Lieftinck (G.I), Bibliotheca Universitatis Leidensis. Codices Manuscripti V. Codicum in Finibus Belgarum ante annum 1550 conscriptorum qui in Bibliotheca Universitatis asservantur. Pars I Codices 168-360 societatis cui nomen Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde..., Lugduni Batavorum, E.J. Brill, 1948, 24,5 × 16 cm., xxii + 236 bladz. (facsimile's).
Deze catalogus van de Middelnederlandse Handschriften van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden komt werkelijk in een leemte voorzien: vroegere catalogi waren sinds lang verouderd en ook in de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta van W. De Vreese werd deze belangrijke verzameling niet systematisch beschreven.
Naast een aanzienlijk aantal gebedenboeken, getijdenboeken, levens van Jezus, Heiligenlevens, devotieboeken, passieboeken, vertalingen uit het Oude en Nieuwe Testament en ascetische en mystieke tractaten van Ruusbroec, Tauler, Suso, Herp, Van Schoonhoven, bevat de collectie Middelnederlandse handschriften van de Leidse Maatschappij ook tal van manuscripten die voor de geschiedenis van onze Middeleeuwse literatuur van bijzondere betekenis zijn: de Rijmbijbel (5 hs.), de Heimelicheit der Heimelicheden, de Spiegel Historiael, Der Naturen Bloeme en fragmenten van de Istory van Troyen van Jacob van Maerlant, de Rijmkroniek van Melis Stoke, de Lekenspiegel van Jan van Boendale (3 hs.), de Nieuwe Doctrinael van Jan de Weert, Der Minnen Loep van Dire Potter, de Ferguut, de Roman van Limborch, de Walewein, de Dietsche Doctrinael, epische fragmenten, enz. Een met grote zorg bewerkte beschrijving van deze meer dan 150 handschriften en fragmenten is dan ook ten zeerste welkom.
Afgezien van de voor de hand liggende bedoeling den inhoud van ieder manuscript met de nodige uitvoerigheid te doen kennen, heeft Dr. G.I. Lieftinck ook gepoogd ‘den lezer een beeld te geven van de gedaante en de geschiedenis van het handschrift zelf’ en hierbij ‘gezocht naar een uniform systeem van beknopte formuleeringen’ (bladz. vii). Zeer belangwekkend is in dit verband de toelichting bij de ‘Inrichting van den Catalogus’ (bladz. viii), die zijn uitgegroeid tot een soort ‘practisch handboek’ van Middelnederlandse handschriftenkunde.
De door Dr. G.I. Lieftinck ontworpen methode biedt het grote voordeel klaar en overzichtelijk te zijn en, - niettegenstaande alle beknoptheid in de formulering -, geen enkel belangrijk element te verwaarlozen. Bij ieder handschrift komen achtereenvolgens ter sprake: 1) Materiaal (papier of perkament), datering (eventueel watermerken), aantal bladen en afmetingen, samenstelling van de katernen, signaturen, foliëring. 2) Band. 3) Schrift. 4) Inhoud. 5) Herkomst. 6) Bezitters. 7) Literatuur. Bij het karakterizeren van het schrift maakt Dr. G.I. Lieftinck gebruik van een speciale terminologie (littera textualis, littera textualis formata, littera cursiva, littera cursiva formata, littera bastarda, littera brevitura) die hij in de Inleiding toelicht en aan de hand van de nodige facsimile's illustreert. Hierdoor krijgt ook de datering een veel vasteren grondslag.
Verscheidene registers verhogen de bruikbaarheid van dezen catalogus die aan hoge wetenschappelijke eisen beantwoordt en voor gelijkaardige publicaties als voorbeeld zou kunnen worden gesteld.
A. Van Elslander