De Gulden Passer. Jaargang 33
(1955)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Een band teruggevonden uit het bezit van de Antwerpse humanist Peter Gillis, en een spes-band, door Marcus Fugger te Leuven in 1546 besteld, na vier eeuwen terug in de stad waar hij ontstond
| |
[pagina 28]
| |
Men zal dan ook mijn blijde verrassing begrijpen, toen ik onlangs in een particuliere verzameling in DuitslandGa naar voetnoot(1), een boek op het spoor kwam uit de bibliotheek van niemand minder dan de vriend en vertrouweling van Erasmus, Thomas Morus en de grote humanisten van zijn tijd, nl. van de Antwerpse stadsgriffier Petrus Aegidius, of Peter Gillis. Het betreft een werk van Sillius Italicus, De bello punico secundo..., formaat 8o, gedrukt te Firenze, bij Ph. Junta, in 1515. Zie afb. 1. In het midden van het titelblad staat met vaste hand, in geschrift van de 16de eeuw: Sum Petri Aegidij Dat we hier wel degelijk te doen hebben met de Antwerpse stadsgriffier Peter Gillis, die zijn naam naar de in humanistenkringen heersende gewoonte verlatijnst, lijdt geen de minste twijfel. Behalve in het bezit van de Antwerpse humanist, is het boek in de loop van dezelfde eeuw in handen van ten minste twee andere geleerden geweest, zoals een inscriptie aan de voet van het blad getuigt: Sum Joannis Rumswinckel || Omnia vertuntur || Emptus e bibliotheca D Jacobi Hertzij || Gochiae anno 1573 Al deze inscripties zijn lichtjes doorgehaald, zonder de minste schade evenwel voor de leesbaarheid, zoals men overigens duidelijk merkt op de afbeelding. In de linker bovenhoek van het titelblad (niet zichtbaar op de reproductie) staat 12 alb, welke prijsopgave (van binder of koper?) nog eens herhaald wordt op de binnenzijde van het voorplat, links boven. Rumswinckel heeft daar ook nog eens zijn naam, met een andere spreuk, geschreven: Sum Joannis Rumswinckel G F cuncta vicem variant per orbem. In het midden, op een etiketje in zwart leer, met gouden bordure, de initialen E. Ph. G. Waarmede | |
[pagina 29]
| |
E.Ph. Goldschmidt bedoeld isGa naar voetnoot(1). Onderaan, op een strookje papier, gedrukt: From the library of Laurence W. Hodson, Compton Hall, near WolverhamptonGa naar voetnoot(2). Voor en achter zijn dubbele schutbladen van perkament. Het boek heeft een prachtig bewaard gebleven band, in bruin glimmend kalfsleer, over karton, met rug op vier ribben, en gaten van drie paren snoeren, welke laatste jammer genoeg verdwenen zijn. Op elk der beide platten komen twee verschillende paneelstempels voor, die gescheiden zijn door twee smalle friezen. Een raam uit driedubbele, dicht aaneengesloten filets, laat een rand vrij aan drie zijden. De paneelstempels zijn zeer scherp en gelijkmatig in het leder geprent; dit is ook het geval voor de beide friezen, maar in het midden van de fries met de draken is het leer even ‘builend’. (Afb. 2) Een van de paneelstempels, 77 bij 51 mm. metend, stelt voor de Boodschap aan Maria. Onder een gotische troonhemel zit Maria geknield op een bidstoel. De verschijning van de Engel heeft haar het hoofd doen wenden en met de rechterhand op de borst wacht zij naar wat gebeuren zal. De Engel houdt de hand uitgestrekt en maakt een beweging of hij knielen gaat. In de linker houdt hij een leliestengel geheven, waarop boven een banderol schommelt. Boven zijn hoofd zweeft de Duif. De getichelde vloer en het rijk met sterren bezaaide fluwelen voorhangsel van de troonhemel scheppen een sfeer van behaaglijkheid en binnenkamervrede. In de randlijst omheen de voorstelling loopt een tekst in gotische minuskel, op elke hoek door een kruisbloempje onderbroken: aue gracia // plena dn̄s tecum // o mater // dei memento mei. De tweede stempel (79 bij 51 mm.), vertoont in een dubbele lijst van rankenbochten drie paren naar elkaar toegewende dieren: | |
[pagina 30]
| |
een eekhoorn en een aap; twee arenden; twee chimaeren. De randlijst heeft een versiering van vierblaadjes in ruiten. Tegen het dierenpaneel ligt een fries aangeschoven met een zogenaamde omwonden loofstaf. De andere fries vertoont vijf fabeldieren, elk in een vierkantje. Men onderscheidt nog chimaera, griffoen en draak. Deze twee paneelstempels zijn dezelfde als die welke voorkomen op de band van een Getijdenboek uit 1497, afkomstig uit het oud Gasthuis van Geerardsbergen, thans bewaard in de Koninklijke Bibliotheek, te Brussel (Ms. II, 2348), en beschreven onder nummer 212 in de Catalogus van de aldaar in 1930 gehouden tentoonstelling van banden.Ga naar voetnoot(1) De band, die eens in het bezit was van Petrus Aegidius, komt ongetwijfeld uit een Gentse binderij. Niet alleen wijzen daarop de diep gegraveerde, voortreffelijk in het leer geprente panelen, - een eigenschap waardoor de Gentse binders uit het begin der 16de zich wisten te onderscheiden, - maar tevens het onderwerp zelf van een der stempels en dat van een der friezen. Panelen met de Aankondiging zijn inderdaad nergens veelvuldiger, en in groter verscheidenheid van types, gebruikt dan in Gent, en dit reeds van in de 14de eeuw; friezen met draken en monsters zijn eveneens typisch voor Gent, in mindere mate voor Brugge, en door verschillende locale binders met voorliefde als vulling van het handvlak tussen de panelen aangewend. Voor Gent pleiten bovendien de dubbele schutbladen in stevig perkament, maar er is geen ‘Gentse rubricering’ en evenmin een kapitaal W op de binnenzijde van het voorplat. ‘Gentse rubricering’ onderscheidt zich van de normaal-gebruikelijke, door de dunne haaltjes en de buikige vorm van het teken q dat in rood en blauw in titels, kapittelopschriften | |
[pagina 31]
| |
en paragrafen van de tekst opduikt, en een eigen, persoonlijk als het ware, aspect vertoont. Achter de letter W gaat de Gentse boekbinder Gielis van den Walle schuil, zoals P. Verheyden, die dit reeds vermoedde toen hij de Gentse banden voor de Tentoonstelling van 1930, te Antwerpen beschreefGa naar voetnoot(1), later heeft uitgemaakt. Alhoewel er te Antwerpen op dat ogenblik voortreffelijke binders aan het werk waren, heeft Peter Gillis voor deze band beroep gedaan op een Gentenaar. De druk van Sillius Italicus is zoals we ons herinneren uit 1515, het jaar waarin Thomas Morus te Antwerpen op bezoek komt, en door Gillis in diens huis ontvangen wordt. De band kan niet zeer lang voor het tijdstip gemaakt zijn, waarop Quinten Metsijs zijn beroemd tweeluik schilderde, en Erasmus en Gillis voor de schilder poseerden, zeer waarschijnlijk in Gillis' huis zelf. Dat was in 1517. Peter, die toen 31 jaar oud was, genoot reeds ruime bekendheid in de kring der humanisten, maar hij had dan ook reeds verschillende tekstuitgaven bezorgd, vertalingen, commentaren geleverd, en zelfs Latijnse verzen geschreven. Bekijkt men zijn door Metsijs geschilderd portret, dan vallen in de eerste plaats op het losse van de houding, de fijnheid van de trekken, en de intelligente blik die van de vele mogelijkheden lijkt te dromen die de toekomst in reserve houdt. En men verwondert er zich niet over dat deze jonge man door de twintig jaar oudere Erasmus ‘amicus incomparabilis’ wordt genoemd, en in even hartelijke bewoordingen toegesproken door Thomas Morus, in de aan Gillis gerichte opdracht van de Utopia, daarbij het vele dat hij aan zijn Antwerpse vriend te danken heeft, in hoofse termen memorerend. Zonder Gillis' zorg en toewijding zou het werk trouwens niet zo vlug zijn kunnen verschijnen, bij de vermaarde drukker der Leuvense universiteit, Dirk Maertens. Het meesterlijk dubbel portret heeft herhaaldelijk kunsthistorici naar de pen doen grijpenGa naar voetnoot(2), maar het ware te wensen dat ook | |
[pagina 32]
| |
de literaire bedrijvigheid van Petrus Aegidius, zijn plaats en zijn betekenis in de humanistische beweging aan deze zijde der Alpen recht zou worden gedaan en de figuur van de Antwerpse stadsgriffier die wij thans onvolledig kennen, in een degelijke monographie zou worden belicht naar alle zijdenGa naar voetnoot(1). Misschien zijn er in openbare of particuliere bibliotheken hier of daar, nog wel boeken voorhanden waarin Petrus Aegidius zijn naam heeft geschreven en alhoewel ik niet geloof dat dit aantal aanzienlijk kan wezen, dient die mogelijkheid toch niet zonder meer te worden uitgesloten. Men kan immers nooit wetenGa naar voetnoot(2). Zo vond ik onlangs in de Staats- und Stadtbibliothek te Augsburg, een verzameling van 32 werken, meest alle nog in hun oorspronkelijke gestempelde band, en die het eigenhandig ex-libris dragen van de Brusselse dokter Joris van Zelle (1491-1567), wiens trekken voor ons zijn bewaard gebleven in het prachtig portret van Barend van Orley, in het Koninklijke Museum voor Schilderkunst te Brussel. Bij die verzameling bevinden zich drie banden met paneelstempels: een met het portret van Karel V, in medaljon, uit het werkhuis of uit de naaste omgeving van de binder die als de Antwerpse monogramist d.b. wordt bestempeld (Zie Verheyden, Catalogus, 1930, nr. 32 e.v.); een met het portret van de Keizer, te voeten uit, uit de binderij van Willem Vorsterman (Zie Verheyden, op. cit., nr. 37); een met het Leuvens Spes-Charitas paneel van I.B.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina *1]
| |
Afb. 1. - Titelblad van Sillius Italicus, Opus de Bello Punico..., met het eigendomsmerk van Petrus Aegidius. Zie bl. 28.
| |
[pagina *2]
| |
Afb. 2. - Band van Sillius Italicus, Opus de Bello Punico..., met de twee verschillende paneelstempels, de drakenfries en de loofstaffries. Zie bl. 29.
| |
[pagina *3]
| |
Afb. 3. - Band met het Leuvens Spes-paneel, gemerkt I.P., omheen De magistratibus & repub. Venetorum... van Caspar Contarinus. Zie bl. 34.
| |
[pagina *4]
| |
Afb. 4. - Wapen van Marcus Fugger, met de eigenhandige toevoeging 1546 Louanij || O.R.V.E. || Marcvs Fvggervs || tegen de binnenzijde van het voorplat van De magistratibus & repub. Venetorum... Zie bl. 34.
| |
[pagina 33]
| |
Na de band met Aegidius' naam, verdient een andere band, uit een ietwat latere periode, dat wij er even onze aandacht aan wijden. Marcus Fugger, uit het beroemd geslacht van die naam te Augsburg (1529-1597), verdient beschouwd te worden als een van de grootste bibliophielen uit het tijdvak der Renaissance. Begaafd en bedrijvig op velerlei gebied, man van smaak en daarbij rijkelijk met aardse goederen gezegend, heeft hij in de loop van zijn leven een groot aantal kostbare manuscripten verzameld, mooie inkunabelen en drukken uit zijn tijd, en hij heeft die door de beste binders laten binden. Het zijn werken in het Latijn en het Grieks, maar ook in het Duits, het Frans, het Italiaans en het Spaans. In vele van die boeken vindt men nog zijn eigenhandige notities in de marge, wat er op wijst dat hij ze niet enkel maar van buiten bekeek. Hij staat bekend als de auteur van het eerste in het Duits geschreven werk over paardenfokkerij en heeft de Historiae ecclesiasticae, van Nicephorus Callistus, een werk in 18 delen, in zijn moedertaal overgezet. De meeste van zijn boeken zijn met zijn wapenschild en zijn naam voorzien, wat de waarde er van nog aanmerkelijk verhoogt. Het mag een wonder heten dat de bibliotheek van Marcus Fugger bijna vier eeuwen lang ongeschonden is kunnen bewaard blijven. Tussen de twee wereldoorlogen kwam echter het fatale ogenblik, waarop ook zij naar de vier windstreken verspreid zou worden. Een aanzienlijk gedeelte van de kostbare collectie kwam in Amerikaanse verzamelingen terecht. De veilingscatalogus van een belangrijke boekenverzameling biedt in de meeste gevallen interessante, leerzame lectuur. Dit is in de hoogste mate het geval met die welke onder de titel Bibliophile Kostbarkeiten aus der Bibliothek des Augsburger Patriziers Marcus Fugger, te München, bij Karl Faber & Faber, in 1933 werd uitgegeven. Wij zien daarin hoe Fugger als zeventienjarig student te Leuven verbleef (in de inleiding tot de catalogus staat verkeerdelijk, in plaats van Leuven, Leyden gedrukt), en aldaar een zeker aantal boeken binden liet, bij J.B.; Jacob Pandelaert die wel achter deze initialen schuil gaat, is vooral bekend om zijn Spes-panelen. En inderdaad vinden we in de catalogus zelf | |
[pagina 34]
| |
een twaalftal nummers, waarbij vermeld wordt dat ze een Spespaneel vertonen, en tegen de binnenzijde van het voorste plat, de eigenhandige nota van de bezitter, die gewoonlijk als volgt geformuleerd wordt: 1546 Louanij O.R.V.E. Marcus Fuggerus. Vaak staat deze nota in een gekleurd wapenschild. De nummers uit de catalogus die het Leuvens merk dragen, zijn de volgende: 154, 227, 246, 299, 325, 327, 337, 352, 362, 364, 484, 519. Bij drie van deze nummers staat niet Lovanij, maar wel het Spes-paneel van J.P. vermeld, zodat elke twijfel uitgesloten is. De band nu die ons hier aanbelangt, nummer 519 uit de catalogus, was terecht gekomen in de particuliere verzameling van de betreurde Antwerpse bibliophiel Edmond Denie, bij wie ik hem enkele jaren voor de oorlog te zien kreeg. Het was: Casparis Contareni || Patrici veneti || De magistratibus & || repub. Venetorum || libri quinque, gedrukt te Basel bij J. Froben in 1544, samengebonden met Libro de la || Republica de || Vinitiani composto || per Donato Giannotti, gedrukt te Rome in 1542. De band, in bruin glanzend kalfsleer over karton, had op beide platten de paneelstempel met Spes en Charitas en was in voortreffelijke staat. Tegen de binnenzijde van het voorplat was een groot getekend en met kleuren opgehaald wapenschild van Fugger, met bovenaan het opschrift 1546 Louanij. Daaronder de initialen O.R.V.E., zijnde de initialen van Fugger's devies: Omnium Rerum Vicissitudo Est (uit Terentius), en onderaan het blad, in volle letters: Marcvs Fvggerus (Afb. 3 en 4) In de door Prosper Verheyden bezorgde catalogus van Gothieke en Renaissance Boekbanden uit private verzamelingen tentoongesteld in het Museum Plantin-Moretus, van 12 tot 27 November 1938 te Antwerpen, vinden we onze spes-band beschreven onder nummer 104. Helaas, particuliere verzamelingen hebben op onze dagen over 't algemeen geen lang bestaan. In dat jaar 1938 was de oorlog al niet ver meer af, en weinige jaren later, tegen het einde er van, overleed Edmond Denie en werden zijn kostbare boeken en prenten op hun beurt verkocht. Ik verloor de Spes-band, die de Antwerpse bibliophiel samen met veel andere, gedurende een korte, al te korte poos in zijn bezit had gehad uit het oog, maar de boeken blijven als de mensen | |
[pagina 35]
| |
eigen wegen bewandelen en aldus gebeurde het dat het boek van Marcus Fugger, dat ik verloren waande, plotseling opdook op een plaats waar het, naar men hopen mag, een langer verblijf zal kennen dan in de ene of andere privéverzameling, die om de dertig jaren van eigenaar wisselt. Het staat namelijk thans in de veilige beslotenheid der Leuvense universiteitsbibliotheek, en is aldus na vier eeuwen teruggekeerd in de stad waar Jacob Fugger het als jong student aan de binder toevertrouwde. En daarbij bijna zo gaaf gebleven als toen Marcus het in handen had, want de rug die in de scharnieren los was geraakt, is kundig en bescheiden gerestaureerd. Mijn vreugde bij het onverwacht terugvinden van een oude bekende, ging bovendien met een vaststelling gepaard van zeer bemoedigende aard: zo kort na de tweede ramp die de Leuvense universiteitsbibliotheek, in de loop van een dertigtal jaren heeft geteisterd, was ik aldaar getuige van een prestatie die de grootste bewondering afdwingt, want dank zij het wijs beleid en de vooruitziende blik van de Hoofdbibliothecaris, Monseigneur van Cauwenbergh en diens toegewijde medewerkers, staan er behalve de honderdduizende boeken, die ik hier vanzelfsprekend buiten beschouwing moet laten, ook weer een belangrijk aantal banden, waaronder verschillende stempelbanden uit de 15de en de 16de eeuw, op de rekken van de afdeling der Reserve! En bij elk bezoek dat ik er de laatste maanden bracht, waren er aanwinsten. Een beschrijving van de voorhanden zijnde banden heb ik intussen reeds kunnen opmaken, en samen met de aanvullingen die de aangroei vergt, zal die over korte tijd het licht kunnen zien. |
|