben dan de Franse, diende hij toch te weten uit verschillende, sedert jaren gepubliceerde studiën en artikelen van P. Verheyden, en anderen, dat er niet enkel verschillende paneelstempels uit de 14de eeuw op nog bestaande banden voorkomen, maar dat er zelfs in de tweede helft van de 13de, een Vlaams binder heeft geleefd, die een paneelstempel gebruikte, een Antwerpenaar, Wouter van Duffel met name, kanunnik van O.L. Vrouwekerk, en wiens woning vlak bij de plaats lag waar wij ons thans bevindenGa naar voetnoot(2). En waar Michon verder zegt dat de paneelstempels in Frankrijk van 1480 af op banden verschijnen, had hij er misschien kunnen aan toevoegen dat de eerste die in Frankrijk een naar Vlaams model gegraveerde paneelstempel heeft gebezigd, de uit Vlaanderen afkomstige en in Parijs ingeweken Moeraert is geweest, die het tot librarius van de Parijse universiteit heeft gebrachtGa naar voetnoot(3). Het staat dus vast dat deze typische manier van bandversiering van uit Vlaanderen haar weg naar Frankrijk heeft gevonden. En niet enkel naar Frankrijk, maar ook naar Engeland. Het is bekend overigens hoeveel dit laatste land, wat het boekwezen betreft, aan | |
[pagina 45]
| |
drukkers, binders en boekhandelaren uit onze gewesten afkomstig, te danken heeft gehad. Om ons te beperken tot de binders, we weten dat de voornaamsten onder hen, werkzaam in Engeland op het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw, Vlamingen zijn, ofwel afkomstig uit de Lage Landen. Dit is onder meer het geval voor Nikolaas Spierinck, John Reynes, Maarten Dature, Garret of Gerrit van Graten (in 1539 te Cambridge overleden), Geert Pelgrims van Antwerpen, Willem de Machlinia of van Mechelen, en vele anderenGa naar voetnoot(1). In Duitsland verschijnt de paneelstempel in de 15de eeuw, en dan nog haast uitsluitend in het Keuls-Weselse gebied, terwijl hij er in de 16de eeuw een ruime verspreiding kennen zal. Hij ontwikkelt zich aldaar evenwel op een andere manier. Het aantal Nederlandse paneelstempels, op bewaarde banden aangetroffen, - met uitsluiting dus van de onoverzichtelijke reeks banden met kleine stempels of met rolstempels beprent - beloopt ongeveer 600. Veruit het grootste aantal panelen, en wel een kleine vijfhonderd, is uit Zuidnederland afkomstig. Juiste cijfers geven is natuurlijk uitgesloten, want er worden steeds nieuwe paneelstempels op banden ontdekt, zodat er ook op dit terrein steeds aangroei is! Men diene trouwens niet uit het oog te verliezen dat zeer vele van die paneelstempels enkel maar in één of twee exemplaren (d.w.z. banden) bewaard bleven en voorhanden zijn. Als we nu aannemen dat een matrijs, normaal gesproken, op zijn minst voor een vijftigtal banden gediend heeft (dit is natuurlijk een zeer willekeurige berekening, wijl wij toch weten dat sommige matrijzen enkele honderden malen zijn gebezigd en zelfs een eeuw en langer door op elkaar volgende binders werden gebruikt) dan kunnen we ons allicht een voorstelling maken van het reusachtige aantal banden dat verloren is gegaanGa naar voetnoot(2). En wat verder het aantal stem- | |
[pagina 46]
| |
pels betreft, waarvan geen enkele band meer getuigt en het beeld weerspiegelt, dit is gewoon niet te schatten. Alhoewel de kunst van onze boekbinders eeuwen lang heeft gebloeid, toch is de periode die zich uitstrekt over de tweede helft van de 15de (en dus gedeeltelijk samenvalt met het doordringen in onze gewesten van de boekdrukkunst) en het eerste kwartaal van de 16de eeuw, veruit de rijkste. Onze voorraad aan banden uit die tijd is dan ook het overvloedigst. Dit verschijnsel is te wijten aan een paar oorzaken van nogal uiteenlopende aard. Er is vooreerst de intensiever wordende bedrijvigheid van de kloosters in de 15de eeuw, zoals uit tal van obituaria en andere archiefstukken blijkt, maar naast Benediktijnen en Cisterciënsers, Predikheren en Franciskanen, Kartuizers en Kruisheren, zijn het vooral de Windesheimers en de Broeders van het Gemene Leven die als de grote bezorgers van boeken en banden optreden. De betekenis en het belang van deze nederige Broeders van de Penne in de evolutie van onze cultuur, kan niet te hoog worden aangeslagen. Zij hebben het arsenaal geleverd, waaruit de humanisten die bij hen ter schole gingen, zich later de wapenen zullen smeden. Wat een man als E.Ph. Goldschmidt over het belang van hun boeken- en bandenproductie zegt - en hij kon het weten! - is dan ook het overwegen waardGa naar voetnoot(1). Doordat zij schreven en bonden niet enkel voor eigen gebruik, of ten behoeve van andere kloostergemeenschappen, maar ook op bestelling voor particulieren, kunnen zij in zekere zin als uitgevers en boekhandelaren in moderne zin beschouwd worden. Een tweede zeer belangrijke factor is de tijdens diezelfde tijdsruimte intens doorbrekende mode van het getijden- of gebedenboek voor leken. Vorstelijke personen hadden al veel vroeger prijs gesteld op het bezit van prachtig verluchte gebedenboeken voor persoonlijk gebruik (denken we even aan dat juweel van een psoutertje dat aan graaf Gwijde van Dampierre toebehoorde en thans in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bewaard wordt), maar in | |
[pagina 47]
| |
de 15de eeuw zijn het hier de Hertogen van Bourgondië en hun Hofstaat, die de grote stoot in die richting hebben gegeven. De gevestigde burger, de begoede koopman volgen graag het van hogerhand gegeven voorbeeld na en bestellen voor zichzelf en voor hun echtgenoten dergelijke gebedenboeken, die altijd mooi verlucht en prachtig gebonden worden en steeds als een kostbaar stuk huisraad bij sterfgeval of boedelbeschrijving worden vermeld. Haast geen portret uit het einde van de 15de of het begin van de 16de eeuw, of het getijdenboek zien we er bij afgebeeld als een onontbeerlijk rekwisiet. De vraag naar dergelijke gebedenboeken wordt in de loop van de 15de eeuw zo groot, dat in bepaalde steden ateliers zich uitsluitend met het schrijven, verluchten en binden er van bezighouden. De grote centra zijn Brugge en Gent. En na de uitvinding van de boekdrukkunst vermindert de belangstelling niet, wel integendeel! De beste drukkers wedijveren met elkaar om de gunst van het publiek en we zijn o.m. getuige van iets wat zich in latere eeuwen niet meer herhaald heeft, nl. dat er in Parijs tussen de jaren 1500 tot omstreeks 1520, getijdenboeken in het Nederlands gedrukt worden. Soms krijgen de banden van dergelijke boeken een hulsel, gewoonlijk in fluweel, waarop de bezitter dan nog eens zijn wapenschild laat aanbrengenGa naar voetnoot(1). Getijdenboeken in Vlaamse stempelbanden uit het laatste kwartaal der 15de en het eerste der 16de eeuw zijn gelukkig in een groot aantal bewaard, de panelen waarmede ze beprent werden behoren tot de fraaiste, de best gegraveerde en het werk van de binders waarvan we er verschillende met name kennen, wordt tot het mooiste en voortreffelijkste gerekend wat de boekbinderskunst tijdens de 16de eeuw heeft opgeleverd. Mannen als de drie van Gavere's, Ludovicus Bloc, Joris de Gavere, Jan Guillebert, | |
[pagina 48]
| |
Livinus Bloemaert, Johannes Coene, allen uit Brugge of Gent, en vele anderen, ongenoemden, die werkzaam zijn tijdens de eerste twintig jaren van de eeuw, dienen in dit overzicht met ere te worden vermeld. Zo staan we dan bij de aanvang van de 16de eeuw en op de vraag hoe het gebonden boek er uit ziet, moeten we antwoorden dat er geen noemenswaardig verschil te merken is, noch wat de techniek, noch wat de versiering van de band betreft, met een eeuw vroeger. Boeken worden steeds gebonden in houten berderen, met leer overtrokken en met blinddruk versierd. Het enig nieuwe wat men merkt, is het tegen het einde van die eerste periode bescheiden aanwenden van karton (eigenlijk, van op elkaar gekleefde bladen papier of perkament) in plaats van de houten berderen, maar dit enkel voor de kleine, handzame formaten waartoe de drukkers, op aanraden van sommige humanisten, zoals Erasmus, waren overgegaan. We zien de paneelstempels van beide types, de ornamentele en de gehistorieerde druk gebruiken en als we bepaalde Heiligen zoals Barbara, Rochus, Michiel e.a. meer dan vroeger op de stempels zien verschijnen, dan is het enkel omdat de volksdevotie tot de zogenaamde Noodheiligen tegen het einde van de 15de eeuw zich sterker naar buiten uit betuigt. De belangrijkste centra van het culturele leven bij de aanvang van de eeuw zijn behalve Brugge en Gent, Leuven en Antwerpen, op de voet gevolgd door Mechelen en Brussel. Deze zes steden in ons overzicht betrekken zou ons te ver leiden. Over Brugge en Gent hebben wij, in verband met de bindersateliers reeds met een woord gerept; Mechelen en Brussel moeten we node buiten bespreking laten; van Leuven en Antwerpen uit ten slotte, zullen we het verloop van de evolutie trachten te schetsen, omdat ze in die beide steden het best wellicht tot uiting komt en dus ook het gemakkelijkst kan gevolgd worden. Leuven bezit een universiteit die om de eeuwwende en tijdens de daarop volgende vijftig jaar, wellicht haar grootste bloeiperiode beleeft. Geleerden en studenten van heinde en verre ziet de stad binnen haar muren aanlanden. Tot voor vijf en twintig jaren - tot voor we beter wisten dus - scheen de paneelstempel die de platten sierde van het ‘Klein Charterboeck’, in het Stadsarchief te | |
[pagina *5]
| |
Afb. 5. - Band in kalfsleer op karton, aan elke zijde beprent met een Renaissance paneel (98 × 58 mm.), als Leuvens erkend door Prosper Verheyden. Men zie hierover zijn artikel: Een Leuvensche Renaissance paneelstempel, in Het Boek, XXVI, pp. 9-18. De hier afgebeelde band bevat een Lyonese druk: Ovidius, Metamorphoseon... van 1536 en is nr 957/21 in de Stadsbibliotheek te Doornik.
| |
[pagina *6]
| |
Afb. 6. - Brugse registerband, met groot paneel (300 × 198 mm), voorstellende Sint Jacob als pelgrim, met hoed, staf en tas en in de linkerhand een boek. Op de klep, hier niet gereproduceerd, is er een groot bloemenmotief. De registerband bevat rekeningen van wezengoederen van Sint-Jacobszestendeel, over de jaren 1539-56. Zie P. Verheyden, Catalogus... Antw. 1930, nr 284. Hij wordt bewaard in het Stadsarchief, te Brugge.
| |
[pagina *7]
| |
Afb. 7. - Band in kalfsleer op karton, aan twee zijden beprent met een medaljons-paneel (100 × 61 mm), voorstellende twee gebaarde, geharnaste mannenkoppen in profiel, onder elkaar. Er omheen, een brede lijst met bloemen- en bladerenmotieven en touwwrongen. De matrijs werd in gebarsten staat op het leder geprent. Het paneel is in een Leuvens werkhuis gebruikt tijdens het tweede kwartaal der eeuw. Zie Verheyden, Catalogus... Antw. 1930, nrs 183-184. De hier afgebeelde band bevat een drietal werkjes van Erasmus, te beginnen met Lingua, gedrukt bij Froben te Bazel, in 1534 en behoort tot de Bibliotheek van het Groot Seminarie, te Luik (sign. 1 B 43).
| |
[pagina *8]
| |
Afb. 8. - Band in kalfsleer op karton, aan twee zijden beprent met groot medaljons-paneel in Mone-stijl uit een Antwerpse binderij. De band bevat een aantal geneeskundige tractaten in handschrift, en wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek, te Brussel (ms. 3779-80).
| |
[pagina 49]
| |
Leuven, de oudste in zijn soort. Hij is van het dieren-in-cirkels type of liever in vierkante vakken in dit geval, en vertoont een dubbele middenstrook waarin te lezen staat: Lambertus de Insula seriptor (voor scriptor) me fecit. ‘Hier hebben wij den oudsten paneelstempel die bekend is’ - kon P. Verheyden nog schrijven in 1930 - ‘want dat de band van denzelfden tijd is (nl. uit 1367) als het ongerepte handschrift is buiten twijfel’Ga naar voetnoot(1). Nog in de loop van diezelfde eeuw zijn er gelijkaardige banden tot stand gekomen in de Leuvense kloosters, onder meer in het Windesheimerklooster ‘Bethleem’ te Herent, aan de Leuvense stadspoorten. Dit convent heeft een zeer belangrijk scriptorium gehad en de hele 15de eeuw door, en ook nog bij de aanvang der 16de, boeken met sprekende paneelstempels versierd. Onder de Leuvense incunabelendrukkers die in de vroege zeventiger jaren der 15de eeuw in de universiteitsmiddens werkzaam zijn, zijn er enkele tevens als binder opgetreden. Dit is o.a. het geval voor Johannes Veldener, die zijn banden beprent met kleine naamstempeltjes, vele malen op elk plat herhaald - wat eigenlijk een afwijking is van het gebruikelijk procédé. Een ander Leuvens drukker, Lodewijk van Ravescot, werkt samen voor rekening van de aldaar gevestigde Jan van Westfalen, en die samenwerking komt op originele manier in de versiering van sommige banden tot uiting: op de platten van de door hem gebonden boeken komen onder meer een mansbuste voor (een klein stempeltje) waarmede een portret van Jan van Westfalen bedoeld wordt, en een ander klein stempeltje, bestaande uit drie elementen: een vogel, de letters ve en een handboog. De schrandere bandenkenner E.Ph. Goldschmidt zag hierin - m.i. volkomen juist - een rebus die als Ra-ve-schot dient ontcijferd te worden! Naast deze originele vondsten, als bandversiering, blijven echter de gebruikelijke paneelstempel, de vertrouwde decoratie, in de Leuvense binderijen doorlopend toegepast. Het is wel verstaan dat, wat geldt voor de boven geciteerde steden, ook geldt voor kleinere plaatsen zoals Ieper of Oudenaarde, | |
[pagina 50]
| |
Kortrijk of Geeraardsbergen, Lier of Herentals, Hasselt of Sint-Truiden, Tongeren of Maastricht, en vele, vele andere plaatsen die onvernoemd moeten blijven, zoals Luik, Namen, Doornik. In de drie laatste steden verdienen b.v. de kruisherenkloosters een afzonderlijke vermelding omwille van hun schrijf- en bindwerk. Een groot aantal der aldaar gevestigde kloosterlingen waren uit Diets sprekende gewesten afkomstigGa naar voetnoot(1). Gaan we nu over van Leuven naar Antwerpen, dan herinneren we ons kanunnik Wouter van Duffel en zijn paneelstempel uit de 13de eeuw. Maar de volgende eeuw vertoont te Antwerpen, jammer genoeg, grote lacunes: tot dusverre heeft ze niet opgeleverd wat ons zou toelaten de geschiedenis van de boekband in zijn historisch verloop te bestuderen. Maar merkelijk beter wordt de toestand in de 15de, en vanzelfsprekend tijdens de gehele 16de eeuw. In de incunabelenperiode zijn er te Antwerpen voortreffelijke drukkers aan het werk en het is logisch dat waar veel gedrukt, ook veel zal gebonden worden. En inderdaad, dat de binders er talrijker zijn dan in om 't even welke andere stad van de Nederlanden, leiden we af uit het feit dat er, bijaldien we de bandversiering met behulp van kleine stempels onverlet laten, er in de Antwerpse binderijen op zijn minst 83 verschillende paneelstempels zijn gebruikt. Tegen dat hoog cijfer staan Brugge en Gent elk met 47 en Leuven met een kleine veertig. In de incunabelentijd is het meestal zo dat elke drukker tevens uitgever is, en ofwel tegelijkertijd binder, ofwel een binderij heeft aan zijn werkhuis. Gheraert Leeu en zijn Antwerpse collega's hebben vermoedelijk zelf boeken gebonden. Maar de voornaamste binder, of liever het voornaamste bindersgeslacht, is dat der van Wou's of de Wouda. Op zijn minst een drietal binders-copiïsten van die naam zijn bekendGa naar voetnoot(2). Een Jan van Wou, werkzaam tegen het | |
[pagina 51]
| |
einde van de 15de of het begin der volgende, heeft banden beprenmet vier verschillende paneelstempels, waaronder twee verschil; lende types van een stempel voorstellende de gekroonde Adelaart een, met de Brabantse Leeuw; een met de Antwerpse Burcht. Het zijn alle naamstempels, want we lezen Johannes de Wouda Antwerpie me fecit, ofwel Johannes de Wouda me fecit Antwerpie. Nu merke men wel op dat al deze vier stempels Rijks- of Stedewapens vertonen! Dit is een merkwaardig-vroege uitzondering op de regel, volgens welke er steeds taferelen uit de kristelijke iconografie op de banden worden uitgebeeld. Jan van Wou is vermoedelijk de eerste die een paneelstempel bezigt met een profaan onderwerp. Hij zal navolgers krijgen, alhoewel niet onmiddellijk. Groot is het aantal anonieme Antwerpse binders, maar er blijven er gelukkig heel wat over die ons werk hebben nagelaten, met een naamstempel getekend of met een spreuk. We vermelden: Petrus Dux, werkzaam bij het begin der eeuw, heeft een groot paneel, met dieren in vier kringen, en onderaan, in een lijst van veil: Petrus Dux me fecit. Judocus van Lede, of Joos van Lede, uit de Liggeren der Sint Lucasgilde bekend, in 1505, gebruikt zeer mooie, scherpgegraveerde dieren-in-ranken-panelen, en ook friezen; op de panelen leest men de gewijde formule: ob laudem xristi librum hunc recte ligavi Judocus de Lede. Jacobus Clercx de Ghele heeft een Annunciatiepaneel en verscheidene dieren-in-ranken-panelen, waarbij een omschrift dat hij vermoedelijk van de Mechelaar Jan Tys, werkzaam tussen 1508 en 1537, heeft overgenomen en aangepast: Ligatus per manus Jacobi Clercx qui petit a malis erui et semper protegi a manus domini. In de twintiger jaren beprent Wilhelmus de Backer er boeken met de typische panelen met dieren in rankenslingers en de spreuk: Domine exaudi vocem meam et clamor meus ad te veniat wilhelmus de Backer. Enkele jaren later vinden we de Backer terug, in het bezit nu van een paneel met medaljons en een ander met het keizerportret van Karel V. Jan Bosscaert, in de Antwerpse schepenbrieven vermeld evenals de Backer, gebruikt op zijn minst twee panelen, waarvan één met zijn naam en de formule ob laudem xristi... Jan Molnere, uit een Antwerpse familie de Moelnere, de Meulenere, gebruikt in volle 16de eeuw een archaïstisch-aandoend Annunciatie | |
[pagina 52]
| |
paneel, met als tekst, op twee regels boven elkaar: Johannis Molnere me fecit. Petrus van den Else, alias van den Winckel, in 1546 als vrijmeester in de Antwerpse Sint Lucasgilde aangenomen, bezigt een paneelstempel, voorstellende Adam en Eva, met het randschrift: In sudore vultus tui vesceris pane tuo Per Petrum Elseneum; en een tweede, met dieren-in-ranken, samen gebruikt met een dierenfries en als tekst, twee Latijnse psalmteksten.Ga naar voetnoot(1) We zouden deze lijst met vele namen kunnen aanvullen, maar heeft dit zin? Want het wordt tijd aandacht te schenken aan die machtige stroming die van uit het Zuiden in de kunstopvattingen der nog jonge eeuw is binnengedrongen, en ze na verloop van enkele jaren grondig wijzigen zal. Die beweging, de Renaissance, betekent een vernieuwing, en als zodanig wordt zij met vreugde begroet, maar evenals dat met alle vernieuwingen het geval is, blijven de aarzelingen en de vergissingen haar niet gespaard. Haar invloed beroert het gehele domein der kunst en ook de boekband, en vooral de boekbanddecoratie zal daar niet aan ontkomen. Normaal gesproken is de boekband het resultaat van de samenwerking van stempelsnijder en binder, en in zekere zin is dus deze laatste van de eerste afhankelijk. Maar terwijl de iconografie van de paneelstempels tot dusverre in een zuiver-middeleeuwse traditie wortelde, heeft de Renaissance niet genoeg meer aan de vormenrijkdom van de gotische verbeeldingswereld en wil ze een eigen stijl in het leven roepen. ‘La Renaissance à ses débuts est essentiellement un changement de décoration, un changement de décor’, zegt Marcel BrionGa naar voetnoot(2) en dit zien we in de wereld van de boekband duidelijk tot uiting komen. De stempelsnijders die aan de nieuwe mode offeren willen, beginnen te worstelen met de wereld van de antieke mythologie, de emblemata, de allegoriën en het uitgebreid arsenaal van de architektonische motieven, en als ze van de opgave niet veel terecht brengen, dan is het omdat ze ze niet voldoende vertrouwd zijn met de nieuwe visie, zo abstract en leeg, vergeleken met de | |
[pagina 53]
| |
levende realiteit die hen omringt. Zo is het te verklaren dat vele van de vroege Renaissance-panelen het moeten afleggen tegen de oudere gotische, op gebied van zuiverheid van vormgeving. Ze missen innigheid, zijn vaak grof en stuntelig van tekening, vaak rommelig en overladen. Te Leuven en te Antwerpen zijn we nu getuige van een identieke houding vanwege de binders, en een gelijkaardige evolutie. Toegevingen aan de nieuwe mode, als we het aldus mogen noemen, zien we tot uiting komen in een paar Leuvense paneelstempels, waarvan we moeten getuigen dat ze fraai zijn, met smaak ontworpen en uitgevoerd. Het betreft onder meer een mooi paneel, met een bevallig-gestyleerd lovermotief, dat omstreeks de veertiger jaren en ook nog na 1550 aldaar op banden verschijntGa naar voetnoot(1). En een ander, dat hier vermeld wordt omdat het nog niet zo lang geleden als Leuvens werd erkend, al werd het dan ook gebruikt door een aldaar gevestigde binder uit Frankrijk afkomstig. Het is een mooi, zuivergesneden en op de bewaarde banden, scherp geprent eikelspaneel, wat op zichzelf niet zo merkwaardig is, aangezien eikelspanelen in de loop van de 16de in minstens een twintigtal varianten door Vlaamse binders worden gebruikt. Maar de man die te Leuven het bewuste paneel hanteert, is Jehan Norvis, van wie, bij de karige gegevens waarover we omtrent zijn verblijf in Frankrijk beschikken, nu wel vast staat dat hij gedurende de jaren 1530 tot 1540 te Leuven boeken heeft gebondenGa naar voetnoot(2). De Leuvense boekbinders hebben begrip getoond voor de nieuwe geest, maar intussen blijven velen, de meesten, de middeleeuwse opvatting getrouw, wat geïllustreerd kan worden aan de hand van enkele typische gevallen, zoals het gebruik, door een Leuvens binder van een prachtige paneelstempel met de TransfiguratieGa naar voetnoot(3); het drievoudig paneel met Sint Jan de Doper en Sint Michiel, geschei- | |
[pagina 54]
| |
den door een Boerendansfries, opduikend in de jaren 1530-1545Ga naar voetnoot(1); de eigenaardige, nog elementen van romaanse bandversiering vertonende Sint Paulus-panelen, gedurende dezelfde tijdsruimte aldaar voorkomendGa naar voetnoot(2) en vele andere, van het zelfde uitgesproken karakter.Ga naar voetnoot(3) Gedurende het tweede kwart van de eeuw, meer bepaald tussen de jaren 1534 en 1555, komen er uit twee Leuvense werkhuizen, van Jacob Baeten en van Jacob Pandelaert, een groot aantal banden, die te oordelen naar de stempels, de nieuwe opvatting vertegenwoordigen. Het zijn om te beginnen, de zogenaamde Spes-banden, met een paneelstempel waarop Spes (de Hoop) wordt voorgesteld onder de gedaante van een vrouwelijke figuur, staande op een voetstuk, gemerkt Fides (het Geloof). Op de achtergrond en in de randlijst staan psalmteksten gegraveerd. Het heeft er de schijn van dat deze voorstelling niet helemaal naar de smaak was van de kerkelijke Overheid, want terwijl er slechts een zeer beperkt aantal Spespanelen van dit soort (van deze eerste staat, zouden we zeggen) bewaard bleven, zijn er talrijke banden met panelen waarop het woordje Charitas (de Liefde) achteraf vrij onhandig toegevoegd is geworden. Spes-panelen worden bijzonder veel aangetroffen op banden die door studenten gebruikt zijn geworden. Eenvoudige banden, zonder snoeren noch bindsels, en die behalve de paneelstempel, geen enkele bijkomende versiering vertonen. Men treft ze verspreid aan over vele bibliotheken van EuropaGa naar voetnoot(4). Hetzelfde werkhuis, of dezelfde werkhuizen hebben ook de fraaie stempels geleverd waarop Lucretia wordt afgebeeld terwijl ze zich- | |
[pagina 55]
| |
zelf de dodelijke steek toebrengt; op een ander paneel zien we Cleopatra, die zich bijten laat door de slang: de zelfmoordscène vult enkel de ruimte beneden; en in het midden prijkt een mansportret in medaljon, getopt met de initialen I.P., waarachter Jacob Pandelaert schuil gaat. Een ander paneel, iets groter van afmetingen, en dat louter ornamenteel is opgevat, vertoont eveneens in een vlechtwerk van strikken en lussen, de initialen I.P. en het jaartal 1540. Vergelijkt men deze vier paneelstempels met elkaar, dan valt het op dat de graveur van de Spes-panelen een minder fijne hand heeft gehad dan die van de drie andere. In Leuven houdt de paneelstempel het langste stand: in 1562 laat de abt van de Sinte Gertrudis-abdij, Philips van Hosden, een groot paneel graveren dat de patrones, Gertrudis, voorstelt in een nis, met als bijschrift: Sum bibliothecae coenobii Divae Gertrudis apud Lovanienses. Deze stempel, tevens als bibliotheeksmerk dienende, wordt van dat jaar af op de boeken geprent, die dan op het achterplat het wapenschild dragen van de abt, met zijn spreuk Inter spinas calceatus, en een jaartal dat gewijzigd kan worden. Slechts één enkele paneelstempel dateert, zover we weten, van even later en geldt meteen als heksluiter. Het is die welke in de abdij van Averbode in 1564 wordt gebruikt, en die voorstelt O.L. Vrouw met het Kind en Sint Jan de Doper, in een nis. Deze stempel, die steeds op het voorplat geprent wordt, heeft een pendant op het achterplat in de vorm van een groot wapenschild van abt Matheus s'Volders, en het jaartal 1564Ga naar voetnoot(1). Hiermede zitten we volop in het derde kwart van de 16de eeuw. Voortaan hebben we niets meer dan kleine- en rolstempels te verwachten, en begint het eentonig spel van de telkens zich herhalende motieven. Dit duurt te Leuven tot bij het einde der eeuw, en hiermede is dus de rol van de Leuvense boekband vrijwel uitgespeeld. Maar niet aldus te Antwerpen, maar vooraleer we terugkeren naar deze stad, is het volstrekt nodig een type van band te vermelden dat van het gewone afwijkt en een eigen plaats inneemt in onze bindkunst, inzonderheid tijdens de 16de eeuw. | |
[pagina 56]
| |
Het betreft de zogenaamde registerband omheen het koopmansboek. In tegenstelling met het manuscript of het gedrukte boek dat pas gebonden werd nadat het voltooid was, kreeg het koopmansboek in de regel een band vooraleer het in gebruik werd genomen. De Engelsen noemen het daarom, zeer juist, blank book. Registerbanden schijnen een Brugse specialiteit te zijn geweest, want alhoewel we ze te Gent, te Antwerpen en op andere plaatsen aantreffen, springen de Brugse, door de rijkdom en de verscheidenheid van hun decoratie onmiddellijk in het oog.Ga naar voetnoot(1) Het verschil tussen gewone stempelbanden en registerbanden bestaat om te beginnen hierin, dat een registerband niet in houten berderen gebonden wordt maar in de regel een soepel omslag heeft, met een verlengstuk voorzien, de klep, die over de snede heen naar voren wordt omgeslagen, een stuk van het voorplat bedekt en er met een riem op bevestigd wordt. De registerbanden worden bestempeld met kleine stempels in ruiten, met een gewone paneelstempel, soms in het middenveld en dan omgeven door in filetbundels geschikte handstempeltjes, ofwel, en dat is de originele manier, met een zeer grote paneelstempel, soms tot 30 cm. hoog, bij 20 breed, en die dan vrijwel de gehele oppervlakte van het plat bedekt. Voor dit soort stempels met zeer diep relief, schijnt gebruik te zijn gemaakt van houten blokken. Hier ook weer treffen we zuiver ornamentele en daarnaast gehistorieerde panelen aan, deze laatste met voorstellingen die soms afgekeken lijken van de houtsneden waarmede het deksel, binnen, van koffertjes werd beplakt, of die we boven de schoorsteen aantreffen in 15de-eeuwse huiskamersGa naar voetnoot(2). Sommige panelen bestaan enkel uit inscripties, in een krachtige, gotische letter, en omdat het koopmansboeken betreft zijn deze inschriften, vrome spreuken of aanmaningen om de rekenboeken goed te houden, nooit in het Latijn, maar in het Nederlands of in het Frans. Onder de vele Brugse registerbanden zijn vooral die van Pauwel van Vaerdebeke het vermelden waard. Deze binder gebruikt | |
[pagina 57]
| |
een paneel, ongeveer 30 bij 20 cm. metend, en waarop Maria en de H. Anna worden afgebeeld, zittend op een bank. Anna reikt het Kind een vrucht aan en in de besterde ruimte boven dit intiem tafereel zweeft de H. Geest, onder de gedaante van een Duif. Hoger nog ziet men God de Vader, tussen twee Engelen in aanbidding. Op de getichelde vloer in de voorgrond, knielen een man en een vrouw, die volgens de bewering van J. Weale, wel de binder en zijn vrouw zouden kunnen zijn, en op een paar schriftwimpels lezen we de tekst: ‘Lof hooghe ende werde drievuldicheit crachtich - Lof Anna, Maria ende Jhesus halmachtich’Ga naar voetnoot(1). Op de decoratieve panelen, bloeit een welige plantengroei, in loveren en tussen slingerende ranken loert soms een draakgedrocht, een vogel met lange snavel; op andere staat de levensboom gefigureerd, zodat we ook hier weer de motieven terugvinden, maar op grotere schaal dan in de kleine stempels en sommige paneelstempels waarvan we vroeger gewag hebben gemaakt; ze vinden zonder de minste twijfel hun oorsprong in de Bizantino-romaanse symboliek van de 12de eeuw. Er zou hier kunnen gewezen worden op de invloed die onze registerband heeft ondergaan, van de Italiaanse koopmansboeken van de tijd. De omstandigheid dat er in steden als Brugge en Antwerpen, belangrijke Italiaanse factorijen en talrijke Italiaanse kooplui metterwoon gevestigd waren, heeft hierin een rol gespeeld. Feit is echter dat de Vlaamse binders, ook voor de registerband, meestal trouw blijven aan de paneelstempel en dus aan hun eigen decoratiemethode de voorkeur blijven geven boven die uit de vreemde. En nu terug naar Antwerpen. Terwijl te Brugge, de boekbinders samen met de schilders, beeldhouwers enz., in de Sint Jans gilde worden opgenomen, komen ze te Antwerpen in de gilde van Sint Lucas terecht. Talrijk zijn zij die te Antwerpen als boeckbyndere, of meester-boeckbyndere worden aanvaard en waarvan de namen ons gelukkig in de registers bewaard zijn gebleven. En als we enkele van die namen vernoemen (er zijn er | |
[pagina 58]
| |
vanzelfsprekend verschillende bij, die we door hun werk kennen) is het enkel omdat we aldus de zekerheid hebben meteen de binders genoemd te hebben van tal van anonieme banden. In 1506 wordt in de gilde aangenomen, Jan Gast; in 1512, Claus Gerritsen, op de Lombaerdevest; in 1517, eveneens op de Lombaerdevest Jan van den Bogaerde; in 1532, Godevaert van der Haeghen; in 1535, Gomaer Wellens; in 1535, Heyndric Dries en Jan Wyncx; in 1538, Cornelis Olivier, die we anno 1560 zullen terugvinden in de Valckstraat, naast de boekwinkel van Plantin; in 1538, Henric van Goorle; in 1539, Gheert de Potter, Sebastiaan Crocx en Jan Moons; in 1540, Gossen Goebens en Antonio Borrini, uit Firenze, die dat jaar stadspoorter wordt; Hans Hansson uit Kopenhagen, die in 1544 stadspoorter wordt; in 1547, Jan Dielis; in 1549 Christoffel Plantin, stadspoorter geworden van Antwerpen; in 1552, Wouter Willemsen uit Den Haag, stadspoorter; in 1555, Mathijs Nuyts; in 1557, Jan en Antonius Cardoen, Jacob van Delft en Frans Vervrasens; verder, Melchior van Immersel; Joachim Maurissen; Mathijs Moermans; Peter Vermeulen; Renier de la Motte; Joris van Dormael; Gommaar van Divelt; Jean du Moulin; Antoon Versperck; Sebastiaan Walschaerts; Jan van den Berghe; Jan Erlincx; Adriaan Peeters; Laurijs Cecly; Nicolaas van de Wouwere; Nicolas Hardi; Hans Pymans; Peter Vinx; Mathys Peymans; Guilliame Plaquet; Joos de Haan; Hendrik Boyser; Hans Machielsen; Hans Bacx; Simon de Clerck; Hans van Wijnsbergh; Hans Pluym; Michiel Dymans; Lenaert Verschuren; Marten Gillis... en zo voort. Met deze laatste naam zijn we pas in het jaar 1575 aangeland; tot in het jaar 1600 vinden we nog in de twintig meester-boekbinders, door de Sint Lucasgilde aangenomenGa naar voetnoot(1).. | |
[pagina 59]
| |
Wanneer de Rennaissance in de wereld van de Antwerpse boekbinders haar intrede doet, gaan de stempelsnijders op zoek naar aangepaste motieven. En grif vinden ze hun gading in de verzamelingen van antieke kunstvoorwerpen, sieraden, beeldjes, enz., die naar Italiaans voorbeeld, ook in ons land worden aangelegd. Vooral de Romeinse munten en penningen (waarvan o.m. de Schetzen kostbare collecties bezaten) waren zeer in trek en leverden interessante modellen op. Dat is de reden waarom we in de vroegste Antwerpse Renaissancestempels koppen zien verschijnen van goden en keizers en helden uit de klassieke oudheid, gebaard of gladgeschoren, gehelmd of gelauwerd, vaak paarsgewijze voorgesteld en met snoeren of strikken verbonden, onwennig, ja plomp soms, op het karikaturale af, vaak evenwel ook beheerst en evenwichtig. En wat de sierlijke loverlijsten betreft waarin, in een later stadium, de panelen worden gevat, die zijn geïnspireerd op de decoratieve elementen die de nieuwopgekomen architektuur en beeldhouwkunst kwistig ten toon spreiden. De invloed van een man als Jan Mone, die de Renaissance-kunst in onze gewesten beheerst, moet in dit verband uitdrukkelijk worden vermeldGa naar voetnoot(1). Het is uit die penningen, die we eveneens terugvinden in de gebeeldhouwde panelen van de eiken pronkkasten uit de tijd, dat de mooie medaljonportretten als dat van Keizer Karel V zich zullen ontwikkelen, niet in een keer evenwel maar geleidelijk en als een bekroning van vele minder geslaagde pogingen. In tal van varianten treffen we dat portret aan op Antwerpse banden, en op Antwerpse alleen. Talrijk zijn de binders die medaljons op hun banden prenten, te beginnen met het 1528 gedateerde en gesigneerde medaljon met mannenkop in profiel van Adrianus van Hoolwick, tot de medaljonpanelen van Willem de Backer, van Goris de Bonte, van de mono- | |
[pagina 60]
| |
grammisten G I, I C, A C, P H, en verscheidene andere. Er zijn een zestigtal dergelijke panelen bekend, hoofdzakelijk te Antwerpen en te Leuven. Een ander profaan thema is dat waarbij Fortuna, de Godin van het Lot, allegorisch wordt voorgesteld, niet meer met het rad dat draait, zoals in de middeleeuwse miniaturen, maar wel onder de gedaante van een jonge vrouw, naakt of gekleed, en die gedragen op de rug van een dolfijn of van een zeemonster, haar zeiltje door de wind laat spannen. De Fortunastempels komen in een aantal varianten voor, vooral op Antwerpse bandenGa naar voetnoot(1). Ten slotte vermelden we hier nog een thema, oorspronkelijk van kristelijke inspiratie, en dat alhoewel reeds tegen het einde der 15de eeuw gebruikt, enkel maar in de 16de veelvuldige toepassing vindt; het is de Kerstvreugde, gesymboliseerd door een dans van verschillende personages. Deze dans, of boerendans, zoals de term luidt, komt enkel op friezen voor, in verschillende types en varianten. Hij verschijnt op tal van banden, tussen de paneelstempels ingeschoven en zijn decoratieve waarde is zeker niet gering. Interessant zou het wezen enkele van die themata in hun evolutie te volgen, maar omdat dit wegens gebrek aan tijd uitgesloten is, zullen we een enkel woord zeggen over het Keizer Karelportret als bandversiering. Op het einde van de dertiger jaren schijnt vooral de Antwerpse drukker Willem Vorsterman er eer te willen mede inleggen 's keizers portret als bandversiering te gebruiken. De panelen die met dat doel in zijn werkhuis worden gebezigd, kan men tot twee hoofdtypes herleiden, alhoewel er meer zijn geweest, ongerekend de varianten. Op een ervan, wordt de keizer afgebeeld, ten voeten uit, met zwaard en rijksappel; boven hem, tussen de twee zuilen, wappert zijn spreuk: Plvs ovltre, terwijl beneden een langstaartige leeuw het schild houdt met de rijksadelaar. Dit keizerpaneel, dat steeds op het voorplat van de band verschijnt (enkele keren ook op registerbanden, zoals die van de Antwerpse stadsrekening over 1541-'42) heeft dan vaak als pendant op het achterplat, een paneel- | |
[pagina 61]
| |
stempel die voorstelt keizerin Isabella van Portugal. Het tweede type geeft de keizer weer, gekroond en met de attributen van zijn macht, in een medaljon dat het middenpunt vormt van een decoratieve lijst, waarin zijn opgenomen de zuilen en de kenspreuk alsmede de woorden KAROLVS. V. IMP.Ga naar voetnoot(1) Een van de meest eigenaardige Keizer Karel-medaljons, zonder begeleidende tekst, is afgekeken van de beeldenaar van een Brabantse duit, een geldstukje, op dat ogenblik in omloop. We vragen ons hierbij af of de stempelsnijder en de man die het beeld van de keizer graveerde voor de Munt, wellicht een en dezelfde persoon kan zijn geweest? De gelijkenis tussen medaljon en penning is zo treffend, dat we gerust van copie mogen spreken. Veruit de mooiste paneelstempel evenwel met het keizer Karel portret, op Antwerpse banden voorkomend, is die van de Mechelaar Claus van Dormaele, die in 1534 stadspoorter van Antwerpen wordt. In zijn schitterend keizerpaneel, dat het jaartal 1542 draagt, vat hij al de verschillende elementen nog eens samen, maar thans in een uitbundige en toch beheerste harmonie van zwierige krullen en arabesken, die wonderwel lijken te passen in de levensstijl van de prachtlievende, keizerlijke stad. Banden met deze stempelafdruk, scherp in het glimmend bruine leer geprent, behoren tot het kostbaarste wat de bindkunst in eigen land, gedurende het Renaissance-tijdvak heeft opgeleverd. Hierin spant de Scheldestad ongetwijfeld de kroon. De Gentse binders b.v. hebben het blijkbaar niet over hun hart kunnen krijgen de keizer op bandpanelen af te beelden. De rijksadelaar schijnt de enige toegeving te zijn geweest. Intussen verdienen met ere te worden vermeld de Gentenaars Pieter de Keyser, Pieter van Crombrugghen en na diens dood, zijn weduwe, al ware het alleen maar om dat meesterstuk van een paneelstempel, voorstellende de Stede-Maagd, gezeten in een beloken tuin, met de Leeuw en de torens van Gent en het Belfort op de achtergrond. En nu stellen we ons de vraag: gaat al deze glans verdoven van het ogenblik dat de geboren Fransman Christoffel Plantin voet zet op Vlaamse bodem en zich blijvend te Antwerpen vestigt? Ver- | |
[pagina 62]
| |
doven voor de glans van het goud en het geglim van het gekleurde inlegwerk, die beide inherent lijken aan de bindkunst van de tweede helft der eeuw? Deze vraag kan op zijn best met enkele ‘distinguo's’ beantwoord worden. Plantin stond niet vijandig, zelfs niet afkerig tegenover de oude techniek, maar hij kwam uit een midden waar ze had afgedaan, of liever waar ze niet meer werd toegepast. Toen hij Frankrijk verliet, hadden de binders en vergulders zich vertrouwd gemaakt met de knepen van de Venetiaanse school, maar wat ze bonden - en dit is van belang - kon enkel maar uit een welvoorziene beurs betaald worden. Bovendien, de nieuwe techniek vergt nieuw materiaal, in casu marokijnleer en dit is in onze gewesten, tot omstreeks het midden der eeuw, zeldzaam gebleven. Zo zeldzaam, dat de meeste banden met goudversiering, ook in de tweede helft van de eeuw in kalfsleer gebonden zijn. Plantin heeft zichzelf een bedreven en smaakvol binder betoond en het ware zeer te wensen dat men precies kon achterhalen en uitvorsen wat er uit zijn handen is gekomen, maar afgezien van de enkele banden waarvan men dit met nagenoeg voldoende zekerheid kan getuigenGa naar voetnoot(1) moeten wij ons tevreden stellen met groepen van banden uit zijn Antwerps werkhuis, en die tot twee types te herleiden zijn, nl. de gewone, die we ‘uitgeversbandjes’ zouden noemen en die in het midden van het plat het Plantijns merk vertonen met de bekende spreuk en een bloemmotiefje in elke hoekGa naar voetnoot(2); en daarnaast de banden van rijker factuur, met grote medaljons en hoekstukken | |
[pagina 63]
| |
met geazureerde gronden op een veld bezaaid met sterretjes en bloempjes, de rug versierd en de snede verguldGa naar voetnoot(1). In een afzonderlijke categorie verdienen de banden in veelkleurige mozaïek-tekeningen die men vroeger algemeen als Lyonese banden bestempelde, te worden ondergebracht. Zij komen vooral op in het derde kwart van de eeuw, maar of zij te Lyon, te Parijs, of b.v. te Antwerpen gebonden zijn, is lang niet altijd gemakkelijk uit te makenGa naar voetnoot(2). Dit wijst er op dat de boekband zijn ‘nationaal’ karakter gaat verliezen, al moet men ook hier weer zich hoeden voor overdrijving, want deze luxe-banden vertegenwoordigen slechts een kleine minderheid ten overstaan van het gros der productie. Onder de namen van binders die ik zoeven heb megedeeld, zijn er een paar vreemdelingen, zoals de Florentijn Borrini, in het Platijns Archief ‘relieur de livres de comptoir’ genoemd en die te Antwerpen enkele staaltjes van zijn kunst heeft nagelaten, waaronder die parel die het Grootboek is van de Affaitadi, een Italiaanse te Antwerpen gevestigde koopmansfamilie. Deze registerband, in het Stadsarchief bewaard, is in Italiaanse stijl: geen blindstempels meer, zoals wij het op de Vlaamse registerbanden gewoon waren, maar rijke verguldstempels, met een de Italianen eigen uitgesproken zin voor smaak en raffinement. En citeren we daarna het voorbeeld van de geboren Fransman, Petit Jan, dit de Paris, relieur en Lombardevest, zoals het luidt in de rekeningen van 1558, en die, instee van de verguldijzers die wij verwachten, een fraai eikelspaneel gebruikt, met zijn naam voluit in de lijst onderaan, niet Jean Petit, maar wel Petit Jan! Ook Petit werkt voor Plantin. Veruit de meeste banden, die tijdens Plantin's leven van zijn persen komen, zijn gebonden volgens de oude beproefde methode, d.w.z. versierd met kleine stempels en met rollen, maar in blinddruk. De paneelstempel is als het ware ongemerkt verdwenen, zijn rol in de boekband van de Nederlanden is uitgespeeld. De banden | |
[pagina 64]
| |
die hij zelf heeft gebonden, of die hij heeft laten binden te Parijs, en van wier platten het kleurenspel van de compartimenten en cartouches, vermengd met de zachte schittering van het verguldsel ons tegenblinkt, zijn niet voor de gewone sterveling bestemd. Het zijn boeken om aan vorsten en hooggeplaatste personen te worden aangeboden: presentation-copies, zoals de Engelsen dat noemen, of zulke die bestemd zijn om de verzameling van de steeds talrijker wordende bibliofielen te verrijken. De vindingrijkheid, de smaak, de kunst die er aan besteed wordt, verlenen aan deze banden dat eigen en onmiskenbaar aspect, waardoor een echt kunstwerk zich onderscheidt van het massaproduct. Een nieuwe fase in de evolutie van het boek, van de boekband, wordt hiermede definitief in onze gewesten ingeluid. Verguldbanden zijn geen banden die men onbekommerd hanteren kan, zonder vrees de platten te beschadigen: het zijn integendeel banden van het soort dat men te pronk legt en aan zijn vrienden toont, maar zich wel er voor wacht, ondanks de zo altruïstisch klinkende formule ‘... et amicorum’, ze aan anderen uit te lenen. Voor dat doel immers bestaan er verschillende exemplaren van hetzelfde werk, maar in een decenter bandje. Het boek uit de Middeleeuwen, het boek wiens band door de kracht van de symbolen, in de stempels uitgedrukt, tot de gebruiker ‘sprak’, nog voor hij het had opgeslagen, heeft plaats gemaakt voor een boek, waarvan de decoratie, hoe gezocht en hoe verfijnd ook, op zichzelf staat, los en vreemd van de inhoud. Vreemd is eigenlijk niet helemaal juist, vermits ook de inhoud anders is geworden in een gewijzigde tijd, een veranderde levensopvatting. De Middeleeuwen zijn nu volkomen geeindigd. In plaats van het oude ‘liber loquitur’, dat eenmaal aan een ideële werkelijkheid beantwoordde, schijnt het nu te worden: ‘liber scintillat’, het boek schittert, en in deze glans die men niet anders kan noemen dan betoverend, gaat ongemerkt maar ook ongenadig een wereld ten onder; de wereld van een bindkunst die drie eeuwen lang in deze gewesten heeft gebloeid, die technische volmaaktheid heeft gepaard aan een onthutsende rijkdom en variatie van siermotieven, zinrijk en beheerst, stijlvol en groots tot uiting gebracht. Kleinkunst, jawel. Maar met eigen verworvenheden, die eigen stijl hebben bepaald, en in volkomen | |
[pagina *9]
| |
Afb. 9. - Band in bruin kalfsleer op karton, op beide zijden beprent met het groot Keizer Karel-paneel (139 × 84 mm) van Claus van Dormale. Het omschrift van het medaljon luidt: CAROLVS. V. ROMA. IMP. SEMPER. AVGVST ETAT. SVE XLII. Het merk en de initialen van 's binders naam, onderaan in het schildje. De band bevat twee drukken uit 1544: Heraclides, Allegoriae in Homeri fabulas, Bazel, Oporinus; en Moralis interpretatio errorum Ulyssis Home rici, Zurich, Froschouer, en wordt bewaard in het Museum Plantin-Moretus, te Antwerpen. Zie Verheyden, Catalogus... Antw. 1930, nr 38.
| |
[pagina *10]
| |
Afb. 10. - Band in bruin kalfsleer op karton, op beide zijden beprent met een paneelstempel (112 × 70 mm), voorstellende Keizer Karels gemalin Isabella, ten voeten uit. Het paneel is in een lijst van lover-ornamenten gevat. Het werd gebruikt in het werkhuis van Willem Vorsterman. Zie Verheyden, Catalogus... Antw. 1930, nr 37. De hier gereproduceerde band bevat een Bazelse druk van 1541: Petrarcha, Poemata omnia... en is in particulier bezit.
| |
[pagina *11]
| |
Afb. 11. - Band in kalfsleer op karton (200 × 150 mm), in verguldwerk; een groot ovaal middenstuk en hoekstukken van ranke lovermotieven op goudgestippelde grond. De overige ruimte bezaaid met bloempjes. Boven in het midden leest men Beatris Porqvin; onderaan, de datum 1565. De band houdt in Een lieflick memorieboeck, dat Lowys Porquin liet drukken voor zijn dochter Beatris, te Antwerpen bij Am. Tavernier, in 1563. Het boek bevindt zich in de Kon. Bibl. te Brussel.
| |
[pagina *12]
| |
Afb. 12. - Band in kalfsleer op karton (325 × 220 mm), in verguldwerk. Drie ramen van dubbele filets, met fleurons op de hoeken. Tussen de twee buitenste ramen, in het midden geazureerde tegen elkaar geschoven krulmotiefjes, en in het midden van het plat een lauwerkroon. Daar boven de tekst: Illvstriss.s. Ro Imp. Principi Maximiliano a Bergis Archiepiscopo et Dvci Camerac Comiti Cameracesii. Onderaan: M. Lavrinvs a Watervliet. D.D. De band bevat een werk van Hub. Goltzius, Fasti Magistratuum... en werd door de beroemde bibliofiel aan aartsbisschop Max. van Bergen aangeboden, zoals uit het opschrift blijkt. Hij werd vermoedelijk gebonden te Brugge en bevond zich, voor de oorlog, in een particuliere verzameling.
| |
[pagina 65]
| |
harmonie met de grote stromingen die de kunst van dit land gedurende vele eeuwen hebben gevoed. | |
Summary
| |
[pagina 66]
| |
Cologne-Wesel region) in the course of the 15th century, but it is during the sixteenth, from about 1530 till about 1600, that they are used in a way that might be called monotonous. About 600 Netherlandish panel-stamps are recorded, some on several books, some on a single binding that survived the ravages of time. Bindings decorated with small tools are not mentioned in this survey. Little short of 500 of those stamps originate from Flanders and Brabant, the rest of them from the Northern Netherlands. Notwithstanding the fact that a considerable number of 14th century Flemish panel-stamps appear on still existing bindings, the heyday of Flemish bookbinding spreads over the latter half of the 15th century and the earlier half of the 16th. As normal causes of this abundance of bindings, should be mentioned first of all the activity of the convents of the Windesheim Congregation as well as that of the Brethren of the Common Life, both very busy in this field, and further, the growing fashion of the so-called Horae, or Prayerbooks for Laymen, which fashion, started as it had been by Princes and courtiers, was now imitated by the burghers and the wealthy merchants of the big Flemish towns. In the course of the 15th century famous ‘ateliers’ for the writing, illuminating and binding of such Horae, were busy in several Flemish cities and towns, especially Bruges and Ghent, and with the coming into use of the printing press, the said fashion would assume enormous proportions. At the beginning of the 16th century the technique and decoration of Flemish bindings are mainly the same as they were during the earlier period. The only thing new is the use of cardboard instead of wood, for the ‘pocket sizes’ of the classic authors. Besides Bruges and Ghent as centres of cultural life, Louvain and Antwerp are worth mentioning followed by Mecheln and Brussels. In 1367, at Louvain, a binder, named Lambertus de Insula, used a panel-stamp of the animals-in-circles type with his name in full and... me fecit, on a binding (still preserved) of a copy of the local privileges. Louvain, being the oldest University-town of the Netherlands, counted several famous monasteries and convents, and during the last quarter of the 15th century, the town boasted of a number of renowned printers such as Veldener, Raveschot, Van der Heerstraten, van Westfalen, etc., most of them being active also as binders. At Antwerp, as we have just noted, a panel-stamp was used as early as about the third quarter of the 13th century. The loss of the very important Antwerp convent-libraries of the period accounts for the | |
[pagina 67]
| |
scarcity of bindings from the 14th century, but as to the 15th, we are much better informed. During the whole of the incunabula-period Antwerp was by far the most active book-centre of the Netherlands: the number of panel-stamps used by Antwerp binders during the last years of the 15th century, amounts to 83, whereas Bruges and Ghent claim 47 each and Louvain about 40. Most probably the Antwerp printer Gheeraert Leeu, and his colleagues acted also as binders, but the most important family of local binders was that of the Van Wou, or de Wouda. Three of them are known, all of them bearing the same christian name Jan, all of them practising the trade of a binder or a copyist. Their activity covers the last quarter of the 15th century and the first of the 16th. A Jan van Wou seems to have been the first to use panels with secular subjects. Most of the Antwerp binders however continued using panel-stamps either of the animal type, or of the one with religious subjects. Petrus Dux, Judocus van Lede, Jacobus Clercx de Ghele, Willem de Backer, Jan Molnere, Petrus van den Else and several others, had their name engraved on their panels. With the coming of the Renaissance, in the late twenties, a short-lived period of confusion reigns among the local centres. ‘La Renaissance est essentiellement un changement de décoration, un changement de décor,’ says Marcel Brion in his book: ‘Lumière de la Renaissance’ (Paris 1948, p. 53), and as for this particular point, his definition seems to be right. The die-cutters and stamp-engravers are seen to be wrestling with mythological emblems and allegorical scenes and often getting themselves into a hopeless muddle. As to Louvain, the local binders like their Antwerp colleagues, kept on binding books and decorating them in the traditional way and did so for a long while, though some of them, such as J. Baten and J. Pandelaert produced bindings with Renaissance panels, between the years 1534 and 1555. Conspicuous among these are the well-known Spes-panels, besides those representing Lucretia or Cleopatra. It is worth mentioning that in the Louvain binderies the use of the panel-stamp lasted for a longer time than in any other place but one, of the Netherlands. As late as 1562 the local monastery of Saint Gertrude had a panel-stamp engraved with the proper patron saint, while the same thing happened in the abbey of Averbode (Brabant) where a large panel, representing Our Lady with John the Baptist was used in 1564. Before passing over to Antwerp, we will consider a special sort | |
[pagina 68]
| |
of bindings, the so-called account-books or blank books, which seem to have been a Bruges speciality at the end of the 15th and during the greater part of the 16th century. Unlike the normal panel-stamp bindings, the account-books had flexible covers, provided with a flap that could be fastened on the front by means of a leather strap. The decoration consisted either of small tools, inscribed in lozenges, or ordinary panels. More often however panels of a very large size were used measuring about 30 by 20 cm. and having wooden blocks for matrices. As for the decoration, we notice the usual variety of ornamental or historiated subjects, while some of the former type have inscriptions in bold gothic lettering, either in Flemish or French admonishing the users to keep their books in due order. Among the large variety of Bruges blank book-bindings, the ones bound by Pawel van Vardebeke may be called the most characteristic. The Italian style may have exerted some influence in this special domain (large numbers of Italian tradesmen establishing themselves in our Flemish towns, had brought over their home bound account-books and ledgers) but nevertheless our Flemish binders stuck to the usual panels as well as the approved methods of decoration. Back once more to Antwerp. Here the bookbinders were grouped in the guild of Saint Luke and it is owing to the fact that the registers of that Guild have been kept up to this day, that we know by name an impressive number of Antwerp binders of the 15th and 16th centuries. At the first light of the Renaissance, here, as in other places, the die-cutters look for new and adapted motifs and proceed to imitate or rather to copy the antique medals and coins with a view to using them for the medallion-stamps, but it is only after getting familiar with the new vision of the world that they reach the sheer perfection of the former period. Next to the profusion of medallion-panels (60 of them are recorded on bindings of the period, originating for the greater part in Antwerp binderies, some of them being used at Louvain as well), some interesting motifs are worth mentioning such as that of Fortuna, the goddess of Chance, under the shape of a maiden riding on the back of a dolphin or seamonster, or that with the so-called Dance of the Peasants which occurs on friezes only. Although it would seem interesting to trace the evolution of some of the said motifs, we shall limit ourselves to a short glance at the portrait-panel of Charles V in Flanders and Brabant. In the thirties it is chiefly Willem Vorsterman, the Antwerp printer, who has the portrait of Charles V engraved in two different styles with | |
[pagina 69]
| |
numerous ‘variants’, on several of his bindings. An interesting medallion-portrait representing the Emperor happens to be copied from a Brabant coin of the period. But the finest specimen by far of the Emperor's portrait-panel is the one used by Claus van Dormale, dated 1542. Bindings decorated with this panel are among the finest which the Renaissance style of bookbinding ever realized in the Netherlands. All of these panels are typical of Antwerp shops. The Ghent binders were rather averse from representing the image of the Emperor on their panels and limited themselves to using for instance the Imperial Eagle. By the time when Christophle Plantin was establishing himself at Antwerp the use of the panel-stamp was still prevailing and the very rare experiment in the field of gilt work had not in the least succeeded in dethroning blind tooling. Plantin was not averse from the existing technique and methods but he came from a place where a different style of binding had become the fashion. At the time of his leaving France, the Parisian binders had already become familiar with the procedure of the Venetian school, but the books they bound - and this is of some importance - could be paid for only from a well-lined purse. The new technique, on the other hand, required appropriate material, i.e. morocco, and we know that up to the second half of the 16th century, this sort of leather proved to be very scarce in our country. And even during the second half of the century calf is commonly used for the gold-tooled bindings. Plantin showed himself a very clever binder, with a refined taste and it would be nice if one were in a position to trace the books that were bound by the arch-typographer himself, but apart from the few bindings that may be ascribed to him, we have to be content with some specimens from his Antwerp office. They belong to two different types: some of them in fact might be called publisher's bindings, for they are very plain, with the famous printer's device in the centre of the covers and a ‘fleuron’ in each corner. Next to these there are the bindings of a sumptuous style, with large centre and corner-pieces, azured ground, a semée of stars or flowers, gilt spines and edges. Into a special category ought to be brought such bindings with multicoloured mosaic designs, brilliantly painted, as were formerly invariably ascribed to the Lyonese school, though it is by no means easy to make out whether they were bound at Lyon, in Paris, or even, say at Antwerp. Among the binders whose names have just been mentioned, there were a few foreigners, that had set up a shop of their own in the stationers' quarter in the vicinity of Our Lady's Church. A glance at the work of | |
[pagina 70]
| |
two among them sheds a peculiar light on the fact that conservatism and modernism are peacefully living side by side. There is, to begin with, one Borrini, who had come from Florence, and who left here some specimens of his skill, as for instance the account-book of the Affaitadi, Italian merchants established at Antwerp. This binding is in Italian style, richly gilt, of a refined taste. And there is further a Frenchman, Petit Jan, dit de Paris, relieur en Lombardevest, as it runs in the accounts of the year 1558. But the curious thing about it is that the said binder, instead of using gold tools as we might expect him to do, proves to be adhering still to the old methods and uses panel-stamps, among which a fine acorn-panel, with his name in full on the border below Petit Jan. The greater part of the bindings from Plantin's own shop, that were produced during his lifetime, have been bound according to the methods that we have just called conservative, i.e. decorated in blind with either small tools or rolls. The bindings that Plantin bound himself and such as he had bound, say in Paris, were presentation-copies, intended for princes or noblemen, or bound to order for some of the wealthy bibliophiles that were growing in number with the rising generation. Excellent workmanship together with ingenuity and taste, impart to this type of bindings the very ‘cachet’ by which a genuine work of art may easily be distinguished from mass production. Gold-tooled bindings have to be handled with care as the decoration is easily damaged. Most of them, in consequence, are show-pieces that the possessor has a pride in exhibiting and that he is averse from lending out to his friends, in spite of the altruistic formula we so often meet with: ... et amicorum. For copies in plain bindings were known to serve this purpose. Through this phase in the evolution, the Netherlandish binding is losing its proper character. It will be wise however to refrain from exaggeration, for after all the ‘rich’ bindings represent but a small portion of the whole production. As for the panel stamp, during the last quarter of the century its part is practically played out. The ‘medieval’ book, the one having a binding which ‘talked’ to its user before he opened it, through the symbolical language of the stamps and panels, is being superseded by a book, the decoration of which though refined to the highest possible degree, is a thing of beauty by itself, estranged from the contents of the book it covers. Estranged is perhaps not the right term, as the contents too are undergoing the influence of a changing time. The Middle Ages | |
[pagina 71]
| |
have come to a stop. Instead of the ‘liber loquitur’ of the bygone days, we might call it now: ‘liber scintillat.’ For in this scintillation that one could not but call fascinating, is slowly dying the art of bookbinding that had been prospering in Flanders and Brabant for more than three centuries and that had excelled in joining technical perfection with a bewildering abundance and variety of ornamental forms and motifs. It had succeeded in creating a style of its own, with a marked nobility and elegance of expression, and in perfect harmony with the art of Flanders as a whole. |
|