| |
| |
| |
Isidoor Opsomer - Portret van Edmond Denie
| |
| |
| |
In memoriam
Edmond Denie † 14n December 1944
Edmond Denie was kok van beroep, ‘chef’ in keuken en kelder en patroon van Restaurant Criterium, te Antwerpen; en bibliofiel-iconofiel in de fraaie kamers van de tweede verdieping, waar alleen vrienden-bibliofielen werden ontvangen. Keurig waren kelder en keuken en vermaard onder fijnproevers wat in Criterium werd opgedischt aan kookkunst; geestig, gul en voornaam zou de ‘chef’, in de benedenzalen, komplimenten van de kliënten over uitgelezen gerechten ontvangen en beantwoorden; met hartelijke mededeelzaamheid zou hij u toonen, in zijn voorbeeldig-verstandig geschikte bibliotheek, zijn laatste aanwinsten: dit juweel van een verlucht getijdenboek, zijn zooveelste vijftiendeeuwsche handschrift op perkament, in den oorspronkelijken band; en dit Antwerpsch postincunabel, nog niet bij Nijhoff-Kronenberg beschreven maar de brief voor Mej. M.E. Kronenberg ligt al klaar en vanavond gaat, als naar gewoonte, het boek overendweer naar Den Haag... En wat zegt gij van deze zestiendeeuwsche prenten, een Hieronymus Wiericx, een Goltzius, ongemeen schoone afdrukken, schatten voor de Antwerpsche iconografie...
Wat een verbazing een bibliofiel te vinden, en nog wel een van zoo uitzonderlijk formaat en gehalte, in een man wiens vak het is te regeeren in keuken en restaurant en die in dit vak is een onbetwistbaar meester! Had Edmond Denie u een tijdje rondgebracht in zijn bibliotheek en zelfs in zijn ‘laboratorium’ naast de boekenkamers, gij werd gewaar dat de smaak en de verlichte zorg en kunde van den boekenvriend eigenlijk uitingen waren - nu ja, in een ‘edeler’ domein - van dezelfde behoefte aan kiesche bekommering en fijnzinnige liefde voor goed en zuiver en schoon werk als die het ambacht van den kok beheerschen.
Een zoon van Limburgers, was hijzelf een volbloed Sinjoor
| |
| |
en wat echt Antwerpsch was had zijn actieve genegenheid. Zijn vroegste amateurs-bewondering was wel gegaan naar de etsen van Félicien Rops en daarin had hij de verschillende technieken leeren onderscheiden; dan was hij, in jong enthousiasme, gaan verzamelen ook boeken geïllustreerd door Rops; - er was in de laatste tientallen jaren geen Rops-tentoonstelling meer mogelijk of ze moest beroep doen op de verzameling Edmond Denie; maar van al die verfijnde liefhebberij had hij in latere jaren zijn hart afgetrokken om het te schenken, met al zijn waakzame aandacht, aan het geïllustreerde Antwerpsche boek - ‘een Sinjoor, placht hij te zeggen, heeft liefst “een boek met beeldekens” en waar werden er meer en schooner van die boeken uigegeven dan te Antwerpen?’ - en van lieverlede had hij zich niet kunnen beperken tot het geïllustreerde boek maar was hij geboeid geworden door de eigen schoonheid, en de louter typografische, van incunabel en postincunabel, van missaal en Plantijnsch boek, al of niet met ‘beeldekens’; en ten slotte was hij ook gaan houden van al die aandoenlijke boeken en boekjes uit de 16e, 17e en de 18e eeuw, ook al zouden ze in de verste verte zich niet kunnen meten met een Pompa Introïtus of een Flandria illustrata - daarvan bezat hij glorierijke exemplaren - op voorwaarde dat het maar volledige, gave, zuivere exemplaren waren. Hij had zelfs geleerd, in latere jaren, wat dit betreft, toegeeflijk te zijn en vol ontferming; hij had ook een zoo ongelooflijk behendigen boekbinder aan de hand, die hem een gehavend blaadje zou herstellen zóó, dat het al een fijne speurder moest zijn, die iets van scheur of lap zou merken of zou blijven haperen aan een bijgewerkt titelblaadje of die zou den neus ophalen voor een knap en keurig gerestaureerd bandje. Edmond Denie kon
een niet meer onberispelijk maar overigens zeldzaam boekje in genade ontvangen, ook al zou het een beetje defect zijn, al zou titel of colophon eraan ontbroken hebben: ik vind dat blaadje immers tóch, zei hij; en eenigen tijd later, waarachtig daar had hij het vast en hij zou u triomfantelijk toonen hoe trouw het ‘toeval’ hem hielp.
Zijn bibliografisch apparaat was rijkelijk in orde en hij zou Brunet, Campbell, Holtrop, Nijhoff en ‘NK’, Polain, Bohatta, Ruelens en De Backer en dies meer behandelen met groote
| |
| |
trefzekerheid, als de best getrainde bibliothecaris; en ook onze meest bekende catalogen van private bibliotheken en veilingcatalogen, meestal in gebonden exemplaren, stonden (in het ‘laboratorium’ dan) in zijn bereik en werden gedurig aangesproken.
Het wàs een wonderlijk en ook aandoenlijk schouwspel Edmond Denie, in zijn wit ‘chef’-kostuum, met de hooge muts en de professioneele serviette om den hals, - van 2 tot 6 uur was hij ‘beneden’ niet noodig; ‘en als ge voormiddag en noen aan inkoopen en aan “de soep” hebt besteed zijt ge blij dat ge terug tusschen uw boeken kunt zitten’, placht hij te zeggen - in die twee fraaie, met schatten van boeken en prenten gevulde kamers zijn hart te zien ophalen aan het onderzoeken van bibliografische problemen... en aan het opstellen van fiches.
Zijne Antwerpsche uitgaven stonden chronologisch geschikt en dit vond hij, en terecht, voor deze speciale verzameling ook het meest practisch.
Ik zou niet wagen, uit louter herinneringen de bibliotheek van wijlen Edmond Denie te gaan beschrijven; maar ik zou het mezelf toch verwijten hier niet te wijzen op een paar Vlaamsche handschriften, die in de latere jaren erin werden opgenomen. Daar was b.v.b. een handschrift, door Prof. Willem de Vreese als niet meer op te sporen gesignaleerd in zijn De Handschriften van Jan van Ruusbroec's Werken; Gent, Kon. VI. Ac., 1900-1902, bl. 43-44, en waarvan hij de beschrijving moest beperken bij een paar karakteristieken medegedeeld door Prof. David en tot het verhaal van de vergeefsche moeite, die de Vreese zelf in 1894 zelf had gedaan om het handschrift terug te vinden. Eerst in 1934 kreeg hij van den toenmaligen Antwerpschen eigenaar gelegenheid het uitvoerig te beschrijven voor zijne Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Het is een vijftiendeeuwsch handschrift, 366 blz. groot, waarvan 185 blz. bevatten het tractaat Vanden xij Dogheden, niet, zooals men vroeger dacht, een werk van Ruusbroec maar een geschrift van Godfried Wevel (zie J. van Mierlo S.J., De schrijver van de XII Dogheden, in Kon. Vl. Acad., Verslagen en Meded., 1941, bl. 429-441.).
In Edmond Denie's handschriftenverzameling was nr. 037 geworden Otto van Passau, De gulden Throen, op papier, in den
| |
| |
oorspronkelijken band van kalfsleder met blinddruk, 351 bll., 212 × 145 mm., een indrukwekkend stuk al werden enkele initialen, rood en blauw penwerk, weggeknipt; en ook dit boek werd als verloren beschouwd sedert het einde van de 18e eeuw, want toen August Flament den catalogus der boeken van het Sint-Agnetenklooster te Maaseik mededeelde in zijn Catalogus der Stadsbibliotheek te Maastricht, I, 1889, kon hij het nr. 77, De gulden Throen, uit die lijst van 1795 niet thuis brengen. De fraaie codex bevat een uitvoerig naschrift over den auteur en een explicit dat sluit als volgt: ‘Bidt om gods wil een ave maria voer die scrijverse dat sy mi gode ewelic moet leven. Item dit boeck is gescreven int iaer ons heren M.C.C.C.C. ende lxxxiiij ende geeynt op sancte mauricius dach, in der stat van susteren daer wi schulende waren al te samen doen ons cloester verbrant was.’ (En lees, o.a. bij W. de Vreese, De Handschriften der Werken van Jan van Ruusbroec, bl. 252 en 329, meer over de geschiedenis en de rampen van het Maaseiker Sint-Agnetenklooster.)
In toonkasten met speciale verlichting lagen de handschriften, een zeventigtal, en de merkwaardige oude banden, een veertigtal. Onder de handschriften hield Edmond Denie nog het allermeest van de getijdenboeken, vele daarvan op perkament, en sommige daarvan zijn inderdaad onwaardeerbare schatten; ik herinner me b.v.b. dit eene, herkomstig uit Fransch-Vlaanderen, met overvloedige uiterst teer-harmonieuze verluchting. Wij zouden al die juweelen onder oogen krijgen zoodra het vrede was; want het was de bedoeling tentoonstellingen te houden van deze - en vermoedelijk ook andere - private Antwerpsche bibliotheken en de eigenaar zou zorgen dat ze in catalogen te dier gelegenheid werden ‘vastgelegd.’
In afwachting van dien vrede waren de kostbaarste boeken in valiezen en kisten naar de voorbeeldig geschikte kelders van Criterium gebracht; af en toe kon wel een bepaald boek nog te voorschijn gehaald worden; maar in September 1944 kwamen de Merksemsche bommen en spoedig daarop de vliegende bommen en de onmiddellijke buurt van Criterium werd bezaaid met rampen, lijken en puin, het huis zelf geteisterd. Ook het minste boekje werd nu in de kelders gestopt. Edmond
| |
| |
Denie, wiens gezondheid pas een jaar vroeger op zware proef was gesteld geworden maar nu hoopvol ‘hersteld’ was, kon er niet toe besluiten zijn woning en zijn boeken te verlaten - het restaurant was nochtans sedert maanden reeds gesloten - en hij bleef maar, in een plaatsje achter de keuken, het lot afwachten, dat nu en dan, ook in deze buurt, opnieuw ontzettende slagen met vernieling en dood bracht. Met zijn voortreffelijke vrouw en zijn trouw in dienst gehouden personeel wachtte hij het einde van die ellende af. Op de zwaarste proef werden zijn altijd zeer gevoelige zenuwen gesteld. Gingt gij, in die nare najaarsmaanden, beproeven hem op te beuren - en het huilen van bommen brak telkens het gesprek af - gij kondt geen hoopvol woord uit den ontredderden man meer krijgen; den 14n December stortte hij plots neer.
Mevrouw Denie, die altijd had deelgenomen in het genoegen van haar man aan schoone boeken, zei me: ‘zoolang ik er ben zal hier niets veranderen; van al wat Edmond heeft bijeengebracht, wees gerust, geen boek, geen prent zal verdwijnen; en gij zult, eens dezen oorlog uit, de tentoonstellingen kunnen houden, zooals met hem was voorgenomen.’ Maar ook zij werd ziek onder het verdriet en de voortdurende bommenellende; zij stierf op tweeden Paaschdag 1945. En terwijl zij de eenige erfgename was, verviel het heele bezit van Edmond Denie aan een hoop erfgenamen van zijne weduwe; de boeken bleven ongenaakbaar en kort daarop waren zij in massa verkocht. Wat ervan zal geworden kunt ge wel raden...
Ook in dit geval gaat volkomen te niet de liefdevolle zorg, door een verstandig en fijnzinnig man besteed aan het bijeenbrengen van een uitzonderlijk keurige verzameling, in het bijzonder ook Antwerpsche boeken, wellicht de laatste van dien aard en dien rijkdom aan zeldzaamheden, die hier nog ooit zal kunnen ontstaan. Edmond Denie is geweest een toonbeeld van Antwerpsch Bibliofiel; hij kon die mildheid in het mededeelen van zijn schatten betoonen, die niet ijdelheid is maar vreugde aan de schoonheid en het nut-stichten van nobele boeken. De Gulden Passer heeft het herhaaldelijk ondervonden; zie b.v.b. in jaarg. 1940, Anatomische uitgave van Cornelius Bos en Antoine des Goys; in jrg. 1942, Een verlucht Gebedenboek
| |
| |
uit de abdij van Sint-Truiden c. 1540. Laat ons herinneren ook aan Edmond Denie's aandeel in het tot stand komen van de tentoonstelling van Gothieke en Renaissance Boekbanden uit private verzamelingen, gehouden in het Museum Plantin-Moretus, 12-27 November 1938, waarvan de catalogus werd uitgegeven op zijn verlangen en dank zij zijne bemoeiïngen.
Ook met het moderne boek was hij ingenomen; gij zoudt een groot bibliotheekmeubel vol bibliofielen-uitgaven, daaronder vele Fransche, in allerkostelijkste prachtbanden, bij hem hebben gezien; maar ook eerste uitgaven van werken van Vlaamsche schrijvers; en tal van autografen van zoovelen onder hen rekende hij onder de kostbaarheden, waaraan hij het liefst zijn hart verpand hield.
Edmond Denie was lid van het bestuur van de Vereeniging der Antwerpsche Bibliofielen: een man van wijzen raad en van verlichte liefde voor het boek.
PROSPER VERHEYDEN.
|
|