De Gulden Passer. Jaargang 26
(1948)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De Gulden Passer 1948][Nummer 1-2]
Prosper VERHEYDEN
1873-1948 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prosper Verheyden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
er wis- en natuurkunde te studeren. Maar voor en na bezocht hij musea en bibliotheken, leerde kijken en het schone bewonderen. In 1892, negentien jaar oud, sticht hij samen met de 10 jaar oudere architekt van Haesendonck, een maandblad De Eikel. Onder verschillende pseudoniemen heeft hij het tijdens de vier jaren van zijn bestaan, grotendeels alleen volgeschreven. Zijn eerste degelijke bijdrage daarin was een stuk over de Mechelse schilder Herreyns. Edw. Pellens zorgde voor de illustratie. Omstreeks 1896, - sedert jaren reist hij dan reeds heen en weer tussen Mechelen en Brussel, - komt hij in kennis met de Franse geleerde Elisée Reclus, denker en schrijver van groot formaat, die uit Frankrijk verbannen was omwille van zijn politieke gezindheid, - hij was nl. de voornaamste theoreticus van de anarchie, - en aan de Brusselse universiteit een leerstoel had gekregen. Reclus oefende grote invloed op zijn jeugdige toehoorders, die in hun overmoed er van droomden de maatschappij te hervormen. Met geestdrift schaart Verheyden zich aan de zijde van hen die geloven in het ideaal van een schonere mensheid en hun krachten willen geven aan de verbetering van de maatschappij. Hij zoekt contact met jonge schrijvers, kunstenaars, sociologen die zich omheen de vlag hadden geschaard van het tijdschrift La Société Nouvelle. Hij vertaalt werken van Bruno Wille, van E. Carpenter, e.a. Het zijn jaren van blijde verwondering bij de vele en schone mogelijkheden die het leven biedt, maar... intussen moet ook de strijd om den brode gestreden worden, de studies worden afgesloten met een candidaatsexamen en Verheyden zoekt zijn weg in de journalistiek. In Februari 1899 krijgt hij een baantje op de secretarie te Mechelen; hij blijft er tot December 1900. Datzelfde jaar 1900 treedt hij in het huwelijk met de dochter van de Ieperse drukker Lambin en verhuist naar Ieper, waar hij een korte tijd werkzaam is in de zaak van zijn schoonvader. Na een tijdje aan De Nieuwe Gazet verbonden te zijn geweest, krijgt hij op 14 October een aanstelling op het stadhuis te Antwerpen, als ‘snelschrijver’. Van Mechelen uit, waar hij na zijn kort verblijf te Ieper weer was gaan wonen, verhuist hij thans naar Antwerpen. In de functie van bureeloverste bij het Gemeentebestuur en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
directeur van het Gemeenteblad is hij aldaar werkzaam gebleven tot in 1938, toen hij met rust is gegaan. Het jaar 1903 is van grote betekenis geweest in Verheyden's leven. Toen is nl. zijn liefde voor het schone boek voor het eerst tot uiting gekomen in een artikel, geschreven voor De Nieuwe Gazet en getiteld Een vorstelijk Boek, waarmede bedoeld werd het te Mechelen bewaarde z.g. Gezangboek van Maria van Oostenrijk. Em. de Bom, de oudste thans van Prosper Verheyden's vrienden, heeft in Prosper Verheyden gehuldigd... 1943, op de hem eigen pittige wijze verteld, hoe dat artikel de aanleiding is geweest voor de stichters van het toen gloednieuwe Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, met name Victor de la Montagne en de Bom zelf, om contact te zoeken met de jeugdige, geestdriftige maar bedeesde bibliophiel-in-spe en zijn medewerking te vragen voor het tijdschrift. Het contact was er, vriendschap werd gesloten en de medewerking is er gekomen, degelijk en overvloedig. Wat de omgang met een man als Victor de la Montagne voor Verheyden heeft betekend, men kon het zich voorstellen als men hem met ingehouden gevoel over de dichter van Kleine Liederen had aan het woord gehoord. Met de la Montagne, dichter en bibliophiel, maar ook gemoedsmens, had Verheyden zoveel gemeen. Meer dan eens heeft hij verteld hoe hij bij de eenzame en gedesillusioneerde dichter een lichtje in de gesluierde blik had weten te toveren, als hij, bij een tafeltje op een eenzaam terras, zacht een gedicht opzei uit de jeugdverzen... En hij genoot van de herinnering! De beloofde medewerking aan het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen zette in met een royaal geïllustreerde bijdrage over Het Gezangboek van Margaretha van Oostenrijk. Het was de eerste maal dat het prachtig manuscript met zijn schitterende miniaturen zo goed en flink werd bekeken en beschreven. Verheyden praat niet na wat anderen hebben gezegd, hij kijkt liever zelf en oordeelt en weerlegt als het nodig is; hij houdt er een eigen mening op na en komt daar ook voor uit. Datzelfde jaar 1904 bezorgt hem een andere blijde verrassing: In het Museum Plantin zou een tentoonstelling worden gehouden van het moderne boek. Voor het organiseren daarvan deed de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
conservator, Max Rooses, beroep op Em. de Bom, onder-bibliothecaris der Antwerpse Stadsbibliotheek en deze haalde zijn vriend Prosper Verheyden er bij. Dat die tentoonstelling een groot succes is kunnen worden, is zeker voor geen gering deel te danken geweest aan de kunde en de zorg en de geestdriftige ijver waarmede Verheyden de taak op zich nam. Van de catalogus, die meer dan 1000 nummers omvatte, inzendingen uit 13 verschillende landen, werd een Nederlandse en een Franse uitgave gedrukt. Verheyden kreeg deze laatste, viii en 205 blz. groot, voor zijn rekening. In het Septembernummer van La Belgique Contemporaine, gaf hij datzelfde jaar lucht aan zijn waardering, in een uitvoerig en verantwoord artikel: L'Exposition du Livre moderne à Anvers. Inmiddels had het Museum Plantin, dit sprekend getuigenis van de boekencultus der vroegere machtige koopmansstad, dat in zijn rijkgestoffeerde zalen en kamers de schatten bergt van druk- en bindkunst uit vervlogen eeuwen, naast doeken en prenten en portretten van wie eens dit huis en deze stad beroemd hebben gemaakt, de jonge zoeker naar schoonheid als in een oase opgenomen. Hij mocht immers voortaan iedere dag de conservator behulpzaam zijn, hij mocht zijn handen laten glijden over het zachtglanzende leer der banden en zijn oog verlustigen aan miniaturen en prenten, aan incunabelen en Plantijnse drukken. Hij mocht omgang hebben, - denk eens aan -, met Rooses, een vat vol geleerdheid, een bibliophiel, een kunstminnaar, een wijze. Het dagelijks verkeer met Rooses is van het grootste nut voor hem geweest. Wat er in zijn opvatting en werkwijze nog een tikje té uitbundig, wellicht té weinig verantwoord kon zijn geweest, werd ingetoomd en wegwijs gemaakt door de bedachtzame Rooses, een hoogstaand man, gereserveerd van houding, maar rechtvaardig in zijn oordeel en die kunde en geestdriftige ijver wist te waarderen. Verheyden is intussen vader van een zoon geworden, hij heeft drukke ambtsbezigheden, maar hij woekert met zijn tijd en stort zich met hart en ziel op alles wat in verband staat met het Vlaams boekwezen. Te beginnen met jaargang V van het Tijdschrift... zien we zijn naam, als secretaris van de redactie op het titelblad voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen. Behalve voor het Antwerps, heeft hij ook voor het Mechels Bulletin du Cercle archéologique... geschreven over Boekhandelaars te Mechelen in de 16de eeuw, over Boekbanden met blinddruk uit de 15de en de 16de eeuw... te Mechelen, over Mechelsche Boekbinders uit de 14de, 15de en 16de eeuw, over Banden met blinddruk bewaard in het Museum Plantin-Moretus, enz. Naast het geschreven of gedrukt boek, heeft hij het werk van de binders tot een voorwerp van studie gemaakt. Eigenlijk is zijn liefde voor de band ontstaan tegelijkertijd met zijn belangstelling voor de inhoud ervan. Dat de tweedelige catalogus die James Weale, de schrandere vorser en ontdekker van zoveel schoonheid op Vlaamse bodem, onder de titel Bookbindings and rubbings of bindings in the National Art Library South Kensington Museum, in 1898 had uitgegeven, daarbij als een spoorslag heeft gewerkt, ligt voor de hand. Kort nadat het werk verscheen, heeft hij het in zijn bezit en met Weale zelf heeft hij nog kennis kunnen maken. Verheyden's persoonlijke methode, zijn eigen manier om een onderwerp voor te stellen en in het licht te plaatsen, treffen we reeds aan in die eerste opstellen. Hij vindt voor zijn beschrijvingen de gepaste uitdrukking, het schilderachtig woord, terwijl zijn beschouwing steeds gefundeerd blijft op de feiten die hij in bibliotheek en archiefkamer achterhaalt en verzamelt. Van boeken en banden wil hij alles weten. Hij vorst met eindeloos geduld tot ze hem tenslotte het geheim van hun leven, hun herkomst en lotgevallen prijsgeven. Maar wat een vreugde telkens er een nieuwe vondst wordt gedaan: Een onbekende band, een bindersnaam, een ruimere blik in scriptorium, drukkerij of binderij! In het vinden zelf ligt het hoogste genot. In het ontcijferen en bij elkaar brengen, in het wikken en wegen en schikken tot een geheel dat àf is. Puur genot dat de vorser is beschoren en aan Prosper Verheyden ruim ten deel is gevallen! Slaat men er de lijst op na van zijn opstellen en bijdragen, verschenen tot in 1914, het oorlogsjaar, dan merkt men dat de aantekeningen omtrent Antwerpse, Mechelse, Gentse, Ieperse drukkers en boekhandelaars, de studies aan banden gewijd in aantal overtreffen. De reeks wordt afgesloten in 1913 met een degelijke, flink-geïllustreerde bijdrage over Het Boekwezen, in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder de leiding van Max Rooses uitgegeven Vlaanderen door de Eeuwen heen.
De oorlog van 1914 en de strijd om Antwerpen doen Verheyden met zijn gezin de wijk nemen naar Nederland en van daar uit naar Engeland. Het was niet de eerste maal dat hij de voet zette op Britse bodem. In 1899 reeds had hij Engeland leren kennen en wel in gezelschap van Jef Denyn, toen reeds zijn vriend. Aanleiding tot dit bezoek was natuurlijk een beiaardgeschiedenis geweest. Het stadje Cattistock, in Dorset, had een beiaard die herstelling behoefde. Dat zou van uit Mechelen gebeuren... maar liever laat ik Prosper Verheyden zelf aan het woord:... ‘in 1899 heeft Jef Denyn hem voor het eerst bespeeld, dien 5en Juni, toen de bisschop van Salisbury de klokken wijdde. Désiré Somers, uit Mechelen, had het wekkering- en speelmechanisme gemaakt. Daar was nog een jonge Mechelaar bij, die niets anders te doen had dan te zorgen dat de Engelsche helpers de Vlaamsche onderrichtingen uitvoerden en de Vlaamsche technici besef kregen van de Engelsche wenschen en bekommeringen. Drie weken werk op den toren in 't voorjaar, vier weken in den zomer, en de Rubensmarsch wekkerde voor 't uur in de Cattistocksche dalen. Er waren bovendien vriendschapsbanden ontstaan, die in wederzijdsche bezoeken vaster gevlochten, nu dertig jaar lang tegen rukken en sleet hebben uitgehouden’ (Aldus in Jaarverslag 1926-1927 & Mededeelingen van de Mechelsche Beiaardschool, bl. 21-22). Vijftien jaar later zal ‘de jonge Mechelaar’ van toen, zijn verblijf in Engeland weer benuttigen om te vertoeven in de kringen van muziekminnaars en beiaardvrienden. In December 1914 houdt hij te Londen een lezing over Peter Benoit and the modern Flemish School, waarvan de tekst naderhand wordt opgenomen in Proceedings of the musical Association. En in de loop van diezelfde Decembermaand krijgt hij te Croydon (Londen) het eerste boek toegezonden dat tot dusverre aan de historiek der beiaarden werd gewijd: Carillons of Belgium and Holland, Tower music in the Low Countries, van de hand van William Gorham Rice uit Albany (Verenigde Staten), groot vriend van Vlaanderen, inzonderheid van Mechelen. Het exemplaar dat Verheyden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschonken werd, draagt de vererende opdracht van 's schrijvers hand: To Mr Prosper Verheyden, whose counsel and whose kindness is on every page, from his friend W.G. Rice, Albany, Nov. 1915. Wat Verheyden's aandeel in het tot stand komen van dat werk heeft betekend, vermoedt men allicht als men weet dat hij zich sedert jaren met de geschiedenis van beiaard en klokkenspel had beziggehouden. Van 1904 af, in welk jaar hij een stuk schreef over de beiaard van het Gentse Belfort, heeft hij met kortere of langere tussenpozen thema's in verband met klokken en beiaarden behandeld. Na de oorlog nam zijn bedrijvigheid op dat gebied nog toe, in zoverre dat in 1922 door Jef Denyn en door hem zelf werd overgegaan tot het stichten van de Mechelse Beiaardschool, van welk instituut hij tot het laatste toe de ijvervolle secretaris is gebleven. Zijn activiteit in verband met die inrichting zal te gepasten tijde worden herdacht van bevoegde zijde. Van zijn talrijke geschriften betreffende de beiaarden, weze hier enkel vermeld het in 1926 uitgegeven werk: Beiaarden In Frankrijk, 140 bl. met 400 illustraties, terwijl de laatste arbeid waaraan hij de hand heeft gelegd, het klaarmaken van het Gedenkboek is geweest ter ere van Jef Denyn, de grootste beiaardier die de Nederlanden hebben gehad. Zo werd de kring gesloten waarin hij een halve eeuw lang zich had bewogen en thuisgevoeld. Hoe kon hij genieten van muziek, en hoe wist hij ook anderen in dat genot te betrekken! Zijn vrienden-musici, Jef van Hoof in de eerste plaats, kunnen dat getuigen. Liept ge met hem te wandelen in een van onze oude steden, dan trof het hoe hij al oog en oor was voor het schone, het eigenaardige dat er te zien of te horen viel. Een oude gevel, het slingeren van een eeuwenoude straat, de mensen daarin bedrijvig over en weer lopend, hun taal, hun dialect, de typische en ‘ongeschuumde’ woorden uit de volksmond, dat alles trof hem en interesseerde hem zodat hij er over praten moest. Maar als er boven uw hoofd een klok te brommen begon, of een beiaard aan 't wekkeren ging, dan onderbrak hij het gesprek en deed u luisteren. En over die klok en die beiaard kreegt ge stante pede zoveel bijzonderheden te horen dat ge u inwendig schamen gingt over uw verregaande onwetendheid! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1915 werd er gelegenheid gevonden en benuttigd om uit Engeland naar Antwerpen terug te keren. Max Rooses was op de vooravond van de oorlog gestorven. Jaren lang had Verheyden haast iedere dag in het Plantijnse huis verkeerd, hij kende de schatten die daar opgeborgen lagen als geen ander. Hij had verdiend de opvolger van Rooses te worden... Tijdens de jaren 1915-1918 zien we hem een verantwoordelijke functie waarnemen bij het Comité van de voedselbedeling te Antwerpen. Maar even intens als vroeger, leeft hij in de wereld van het schone boek, in de toverwereld der muziek. Hij neemt tijdens die jaren het verzorgen van enkele keurige gedenkboeken en gelegenheidsuitgaven ter hand. Het jaar vóór de oorlog was door zijn zorgen dat smaakvolle album voor het huldebetoon aan de Antwerpse schepen Frans van Kuyck tot stand gekomen, gedrukt in twee kleuren, op Van Gelder Eenhoorn, bij Buschmann. In 1916 laat hij Gust Janssens het Herinneringsalbum aan Frans van Kuyck drukken, die in 1915 overleden was. In 1917 bezorgde hij dat keurige boekje Peter Benoit, De Schelde, met een levensbeeld van Benoit door Em. de Bom, de muzikale ontleding van het oratorio, door Lodewijk Ontrop en de tekst van het ‘zanggedicht’, door Emmanuel Hiel. En datzelfde jaar verschijnt, ook weer bij Gust Janssens, op Van Gelder, in twee kleuren, 4o formaat, Pol de Mont's Meivuur, Landelijk spel in twee bedrijven, getoonzet door Jef van Hoof. In 1918 zien we hem, steeds bij Gust Janssens, in het licht geven Een Brief van Antwerpen aan Gent (14 Maart 1584)... Deze ‘sendtbrief’, in 1584 anoniem bij Plantin verschenen, wordt door Verheyden toegekend aan Marnix van Sint Aldegonde. Het boek heeft als opdracht: Ter nagedachtenis van Victor A. De la Montagne 1854-1915. Aan de tekstuitgave, groot 17 bladzijden, gaat een inleiding van 45 bl. vooraf. Met kennis van zaken beweegt Verheyden zich op het terrein van de historische critiek. Jammer dat hij het bij die enkele proeven heeft gelaten. Enkele jaren later komt hij ons verrassen met een interessante studie over een thema, voorkomend in de literatuur en de schilderkunst der middeleeuwen, nl. de zogenaamde Maagdendans. De onmiddellijke aanleiding tot het schrijven van dit stuk was een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezoek aan het Onze-Lieve-Vrouwe-Gasthuis te Mechelen, waar een 16de eeuws geschilderd paneel wordt bewaard dat voorstelt dansende maagden omheen Christus, haar Bruidegom. Deze voorstelling werd door Verheyden in verband gebracht met, en verklaard aan de hand van het middelnederlands gedicht In den Hemel is enen Dans, en tevens met Des vyants net, van Fr. Vervoort. De naam Frans Vervoort, is onafscheidelijk verbonden met die van Verheyden zelf. Frans Vervoort had hij jaren geleden reeds ‘ontdekt’, nl. toen hij zich bezig hield met de opzoekingen betreffende Mechelse boekhandelaars in de 16de eeuw. Uit een van Vervoort's werken, Die Woestyne des Heren, heeft hij Passietonelen saamgelezen en het boekje, dat door De Sikkel in de Reeks ‘De seven Sinjoren’, in 1924 werd uitgegeven, van een uitvoerige, beredeneerde inleiding voorzien. Naast de vreugde die het ontdekken van onbekend, en dus niet naar waarde geschat werk, steeds biedt, had hij tevens de voldoening dit werk van een Mechelaar te weten, van iemand die als vroom gemoedsmens en als krachtig vertolker van zijn gevoelens, zo goed bij Verheyden's opvatting van een middeleeuws kunstenaar paste! De uitgaven van Vervoort's werken, die anoniem verschenen en door anderen werden bezorgd, heeft hij als werk van de Mechelse minderbroeder kunnen identificeren en beschrijven en dat materiaal ligt verzameld in een uitgebreide studie, Frans Vervoort, Minderbroeder († 1555). Werken; Uitgevers verschenen in Handelingen van den Mechelschen Kring... 1925, 1927. Hoe ruim inmiddels de belangstelling, door Verheyden opgewekt, omheen de figuur en het werk van de Mechelse minderbroeder is geworden, daarvan leggen een sprekend getuigenis af, de studies en geschriften welke in steeds groter wordend aantal aan Vervoort worden gewijd. Wat betreft onze middelnederlandse literatuur, ging Verheyden's voorkeur uit naar de geschriften der mystiekers: Hadewijch en Ruusbroec waren de grote figuren die hij bewonderde. Zoals hij bewonderde de schrijvers, die een paar eeuwen later aan het woord gekomen, in hetzelfde spoor trachtten te lopen als hun grote voorgangers. Tegenover de poëzie der Rederijkers stond hij onverschillig. Het was een soortgelijke onverschilligheid, die hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de musea het hoofd deed afwenden van de Romanisten, die hij voos vond, ‘noch vlees noch vis!’ Maar een Vervoort, een Martinus van Sint Truyden, dat waren mensen waar hij sympathie voor had. Zelden heb ik hem in opgetogener stemming gezien dan toen hij die lange studie klaarmaakte over Martinus van Sint-Truyden, rector van Bethanië (1601-1658). Dat was in 1939 en zij werd een paar jaren later gevolgd door Martinus van Sint-Truyden als vertaler van Mystieken. (Beide studies verschenen in de Handelingen van den Kon. Kring... Mechelen). Martinus van Sint-Truyden was al even weinig bekend in de literatuur als Vervoort, ja minder nog want zijn geschriften waren nooit gedrukt geraakt. Verheyden heeft de handschriften opgespoord, gelezen en bestudeerd. Martinus van Sint-Truyden is geen zo groot kunstenaar als Vervoort, maar hij heeft iets sappigs, iets volks, met zijn voorkeur voor ‘platte Mechelsche woorden’, zoals hij het noemt. En zijn vers wordt schoon bij pozen, ‘door diepte en heftigheid van gevoel’. De titels van zijn voornaamste werken: Den inkeer der Sielen; Den begonsten Hemel, enz., wijzen in de richting van de mystiek.
Maar de voornaamste taak die Verheyden op zich had genomen, en die tot zijn levenswerk is uitgegroeid, al heeft hij ze niet tot een einde kunnen brengen, heeft bestaan in het schrijven van de geschiedenis van de boekband in de oude Nederlanden. Het materiaal dat hij daarvoor sedert een halve eeuw heeft bijeengebracht, de duizenden wrijfsels van banden, de even zoveel nota's en aantekeningen, de talloze foto's, de uitvoerige beschrijvingen, dat alles vormt een geheel dat de grootste bewondering afdwingt. Vóór hem was de studie van de boekband in onze gewesten, een onontgonnen gebied. Wel hadden Caullet, Vanden Gheyn en Bergmans, zich al eens aan de beschrijving van een paar boekbanden gewaagd, maar van methodisch onderzoek, van wetenschappelijke vorsing was er geen sprake. Hierboven werd James Weale vernoemd. Die merkwaardige man, die alhoewel Engelsman van geboorte, toch dank zij zijn jarenlang verblijf in Brugge, zich onze taal had eigen gemaakt en onze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunst tot een voorwerp van speciale studie, heeft Verheyden aangemoedigd een soortgelijke onderneming als de befaamde catalogus op touw te zetten. Van 1904 af, het jaar waarin zijn eerste bijdrage over boekbanden verscheen (Boekbanden met blinddruk uit de 15de en de 16de eeuw... te Mechelen), tot in 1947, toen zijn laatste opstel werd gepubliceerd in het tijdschrift Limburg, over Limburgsche Boekbanden, gevolgd nog hetzelfde jaar door een stukje over Een pas ontdekte stempelband van het Tongerse klooster Ten Nood Gods, nog te verschijnen in het Album J. Gessler, heeft hij 33 studies en opstellen over boekbanden in het licht gegeven; daaronder is begrepen de omvangrijke Catalogus, uitgegeven ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling voor Koloniën, Zeevaart en Oud-Vlaamsche Kunst, te Antwerpen in 1930. (Deel V. Boekbanden). De bedrijvigheid op het boekbandenterrein vervalt in twee periodes: Door de eerste wereldoorlog in zijn werkzaamheid onderbroken, duurt het enkele jaren vooraleer Verheyden, vooral door de zorg om de Beiaardschool en de studies over beiaarden in beslag genomen, de banden-studie weer kan opnemen, maar dan ook met een volhardende geestdrift en een rusteloze bedrijvigheid die de langzamerhand ouderwordende telkens weer prikkelt om verder te gaan. De grote bezigheid wordt hervat met het voorbereiden van de afdeling Boekbanden op de Tentoonstelling te Antwerpen in 1930. Drukker dan ooit wordt er gecorrespondeerd met vrienden en kennissen-bibliophielen en met bibliotheken in binnen- en in buitenland, van alle kanten stromen de schatten toe, de banden, kostbaar en jaloers bewaard; ze worden bekeken en bestreeld, in het licht gehouden en gekeurd, ze worden gekoesterd en geliefkoosd als dierbare herinneringen, als glanzende, zinrijke, sprekende getuigen van een sterk levend groots verleden. Wat al rijke uren, dagen, weken, ja maanden er met die voorbereiding gemoeid waren, wat al bezielde gesprekken, herinneringen en anecdoten er omheen die banden werden gevoerd of opgehaald, wat al stille verrukkingen de komst van een gekende maar nooit vroeger te genaken, of sterker nog, van een onbekende band in het hart van Verheyden teweeg bracht, en van daaruit oversloeg naar het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemoed van wie bij hem waren en hem een behulpzame hand reikten, wie het niet heeft meegemaakt zou het ooit vermoeden! En toen ze dan in hun glazen toonkasten lagen, glanzend in het licht van de hoge ramen, en Verheyden er als een blijde patroonheilige bij stond, glimlachend en toch ingetogen als van schroom om de nabijheid van zoveel edel en kunstrijk handwerk en geestesarbeid, toen begonnen de rijke uren, die dagen van Juni, Juli en Augustus van dat onvergetelijk jaar '30: toen begonnen de tochten, ieder dag als pelgrimstochten naar dat rijk van gebonden schoonheid en het verleden van alles wat ons dierbaar was, van poëzie en mystiek, van de zachte harmonie der kleuren en stempels en festoenen en friezen en ranken, met de vrome spreuken en wensen als ‘Gode Lof van Al’, of ‘Ik dien di Lief mit trouwen’, of nog ‘Ligatus per manus Johannis Thys qui petit a malis erui et semper protegi per manus Domini’. Draken en lindewormen, adelaars en serpenten, naast musicerende Engelen, en dansende boeren en Kerstvreugdige herders; O.L. Vrouw, ‘Ecce ancilla Domini’ en de Man van Smarten, de ‘Wapenen Ons Heren’, met de bede: ‘O vos omnes qui transitis per viam...’, en St Jan, en Franciscus, en zo veel anderen. Die rijke maanden zijn te vlug voorbijgesneld en de wetenschap dat zij nooit meer weerkeren, maakt de herinnering aan hun glans nog zoveel sterker, schoner maar tevens schrijnender. De Boekbanden-catalogus, 210 bladzijden groot, met inleiding, deskundige beschrijving van 294 banden en een register van boekbinders en -binderijen, is een werk van grote waarde, het eerste en het enig systematische dat we over de Nederlandse boekbanden bezitten. Over die catalogus liet een gezaghebbende stem uit Nederland, bij monde van Mejuffrouw M.E. Kronenberg zich aldus uit: ‘In zijn opzet slechts leidraad bij 't tentoongestelde, is hij daar hoog boven uitgeschoten en een voortreffelijke, zoo niet de beste studie geworden, die we tot nu toe over Zuid-Nederlandsche banden bezitten. Bewonderenswaardig is in de eerste plaats het talent, waarmede Prosper Verheyden steeds meer banden op naam van hun maker zet, de initialen met speelsch gemak oplossend... Wat naar mijn oordeel een groote bekoring van deze catalogus uitmaakt, is, naast de volmaakte competentie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de samensteller, zijn merkwaardig talent, de banden te beschrijven. Wij allen, die wel eens te hooi en te gras een band beschreven hebben, deden dit met zakelijke termen en in nuchtere bewoordingen; Prosper Verheyden teekent en typeert de banden uit de volheid van een kunstzinnig gemoed en vindt, bezield door zijn warme liefde voor de besproken objecten, altijd het juiste woord’. Volgt dan een reeks aanhalingen tot staving. Het hele stuk, zoals het verscheen in Het Boek, jrg. XX (1920) bl. 168-170, is het lezen overwaard. Te beginnen met 1932 verschijnen er dan regelmatig bijdragen over boekbanden in het Nederlands tijdschrift Het Boek, de waardige opvolger van het sedert de oorlog verdwenen Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Die studies handelen over Noord-Nederlandse banden te beginnen met die van Sint Agnietenberg te Zwolle, het klooster waar Thomas a Kempis geleefd en gewerkt heeft, gevolgd door Boekbanden uit 's Hertogenbosch, Boekbanden uit Maastricht, enz. Telkens behoorlijk geïllustreerd, telkens vol vondsten, beredeneerd bewerkt, duidelijk verklaard en voorgesteld, methodisch behandeld, en in die taal en die toon, die sierlijke en overtuigende wijze van zeggen, Verheyden alleen eigen. Het jaar 1935 brengt weer een verblijding: in de tentoonstelling van Oude Kunst te Brussel is er een afdeling over Brabantse boekbanden. Al is ze uit de aard der zaak veel beperkter dan die van 1930, toch komen er heel wat mooie banden samen, dank zij Verheyden's zorg en speurzin. Een catalogus verscheen er niet, maar wel een synthetische studie over La reliure en Brabant, in het Mémorial de l'Exposition... 1935. De geschiedenis van de boekbinderij in het oude hertogdom Brabant wordt er in een kleine 50-tal bladzijden behandeld en door 23, met zorg gekozen illustraties verduidelijkt. De Brabantse abdijen en kloosters hebben zoals iedereen weet, een voorname rol gespeeld op het gebied van de literatuur: onze grote mystieke schrijvers zijn uit Brabant afkomstig! Maar ze hebben ook, naast een aantal scriptores en verluchters, heel wat binders opgeleverd. In Roodeklooster, Groenendaal, bij de Brusselse Broeders des gemenen Levens, in het Brusselse vrouwenklooster Jericho, in de Kartuize te Scheut, in Sint Maartensdaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Leuven, enz., zijn er degelijke, fraaie, sierlijke banden gemaakt. Ook leken zijn hier aan 't werk geweest, meestal weliswaar in de dienst en ten behoeve van abdij of kloostergemeente. Een van die leken is Godefridus Scriptor, door Verheyden dank zij zijn speurzin en zijn schrander inzicht, vereenzelvigd met Godevaert de Bloc, die boeken schreef en bond te Brussel, in de tweede helft van de 14de eeuw. Hij was nl. 's mans boedelbeschrijving, in het Rijksarchief te Brussel, op het spoor gekomen en had hem aldus in zijn milieu leren kennen als binder en als schrijver o.m. van een hs. met werken van Hadewijch, bewaard in de Kon. Bibliotheek te Brussel. Die vondst heeft hij omstandig verhaald in Het Boek, XXIV (1937) onder de titel Huis en Have van Godevaert de Bloc, scriptor en boekbinder te Brussel. Tot dusverre was door de specialisten aangenomen dat de Vlaamse paneelstempel pas in de 15de eeuw, of op zijn vroegst tegen het einde der 14de, was in zwang gekomen. Het was Verheyden voorbehouden een paneelstempel op het spoor te komen, die haast twee eeuwen ouder is dan de vroegst gekende en die gebruikt werd door Wouter van Duffel, priester, scriptor en boekbinder te Antwerpen, omstreeks het midden der 13de eeuw. De band waarop de waardevolle paneelstempel voorkomt, werd op advies van Verheyden uit Engels bezit aangekocht ten behoeve van het Museum Plantin. Het opstel waarin hij ons deze vondst mededeelt, in De Gulden Passer, 1937, is een schitterende les in methode, bij het onderzoek en de vergelijking van gegevens en feiten. Leest men deze meesterlijke uiteenzetting, langzaam en met aandacht, dan krijgt men respect voor de bandenhistorie en haar beoefenaars! De gevestigde theorie werd door dit stuk definitief omvergeworpen. De volgende studies en bijdragen die elkaar in vlug tempo opvolgen, soms twee, drie per jaar, behandelen in hoofdzaak goedomlijnde objecten of thema's: Het zijn in de volgorde van verschijnen de beschrijving van Twee banden van Plantin voor Keizer en Prins, - geen stempelbanden maar gedecoreerde en vergulde naar Franse mode, en Verheyden toont aan dat niemand te Antwerpen dan precies Plantin voor dergelijk bindwerk in aanmerking komen kan. Daarmede zitten we volop in de Renaissance, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
circa 1550; ook Jan Mone's bandpaneel voor Jan Carondelet (Mechelsche Bijdragen, 1938) beschrijft een Renaissance-band met paneelstempel, niet echter naar een ik ging zeggen levend exemplaar van leer en hout, maar naar een gebeeldhouwde gedecoreerde band die het albasten ligbeeld, dat bisschop Carondelet moet voorstellen, en thans in de Sint Salvator-Kerk te Brugge zich bevindt, in de hand houdt. De conclusies die hij er aan vastknoopt zijn o.m. dat de techniek van de bandversiering op het punt staat gewijzigd en veranderd te worden. ‘Na een tiental jaren, aldus Verheyden, verdwijnt de paneelstempel uit onze boekbinderijen, waar hij thuis was sedert de dertiende eeuw. Had Carondelet vijf jaar langer geleefd (hij stierf in 1545), de prachtband van zijn brevier had er reeds anders uitgezien.’ Uit de lange lijst der volgende opstellen haal ik er hier kortheidshalve nog slechts een paar aan, nl. die waarin thema's worden behandeld zoals de Fortuna-Paneelstempels op Vlaamsche Boekbanden (De Gulden Passer, 19de jrg. 115-140) en De Boerendans op Vlaamsche Boekbanden, (id. 20ste jrg. bl. 209-237). In beide studies worden gegevens aan de miniatuur-, de prent- en de schilderkunst ontleend, met elkaar vergeleken en te pas gebracht. Aan de boekbinderij van Groenendaal, vroeger reeds bondig behandeld in het Mémorial... 1935, wijdt Verheyden een aparte studie in Ons Geestelijk Erf, 1943. Aan De 15de eeuwse Antwerpse boekbinder(s) Jan van Wouw, een bijdrage in het Album Baekelmans ter eere. Uit de laatste jaren dateert de merkwaardige studie over Paneelstempels met Sint-Pauluspenning op Brabantsche en Engelsche Boekbanden, in De Gulden Passer, 23ste jrg. bl. 1-17). Hij komt hierin tot het besluit dat de eerste van de twee typen, die met de voorstelling van Sint Paulus Bekering, zeer waarschijnlijk te Antwerpen thuishoort, terwijl de tweede, die met een Pauluspenning tussen Evangelistentekens, een voorbeeld van een als synthese herleven van een romaanse (12de en 13de eeuwse) bandversiering, gebruikt wordt te Leuven en te Antwerpen, van waar hij naar Engelse boekbinderijen overgaat, terwijl zijn oorsprong toch te Leuven moet worden gezocht. Een paar kortere studies nog, over banden met een paneelstempel voorstellende O.L. Vrouw ten Troon, en een band met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
paneelstempel O.L. Vrouw in Ootmoed, afkomstig van het regulierenklooster ‘in onser Vrowen Polder’ op Walcheren, en dan krijgen we tenslotte Limburgsche Boekbanden, de bijdrage die hij op mijn verzoek heeft geschreven in 1946 en die aanvang 1947 in het tijdschrift Limburg verscheen, groot 35 bl. met 9 illustraties. In Limburg zijn boeken gebonden, zijn centra van boekbinderij geweest de steden Tongeren, Maaseik, Sint Truiden, Hasselt alsmede het graafschap Horn; daarbij komen Zepperen, Zeelhem (de kartuize), Averbode en Diest. Luik mag en moet daar bij worden gerekend, want te Luik, in de Kartuize van de xii Apostelen, werkt de Limburger Jacobus van Gruytrode, als schrijver en tevens als binder. Jacobus, op wiens naam ascetische geschriften staan in het Latijn en in het Nederlands, heeft ons in een paar van zijn sober, maar degelijk, smaakvol en kunstrijk bestempelde banden, een inscriptie nagelaten, roerend in haar eenvoud en karakteristiek voor 's mans doenwijze. Één daarvan, voorkomend in een hs. van de Kon. Bibliotheek te Den Haag, luidt als volgt: ‘Dit buec heeft ghebonden brueder Jacobus van gruytroey vanden Eertwech arm Carthuser by luyck, Ende Christiaen sijn brueder heeft dat leder betaelt. Biddet om gods wille voer hon’. Zijn naam, zijn verstorvenheid, zijn eerzaam handwerk... Wij vinden het alles in die enkele zin uitgedrukt. Ook die Jacobus van Gruytroey is een man naar Verheyden's hart!
Verheyden's gezondheid had tot voor een paar jaren nooit aanleiding tot ongerustheid gegeven. Hij had een sterk gestel en was bestand tegen fysieke vermoeienis. Ganse dagen door kon hij werken en ganse nachten er bij, schrijvend, lezend, soms rechtstaande leunend met de elleboog op de schoorsteenmantel. Als hij bezig was met iets dat hem belang inboezemde, vergat hij uur en tijd, eten en drinken. Hij was vroom zoals wij ons voorstellen dat de middeleeuwers, ‘zijn middeleeuwse vrienden’ het waren, doordrongen van de waarheid der spreuk die op meer dan één band voorkomt: Dum cor non orat, in vanum lingua laborat. De grote heiligdagen, als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerstmis, Pasen... bracht hij, tijdens de laatste jaren, liefst in volkomen eenzaamheid door, zo niet bij hem aan huis, dan ten huize van een vriend of in kruisgang en kapel der Trappisten, te Westmalle. ‘O Heere, wanneer?’ Vervoort's lijfspreuk, maakte hij dan graag tot de zijne, en hij voegde er vaak bij, als antwoord: ‘Als 't U belieft ende niet eer’. In 1946 begonnen de eerste tekenen van sleet zich te vertonen, maar hij verzette zich, het ergerde hem zich ziek en hulpbehoevend te voelen, hij die zovele vrienden als een voorbeeldig, onvermoeibaar ziekenverpleger had bijgestaan; hij wilde eenvoudig van geen ziek-zijn weten, en hij bood weerstand aan de eerste aanval. De winter 1946-'47 was hem ongenadig en een ogenblik bestond de vrees dat wij hem in het vroege voorjaar van 1947 zouden verliezen, maar ook toen weer was zijn wil sterker dan de slopende kracht die hem beloerde en hield hij stand. Wel had zijn hand en zijn mooi en stevig handschrift waar hij zo fier op was, de vastheid verloren; wel was het werken hem moeilijk geworden, maar hij dacht er niet aan het op te geven. De zachte winter van dit jaar en de voorzomer verliepen zonder dat de aanval van het vorig jaar zich herhaalde. Maar tijdens de broeiend-hete Julidagen kwam de fatale inzinking. Lijdzaam, vol goede moed, had hij er vrede mee dat men hem naar het ziekenhuis zou overbrengen. Ook daar nog, toonde hij zich tijdens de enkele weken die hij er doorbracht, vol geest en geestigheid, de vrienden die hem kwamen bezoeken, met een grap of een anecdote of een kwinkslag aan 't lachen brengend. Maar zienderogen namen zijn krachten af, zijn stem werd matter, zijn blik keek van verre alsof hij ‘dat ander landt’ ontwaarde. Zacht en volkomen pijnloos is hij in de vroege ochtend van Zaterdag 21 Augustus ontslapen. Geleerden van het slag van Prosper Verheyden, die zich hebben gespecialiseerd in een bepaalde tak van de cultuurhistorie, in een beperkte en van de begane paden afwijkende, zij het dan ook niet minder belangrijke afdeling van dat domein, genieten in hun eigen land, vooral als dat een klein land is als het onze, niet steeds de erkenning en waardering waarop hun arbeid recht heeft. In het buitenland, in het kleine Holland maar vooral in Duitsland, Engeland en Frankrijk, was Verheyden sedert lange jaren de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
erkende meester, de vraagbaak in zake alles wat in verband met de Nederlandse boekband van belang werd geacht. Een uitvoerige zaakkundige correspondentie met buitenlandse geleerden, bibliotheken en instituten, van Saragossa tot Leningrad, van Athene tot Dublin, om van de grote Amerikaanse centra te zwijgen, getuigt van de nauwgezetheid en de pijnlijke zorg waarmede inlichtingen werden gegeven, ingewonnen, gecontroleerd en dienstbaar gemaakt. Namen van buitenlandse correspondenten, in de meeste gevallen achteraf vrienden geworden, zouden hier in aanzienlijk aantal kunnen genoemd worden: in Nederland moeten worden gememoreerd of genoemd Prof. W. de Vreese, Prof. Huizinga, Hulshof, Schretlen, Pater Dr B. Kruytwagen, Mej. M.E. Kronenberg, Mej. Dr. R. Pennink, Mgr Dr van Gils... In Engeland James Weale, G.D. Hobson, E.P. Goldschmidt, Oldham... In Duitsland F.J. Husung, Gottlieb, Dr E. Kyriss, Dr Ilse Schunke... In Frankrijk E. Dacier, P. Gruel, L. Brun, Mgr Van Damme... Na de aanhaling hiervoren, van de hand van Mej. M.E. Kronenberg naar aanleiding van de Banden-Catalogus 1930, moge hier een andere volgen uit de voorrede van een werk door G.D. Hobson, Blind-Stamped Panels in the English Book Trade, verschenen tijdens de oorlog (1944) en waarin hij sprekend over Verheyden, het volgende zegt:... ‘One name is missing from my record of benefactors: I am deeply conscious how much many of the following pages would have profited from the great knowledge of Mr. Prosper Verheyden, a knowledge extending not only to the bindings, but to all the art and life of his beloved Netherlands at the greatest period of their history. Alas! he is lost in the black night of Europe; and when I think that he, whose opinion above all others I should have prized, will perhaps never see this book, half the pleasure of achievement passes, and Burke's familiar lament returns to the mind, ‘What shadows we are, and what shadows we pursue.’ En uit een brief, dezer dagen ontvangen van de hand van Dr. E. Kyriss, een der weinige boekbandenspecialisten die de oorlog in Duitsland heeft gespaard, en die zich aldus uitlaat, nadat hij van zijn opzet spreekt om in het Berlijns ‘Zentralblatt für Bibliothekare’ een in Memoriam te schrijven: ‘Da ich V. zu den wenigen ganz grossen Forschern auf diesem Gebiete zähle, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
sollte seiner unbedingt auch in einer deutschen Fachzeitschrift gedacht werden. Meiner Ansicht nach war es keinem anderen Forscher über Bucheinbände bisher vergönnt, so vieles und so wichtiges aus seiner Feder den Sachverständigenkreisen zu hinterlassen.’ De vrienden die hij in ons land telde, weten helaas wat ze aan hem verliezen. Want Verheyden was in zijn hele doen en laten een apart mens, niet te vergelijken met de talloze anderen die zich op tijd en stond met kunsthistorische of archeologische studies bezighouden, maar datgene wat ze ontdekken, angstvallig voor zich zelf houden. Verheyden was mild en mededeelzaam, hij schonk gaarne weg en niet enkel van zijn overvloed, maar alles wat dienen kon, met milde hand. Aldus diende hij het volk, en de beschaving die hem boven alles dierbaar waren, die van onze eigen Nederlandse stam. Hij was een veelzijdig geleerde, maar hij was in alles een mens met een hart. Ontvankelijk voor het schone, in welke vormen of gedaanten het zich ook openbaarde, ontroerd door de blik van een oog en de klank van een woord, schenkend, altijd maar schenkend van wat er in hem leefde en zich uiten wou, vriendschap in trouwe en standvastigheid; vriendschap die wie ze gold rijk maakte voor het leven. Hij zelf bleef liefst in de schaduw, hij schuwde niet alleen maar vluchtte alles wat naar eerbetoon zweemde; hij had van zijn geliefde mystiekers het schouwen geleerd; het opgaan in bewondering voor iets van ‘hogher waerden’, voor iets blijvends en van duur en hun geest van onthechting was ook hém lief en ‘genaem’. In honderden brieven, sierlijk en met vaste hand geschreven, heeft hij zijn hart uitgesproken, zijn bewondering geuit voor de onvergankelijke schoonheid uit 's dichters geest ontbloeid en door 's kunstenaar's hand geschapen, heeft hij plannen ontworpen, raad gegeven, zijn bezoek aangekondigd. Zijn bezoek! Hoe heeft hij zijn talrijke vrienden vaak met zijn aanwezigheid verblijd en gelukkig gemaakt! De rijkdom van zijn gedachten, de innigheid en de overtuiging waarmede hij ze ontvouwde, de stralende blik, het vast betoog der handen, het schone vertrouwen dat hij inboezemde, - hoe zou iemand die het ook maar eens te beurt is gevallen, het nog ooit kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergeten? Een van zijn geliefkoosde woorden, als er iemand of iets te bewonderen viel, was: ‘het is een juweel!’ Een juweel van een boek! Een juweel van een kind! Een juweel, hij was het zelf, een juweel van een mens, van een vriend. Ik heb het voorrecht, het geluk gehad Prosper Verheyden twintig jaar lang van nabij te kennen en veelvuldig met hem om te gaan. De rijke uren, dagen, weken die wij samen hebben doorgebracht, thuis of op reis, in kloosterbibliotheken en archiefkamers, binnen onze grenzen en er buiten, herdenk ik met grote weemoed omdat ze nooit meer terugkeren. Maar de rijkdom van zijn geest en de mildheid van zijn gemoed zijn in mij levend gebleven, de herinnering aan wat hij was en hoe hij was, ik roep ze telkens en veelvuldiger op, nu ik hem zelf zal moeten missen in dit leven. Luc Indestege. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst zijner voornaamste gepubliceerde geschriftenI. - BoekwezenGa naar voetnoot(1)1. - Handschriften en Miniaturen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. - Boekdrukkunst, Drukkers, Boekhandelaars, Bibliophielen, enz.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. - Boekbanden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. - Letterkundige studies
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. - Geschiedenis, kunst, archeologie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. - Klokken en beiaarden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. - Onderwerpen van verschillende aard
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. - Vertalingen
|
|