| |
| |
| |
Libri pretiosi
IV.
Miraculeuze kopiistenhand.
Het zonderling feit, wel geschikt om den volksgeest te beroeren en zelfs op hol te brengen, dat een lijk, jarenlang begraven, gaaf en ongeschonden werd aangetroffen, verscheen aan 't volk als 'n onbetwistbaar bewijs van heiligheid, zelfs waar het 'n gebalsemd lichaam gold. Hiertegenover staan we nu critischer gestemd en juister ingelichtGa naar voetnoot(1). Toch zijn verhalen van dien aard nog talrijk in omloop: aanhalingen daaromtrent komen hier echter niet te pas.
Het gebeurde ook wel eens, dat dit ongeschonden bewaard blijven slechts gedeeltelijk werd verwezenlijkt en alleen dat orgaan gold, door den afgestorvene tot Gods glorie benuttigd en daarom op goddelijke wijze verheerlijkt. Dit gold meer dan eens de welsprekende tong van een H. BelijderGa naar voetnoot(2), maar dat deze miraculeuze gunst ook aan de schrijvershand van 'n vromen en vlijtigen monnik verleend werd, ter verheerlijking post mortem van zijn waardevol kopiistenwerk, is waarschijnlijk een unicum. Dit werd door 'n Cisterciënsermonnik uit de 13e eeuw in zijn toen veelgelezen en nu vergeten Dialogus Miraculorum opgeteekend en wordt hier onverkort en onvertaald overgenomen, tot stichting van den modernen lezer en boekenvriend.
| |
XLVII. De manu scriptoris in ArinsburghGa naar voetnoot(3).
In Arinsburgh, monasterio ordinis Praemonstratensis, sicut audivi a quodam sacerdote ejusdem congregationis, scriptor quidam erat Richardus nomine, Anglicus natione. Hic plurimos libros in eodem coenobio manu propria conscripserat, mercedem sui laboris praestolans in coelis. Hic cum fuisset defunctus, et in loco notabili sepultus, post viginti annos tumba ejus aperta, manus ejus dextera tam integra et tam vivida est reperta, ac si recenter de corpore animato fuisset praecisa. Reliqua caro in pulverem redacta fuit. In testimonium tanti miraculi manus eadem usque hodie in monasterio reservatur. Bene erat manus hujus scriptoris pennata, id est opus ejus caritate informatum. NOVICIUS: Satis Deus ostendit in instrumento, quanta fuerit merces laboris in coeloGa naar voetnoot(4).
| |
| |
| |
V.
Achter de tralies
In zijn boeiende Schetsen uit de Middeleeuwen heeft een Noordnederlandsch mediaevist een treffend beeld opgehangen van de ‘librye’, in 1448 aan de Sint-Jacobskerk te Utrecht toegevoegd. Hij leidt er den lezer rond en wijst hem den weg in de kerk.
‘Als ge die andere deur binnentreedt, dan bevindt gij u in een vertrek met een laag houten gewelf. Banken met smalle tafels daarvoor vullen het geheel. Op de tafels liggen rijen boeken, met ‘vertinde veteren’ vastgesloten aan ijzeren ‘reyen’, die over de tafels loopen. Gij meent in de school te zijn, doch gij vergist u: het is de ‘lyberye’, die van 1448 dagteekent...Ga naar voetnoot(1).
De voorzorgsmaatregel, hier toegepast, en waarover we later wel eens ex professo zullen handelen, werd vroeger ook in de kerk zelf aangewend om de aldaar geplaatste of tentoongestelde boeken voor alle hebzucht te vrijwaren. Reeds in 1277 vermaakte een kanunnik aan het Utrechtsche kapittel zijn exemplaar der Decretalen, om het ten dienste van allen die zijn jaargetijde bijwoonden, aan een keten in het koor der kapittelkerk neer te leggen. Op dezelfde wijze begiftigde in 1401 Radulphus de Rivo, voortzetter der kroniek van Hocsem, de kerk van Breda, zijn geboorteplaatsGa naar voetnoot(2).
Er bestond echter nog een ander middel ter bescherming van kostbare geschriften, waarvan hier 'n treffend voorbeeld zal aangehaald worden.
Te Luik werd het in de hoofdkerk tentoongestelde boek in eene nis van een der pijlers - ‘en un des pylers del engliese de Liège’ - neergelegd, met tralies voorzien. Zoo geschiedde het in de aloude kathedraal, den H. Lambertus toegewijd, waar de Luiksche kroniekschrijver Jean d'Outremeuse den tekst kwam afschrijven van de Paix des Douze, den 13en Mei 1335 gesloten, waarbij het eeuwenoude geschil tusschen de machtige Awans en Waroux geslecht werd.
Dit tentoonstellen van politieke bescheiden moet ons niet al te zeer verwonderen. Toen de stad Utrecht een nieuwe crimineele keure in 1456 had aanvaard, werd er besloten, een der drie exemplaren te deponeeren ‘in der kercken tot Buerkerc, omdat alle borgeren ende ondersaten off die der
| |
| |
behoeven dat sien ende overlesen mogen, om een ygelic hem dairna te rechten’Ga naar voetnoot(3).
Hier zou een knibbelaar kunnen opwerpen: Alles goed en wel, wanneer de bewuste tekst op één blad geschreven stond; maar wat aangevangen, als de tekst, achter de tralies geborgen, uit meerdere bladen bestond? Hoe heeft Jean d'Outremeuse de Paix des Douze van achter de tralies kunnen afschrijven, wanneer men bedenkt, dat de tekst er van tien bladen in het handschrift van zijn Myreur des Histors en 34 bladzijden in de moderne uitgave van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis beslaat? Was er misschien tusschen de tralies 'n voldoende opening, om het omkeeren der bladen toe te laten? Maar dan was het bewaarde geschrift niet voldoende beschermd tegen 'n kwaadwillige hand, welke het achter de tralies trachtte te beschadigen. En dat dit gebeurde, blijkt uit een ordonnantie van bisschop Jan van Heinsberg, den 20en October 1424 uitgevaardigd. Daar lezen we, artikel 32:
Item, statuons et ordonons que ne soit nus ne nulle, de queilconque estat qui soit, qui vache entour les trailhez auz livrez et ordonnancez et pillier, pour cancelleir, copier, raseir, tailhier, brisier ne faire violence quelconque, sur perdre le destre poigne se attenus est; et s'il fait pis futilz, qu'il soit attains de son honeur, voir lefait bien proveitGa naar voetnoot(4).
Uit dezen tekst blijkt, dat zelfs het afschrijven verboden was. Of dit verbod reeds vroeger, ten tijde van Jean d'Outremeuse, bestond, en of de bedreiging van 't vuist afkappen het gewenschte doel heeft bereikt, weten we niet en is ook van ondergeschikt belang. Voor ons kwam het er op aan, de aandacht van den lezer op de ‘traillez auz livrez et ordonancez en pillier’ van de Luiksche kathedraal te vestigen.
Nu nog vindt men, in openbare bibliotheken, boeken achter de tralies geplaatst, minder echter om hunne kostbaarheid dan om hunnen gewaagden inhoud, op zedelijk of theologisch gebiedGa naar voetnoot(5).
| |
VI
Jaardienst voor een kostbaar boek.
Een van de beroemdste Parijzer bibliotheken was ongetwijfeld die van de Sint-Victorsabdij, vroeger meer dan eens beschreven, zooals blijkt uit enkele veelzeggende uittreksels, door P. Lacroix aangehaald in een historische
| |
| |
schets, als inleiding tot zijn gecommenteerde uitgave van den humoristischen cataloog der zoogenaamde abdijbibliotheek, door Rabelais opgesteldGa naar voetnoot(1).
Lebeuf, in zijn geschiedenis van Parijs, schreef o.m. 't volgende: ‘Cette bibliothèque fut pourvue, par les soins de l'abbé Jean Nicolaï, d'un gros volume des Epîtres de saint Jérôme, imprimé l'an 1470, que lui donnèrent Pierre Schöfer et Conrad Henlif, imprimeurs, moyennant douze écus d'or, et en considération du bon marché, on convint de célébrer leur anniversaire en cette église et celui de Jean Fust, aussi imprimeur’Ga naar voetnoot(2).
In het Obituarium der abdij staat deze stichting volgenderwijs vermeld:
‘III Calendas Novembris. - Anniversarium honorabilium virorum Petri Scofer et Conradi Henlif ac Joannis Fust, civium de Moguntia, impressorum librorum, qui dederunt nobis Epistolas beati Hieronymi, impressas in pergameno, excepta tamen summa 12 scutorum auri quam receperunt per manus domini Joannis Nicolaï, abbatis hujus ecclesiae’.
Ook in het Necrologium der abdij, nu nog te Parijs in de overrijke Bibliothèque Nationale bewaard, staat hetzelfde eenigszins breedvoeriger aangehaald:
‘III Kal. Novembris. - Anniversarium honorabilium virorum Petri Scofer et Conradi Henlif ac Johannis Fust, civium de Moguntia, impressorum librorum, nec non uxorum illorum, parentum, amicorum et benefactorum eorumdem. Qui Petrus et Conrardus dederunt nobis Epistolas beati Hieronimi, impressas in pergameno, excepta tamen summa duodecim scutorum auri, quam praefati impressores receperunt per manus domini Johannis, abbatis hujus ecclesiae’Ga naar voetnoot(3).
Deze haast gelijkluidende teksten worden beide hier, onder de rubriek der Libri pretiosi, afgedrukt, wijl ook uit hunne onverkorte herhaling blijkt, welk overgroot belang aan 't bezit van een waardevol boek werd gehecht. Om het te verkrijgen werd in casu niet alleen de som van twaalf gouden schilden uitbetaald, maar werd er nog een plechtig jaargetijde voor de drukkers-verkoopers en hunne maagschap gesticht, wijl zij zich zoo inschikkelijk en edelmoedig getoond hadden.
Hoe gezocht destijds de brievenverzameling van den H. Hieronymus was, zal nog uit het volgende blijken.
| |
| |
| |
VII
Zeldzame boeken in leen en ruil gevraagd.
Enea Silvio Piccolomini, die later den pauselijken stoel onder den naam van Pius II zou bestijgen, schreef in 1444 aan den kasteelheer van Hohen-Hewen in Zwitserland, om hem enkele werken in bruikleen te vragen. Zijn brief schijnt wel 't aanhalen overwaard:
‘Rettulit mihi vir mitis et mihi amicissimus, immo alter ego, Michahel Pfullendorfius, te pluribus libris habundare, quorum nomina etiam mihi prescripsit. Inter illos nonnulli sunt, quos visere cupio... Est enim apud te Ovidius de tristibus, de arte amandi et amoris remedio, Terentius quoque comicus et Jeronimus in epistolis, quos tam expeto relegere quam nunc pascalem adesse diem ut, piscibus atque oleribus et oleo semotis, vesci carnibus possim. Quod desiderium si tua benignitas implerit, magno me tibi nexu retinebis obnoxium. Erubesco, dum sic scribo, namque cum nulla inter nos usura precesserit nullaque notio, temerarium quoddammodo videtur me beneficium ex te petere’.
Opdat deze vraag naar die kostbare boeken, welke de bezitter ongaarne in bruikleen zou afstaan, ingewilligd werd, heeft de schrijver hem 'n ruildienst voorgesteld.
‘Quoniam mihi etiam libri sunt, quorum te potero, cum voles, participem facere, et sic vicissim tu meis uteris opusculis et ego perfruar tuis...’Ga naar voetnoot(1).
Uit het voorgaande blijkt niet alleen, dat de toekomstige paus meer van boeken dan van vasten hield, maar ook, hoe zeldzaam, en kostbaar dus, de boeken toentertijd nog waren omtrent het tijdstip, dat de boekdrukkunst zou opdagen en aan de menschheid de grootste weldaad zou brengen na 't ontstaan van het Christendom: ‘a blessing than which only one richer had even been bestowed - the introduction of Christianity’Ga naar voetnoot(2).
| |
VIII
Uit het ‘journaal’ van Const. Huygens, Jr.
De oudste zoon en homoniem van den vermaarden Constantijn Huygens, heer van Zuylichem, polygloot, dichter, staatsman en bibliophileGa naar voetnoot(1), heeft van zijn talrijke diplomatieke en andere reizen 'n gedetailleerd ‘Journaal’
| |
| |
of dagboek gehouden, dat gelukkigerwijs bewaard bleef en door een Noordnederlandsch genootschap in zijn geheel werd uitgegevenGa naar voetnoot(2).
Ontelbaar zijn er de bladzijden, van alle belang ontbloot, meestal met onbeduidende en soms ergerlijke details gevuld. Hier past het dan ook, de schaarsche korrels onder 't overvloedig korenkaf uit te halen, zooals ik het elders ten dienste der kunsthistorici heb gedaanGa naar voetnoot(3), terwijl ik hieronder het weinige mededeel, dat eenig bibliographisch belang oplevert.
| |
a) Over de verdwenen kloosterbibliotheek van GembloersGa naar voetnoot(4).
14 Juli 1691. Voormiddagh was een van de monnicken van Gembloers bij mij over een sauvegarde; seyde dat de abdije in tijdt van Charlemagne gefondeert was door een Prince d'Austrasie... Dat sij een considerable bibliotheeck gehadt hadden, daer fraeye manuscripten, etc. in waeren, maer door den brandt over 13 jaer verloren hadden. Dat de Jesuiten haer bibliotheeck schrickelijck gepilleerd haddenGa naar voetnoot(5).
| |
b) Over de bibliotheek van Isaak Vossius, te Londen, en zijn zonderlinge ‘bibliomanie’Ga naar voetnoot(6).
25 December 1688. Tegen den avond gingh (te Londen) Vossius besoecken, die in sijn bibliotheecq vondt, daer hij noch sekere kleyne camertjens aen gemaeckt hadde; vondt hem vrij verouwelyckt, en klaeghde over de
| |
| |
weynigh beleeftheid ende nijdicheit vanden Engelschen, daermede, soo hij seyde, weynigh conversatie mede haddeGa naar voetnoot(7).
24 Augustus 1690. Smergens waeren bij mij Lier, Sylvius,... Lier seyde, dat Vossius syns ooms bibliotheek aenden staten van Holland verkocht hadde, de helft in geldt ende de helft in obligatien te betalen, dat daerover seer blyde was.
27 Maart 1692 (in Den Haag). Smergens was de Raetsheer Vossius bij mij, zijnde in proces met de curateurs vande Academie, over het leveren of niet leveren van sijns ooms bibliotheeck, daerin Gronovius van Leyden sijn groote partije ende vijand wasGa naar voetnoot(8).
4 December 1690. Vossius seyde, dat als sijn oom boecken deed verkoopen in auctien, hij die met groote tytelen inden catalogus opschickte, ende dat eens, bii een tractaatje van weynigh importantie, ghestelt hadde, dat daerin mathematice gedemonstreert wierd, dat de Paus van Roomen den Antichrist was; dat het daerop in de 30 gl. gegolden hadde, hoewel geen 30 st. waerdt wasGa naar voetnoot(9).
| |
IX
Een bovennatuurlijk evangelieboek uit de 6e eeuw.
De Engelsche kroniekschrijver Giraldus Cambrensis, eigenlijk Giraldus de Barri, die omstreeks 1185 zijne Topographia Hibernica opstelde, handelt er breedvoerig over de wonderdaden van de H. Brigitta van Kildar, de grootste thaumaturge van Ierland. Zoo komt hij er toe, in een afzonderlijk hoofdstuk te spreken de libro miraculose conscripto, waarvan uitdrukkelijk getuigd wordt dat, mocht iemand het, zooals de schrijver zelf, aandachtig en eerbiedig beschouwen, hij ook tot de overtuiging zou geraken, dat het kostbare boek eerder aan engelen- dan aan menschenhand was toe te schrijven (ut vere haec omnia potius angelica quam humana diligentia jam asseveraveris esse composita).
In den aanhef van dit hoofdstuk beschrijft hij het mirakuleus boek, ten tijde en door tusschenkomst van Ierlands machtigste wonderdoenster ont- | |
| |
staan, wat tekst en illustratie betreftGa naar voetnoot(1). Het is een evangelieboek, waarvan de tekst met de Vulgata van den H. Hieronymus overeenstemt. Als illustratie worden er niet alleen Christus in zijn glorie, maar ook de vier Evangelisten afgebeeld, in hunne mystieke voorstelling, waaronder ook de arend, in dit tijdschrift druk besproken, alsook meer andere haast ontelbare miniaturen. De oorspronkelijke tekst luidt aldus:
Inter universa Kildariae miracula, nihil mihi miraculosius occurrit quam liber ille mirandus, tempore virginis, ut aiunt, angelo dictante conscriptus. Continet hic liber quatuor Evangeliorum juxta Ieronimum concordantiam: ubi quot paginae, fere tot figurae diversae variisque coloribus distinctissimae. Hic Majestatis vultum videas divinitus impressum; hinc mysticas Evangelistarum formas, nunc senas, nunc quaternas, nunc binas ales habentes; hinc aquilam, inde vitulum, hinc hominis faciem, inde leonis, aliasque figuras fere infinitas.
Aan 't slot van dit hoofdstuk drukt de schrijver zijn verrukking uit over deze wonderschoone parelen der vroegste Iersche illumineerkunst, welke hij meer dan zes eeuwen later mocht bewonderen, frisch en ‘herrlich wie am ersten Tag’ (Goethe).
Haec equidem quanto frequentius et diligentius intueor, semper quasi novis obstupeo, semper magis ac magis admiranda conspicio.
Hoe is nu dat wonderlijk boek ontstaan? Hieraan wordt het volgend hoofdstuk der Topographia Hibernica gewijd, hier in het kort saamgevat en daarna voor den belanghebbende haast onverminkt overgenomen.
's Nachts, alvorens het grootsch werk aan te vatten, zag de scriba in droom een engel die hem het model toonde der eerste miniatuur, om het boek op te luisteren, en hem vroeg, of hij zich daartoe bekwaam achtte. Op 't ontkennend antwoord van den verbluften meester, raadde de engel hem aan, de H. Brigitta te smeeken om voor hem te bidden, opdat, door hare almachtige tusschenkomst, de Heer hem de noodige bekwaamheid zou verleenen om het hemelsch model kunstig na te bootsen. Dit alles geschiedde, en hetzelfde visioen herhaalde zich den volgenden nacht, met hetzelfde gevolg voor de andere miniaturen. Zoo ontstond een ongeëvenaard en kostbaar meesterwerk, onder drievoudige medewerking van een engel, eene heilige en een sterveling. Het oorspronkelijk relaas van dit wonder luidt als volgt.
| |
De libri compositione.
Nocte prima, cujus mane librum scriptor inchoaturus fuerat, astitit ei angelus in somniis, figuram quandam tabulae quam manu praeferebat impressam ei ostendens, et dicens: Putasne hanc figuram in prima libri quem scripturus es
| |
| |
pagina possis imprimere? Cui scriptor, de tantae subtilitatis arte, de tam ignotae et insusitatae rei diffidens notitia, respondit; Nequaquam. Cui angelus: In crastino die dic dominae tuae, ut ipsa pro te orationes fundat ad Dominum, quatinus ad acutius intuendum et subtilius intelligendum tibi tam mentis quam corporis oculos aperiat, et ad recte protrahendum manus dirigat. Quo facto, nocte sequente iterum affuit angelus, eandem figuram aliasque multas ei praesentans. Quas omnes, divina opitulante gratia, statim advertens et memoriae fideliter commendans, libro suo locis compententibus ad unguem scriptor impressit. Sic igitur angelo praesentante, Brigida orante, scriptore imitante, liber est ille conscriptusGa naar voetnoot(2).
Zoo verhaalde Giraldus Cambrensis in de 12e eeuw. Het leek me de moeite waard, zijn wonderverhaal hier, eenigszins verkort, voor de lezers van den Gulden Passer af te drukken.
J. Gessler.
|
-
voetnoot(1)
- ‘Tout le monde sait de nos jours à quoi s'en tenir sur ce signe miraculeux’: zoo schreef de hooggeprezen praeses der Bollandisten, Pater H. DELEHAYE, in de Analecta Bollandiana, XXXIX (1921), bl. 160. - Cf. P. SAINTYVES, De l'incorruption des corps saints, in de Bull. et Mém. de la Société d'Anthropologie de Paris, 1923, bl. 83-99.
-
voetnoot(2)
- Cf. o.a. GREGORIUS TURONENSIS, De Gloria Confessorum, 102, III, bl. 104-107.
-
voetnoot(3)
- ‘Intelligit auctor, ut puto, coenobium Arnsburg, prope urbem Rinteln situm’. Noot van den uitgever.
-
voetnoot(4)
- CAESARII HEISTERBACENSIS Dialogus Miraculorum, ed. J. STRANGE, II, bl. 354. Keulen, Bonn, Brussel, 1851.
-
voetnoot(1)
- Cf. S. MULLER, Schetsen uit de Middeleeuwen, bl. 224. Amsterdam, 1900. - Zoo'n bibliotheek met geveterde boeken kan men nu nog te Zutphen ter plaatse bezichtigen, of photographisch in de Annales de l'Académie roy. d'archéologie de Belgique, LIII (1901), bl. 398 en, als titelplaat, in de mooie dissertatie van K. MEINSMA, Middeleeuwsche Bibliotheken. Amsterdam, 1902.
-
voetnoot(2)
- S. MULLER, loc. cit. - ‘Item, idem decanus legavit ecclesie de Breda Summam suam Confessorum, cui voluit et vult alligari collectorium Rationalis divinorum, et in choro ejusdem ecclesie incathenari’. C. DE BORMAN, Le testament de Radulphe de Rivo, in het Bull. du Bibliophile belge, XVIII (1862), bl. 274.
-
voetnoot(3)
- S. MULLER, loc. cit. - Voor Luik, zie J.J. RAIKEM en M.L. POLAIN, Coutumes du pays de Liège, I, bl. 528, Brussel, 1870. JEAN D'OUTREMEUSE, Geste de Liège, uitgg. door A. BORGNET en ST. BORMANS, VI, bl. 546. Brussel, 1880.
-
voetnoot(4)
-
Recueil des Ordonnances de la principauté de Liège, I, bl. 556. (Uitgg. door ST. BORMANS).
-
voetnoot(5)
- Cf., de belangwekkende en rijk gedocumenteerde studie van G. APOLLINAIRE, F. FLEURET en L. PERCEAU, L'Enfer de la Bibliothèque Nationale. Parijs, 1900.
-
voetnoot(1)
-
Catalogue de la bibliothèque de l'abbaye de Saint-Victor au seizième siècle, rédigé par François RABELAIS, commenté par le BIBLIOPHILE JACOB, et suivi d'un essai sur les bibliothèques imaginaires par G. BRUNET. Parijs, 1862.
-
voetnoot(2)
- Abbé LEBEUF, Histoire de la ville et de tout le diocèse de Paris, II, bl. 552. Parijs, 1754.
-
voetnoot(3)
- P. LACROIX (bibliophile JACOB), op. cit, bl. 18 en 23. - Dezelfde verdienstelijke bibliograaf had reeds een Traité des plus belles bibliothèques publiques et particulières (Parijs, 1844) in het licht gegeven.
-
voetnoot(1)
- P. LEHMANN, Mittelalterliche Bibliothekskataloge Deutschlands und der Schweiz, I: Die Bistümer Konstanz und Chur, bl. 176. München, 1918.
-
voetnoot(2)
- W. BLADES, The life and typography of W. Caxton, I, bl. 61. Londen, 1861.
-
voetnoot(1)
- Dit blijkt uit den Catalogus librorum of veilingskataloog van zijn bibliotheek, 't jaar na zijn dood opgesteld, en in 't begin onzer eeuw, naar het eenig exemplaar, in het Museum Meermanno-Westreenianum bewaard, door W.P. van Stockum op honderd exemplaren heruitgegeven. Cf. Catalogus der bibliotheek van Constantijn Huygens, verkocht op de groote zaal van het hof te 's-Gravenhage, 1688. 's-Gravenhage, 1903.
-
voetnoot(2)
-
Journaal van Constantijn Huygens, den zoon, in de Werken uitgg. door het Historisch Genootschap te Utrecht, 1876-1881.
-
voetnoot(3)
- Cf. J. GESSLER, Le ‘Journaal’ de C. Huygens le Jeune, in de Revue belge d'arch. et d'hist. de l'Art, III (1933), bl. 97 ss.
-
voetnoot(4)
- Terloops wordt over het scriptorium en de kloosterbibliotheek van Gembloers gehandeld, met verwijzing naar de geraadpleegde werken, naar aanleiding van een Gemblacensis, nu Bruxellensis 5369, door F. PEETERS, Les ‘Fastes’ d'Ovide. Histoire du texte, bl. 272 vlg. Brussel, 1939.
-
voetnoot(5)
-
Journaal van C. Huygens I, bl. 459. - Deze tekst werd door mij medegedeeld aan den heer F. Peeters en door hem aangehaald in zijn reeds vermelde studie over Les ‘Fastes’ d'Ovide, bl. 282.
-
voetnoot(6)
- Enkele woorden ter opheldering. GEERT-JAN VOSSIUS (1577-1649), die o.a. te Leiden en te Amsterdam doceerde, was even vruchtbaar vader als schrijver, waarbij Grotius zich afvroeg: ‘scriberetne accuratius, au gigneret felicius?’ Van zijn tien kinderen zou hem maar één overleven (Dionysius stierf op 30-jarigen leeftijd, waarbij Vondel aan diens vader zijn beroemde ‘Vertroostinghe’ richtte: ‘Wat treurt ge, hooggeleerde Vos’...). Die overlevende was de hier bedoelde ISAAC VOSSIUS, aan wien Vondel een troostzang bij 't overlijden van zijn vader, Geeraert Vossius, richtte. Cf. De volledige werken van Joost van den Vondel, door H.C. DIFEREE, I, bl. 307; II, bl. 53. Amsterdam, 1910.
Isaac (1618-1689) weigerde den leerstoel te Amsterdam, hem na zijns vaders afsterven aangeboden; hij begaf zich naar Zweden en vertoefde er tot in 1670 aan het hof van koningin Christina; dan vestigde hij zich te Londen, waar hij de gunst van Karel II genoot en zijn voornaamste werken schreef, o.a. De poematum cantu et viribus rhythmi en De sibyllinis aliisque oraculis (Oxford, 1673 en 1679).
-
voetnoot(7)
-
Journaal van C. Huygens, I, bl. 47. - Den 21en Februari van 't volgend jaar vernam hij, ‘dat Vossius doot was, ende te Londen gestorven, onder treckingen ende convulsien’. Ibidem, I, bl. 85.
-
voetnoot(8)
-
Journaal, I, bl. 322 en II, bl. 34. - ‘Na zijn overlijden werd van zijn erven, Gerard-Jan en Aafje Vossius, de geheele collectie handschriften en boeken door de Staten van Holland voor 33.000 g. gekocht ten behoeve der Leidsche academische bibliotheek, waar de “Vossiani” als een beroemde afzonderlijke afdeeling bewaard worden.’ Zoo verhaalt DE VRIES in zijn levensschets van Isaac Vossius in het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, onder redactie van P.C. MOLHUYSEN en P.J. BLOK, I, kol. 1519-1525. Leiden, 1911.
-
voetnoot(1)
- De H. Brigitta werd in 't midden der 5e eeuw geboren en overleed omtrent 523. Daarom hebben wij het wonderboek, om niet al te hoog op te klimmen, in de 6e eeuw geplaatst.
-
voetnoot(2)
- GIRALDI CAMBRENSIS Topographia Hibernica, edid. J.F. DIMOCK, bl. 123-124. London, 1867.
|