De Gulden Passer. Jaargang 21
(1943)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3-4]Portret van Jan vanden Velde, gegraveerd door I. Matham, uit ‘Spieghel der Schrijfkonste’ (1605) door Jan vanden Velde (orig. beeldspiegel br. 147 × h. 200 mm.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frontispice van den ‘Spieghel der Schrijfkonste’ (1605) van Jan vanden Velde, geteekend door Jan vanden Velde en gegraveerd door I. Matham (orig. beeldspiegel br. 307 × h. 190 mm.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schrijfmeester Jan vanden Velde (1568-1623) en zijn beteekenis als schrijfkunstenaar
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Juist door het feit dat hij de stamvader werd van een geslacht van graveurs en schilders bracht hem, die geen graveur of schilder was, maar toch een kunstenaar, onverdiend in de schaduw van den kunstroem van zijn zoon, Jan II vande Velde, den teekenaar, graveur en schilder en van zijn verdere afstammelingen en familieleden, allen min-of-meer beroemde kunstenaars met de stift of met het penseel. Hij hanteerde nochtans met dezelfde virtuositeit, als zijn zoon het potlood of het graveerijzer, de pen, hij was een meester-boven-meesters in de ‘loffelijcke Schrijfkonste’ van zijn land en van zijn tijd. Moest er een geschiedenis van de Nederlandsche CalligraphieGa naar voetnoot(3) bestaan, dan zou zijn naam als kunstenaar en als theoreticus er voor de XVIIe eeuw met gouden letters prijken, doch, ondanks de oproep en de aanloop van J.G. Frederiks in het ‘Nieuwsblad voor den Boekhandel’ van 1893Ga naar voetnoot(4), kwam een dergelijke geschiedenis, onmisbaar onderdeel van onze algemeene kunstgeschiedenis, nog niet tot stand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het wil ons voorkomen dat de auteurs, die over Jan vanden Velde en zijn calligraphisch oeuvre, meestal terloops of als inleiding tot het werk van zijn zoon, den graveur hebben gewaagd, met uitzondering van J.G. Frederiks, hem als kunstenaar niet al te zeer ‘au sérieux’ hebben genomen. Dit komt eensdeels door een verkeerde moderne visie op zijn beroep: Jan vanden Velde was ‘fransoysche schoolmeester’, anderdeels door een zekere eveneens verkeerde minachting van den modernen kunsthistoricus of aestheticus voor de kleinkunst van de Calligraphie of Schoonschrijfkunst. Een ‘fransoysche schoolmeester’ nu was in de XVIe en XVIIe eeuwen in de Nederlanden niet de eerste de beste. Weliswaar was hij in de groote meerderheid der gevallen een ingeweken buitenlander, in de XVIe eeuw meestal een Brabander uit Antwerpen of Mechelen of een Vlaming uit Vlaanderen, in de XVIIe eeuw een afstammeling van protestantsche Zuidnederlanders of Fransche Hugenoten, maar daarom nog geen avonturier, geen ‘Spaansche Brabander’ à la Bredero. Holland's cultuurgeschiedenis heeft aan deze ‘fransoysche schoolmeesters’ ontzaglijk veel te danken. Wie er mocht aan twijfelen leze het suggestieve boek van den Nederlander Dr K.-J. Riemens: ‘Esquisse historique de l'enseignement du Français en Hollande du XVIe au XIXe siècle’ en het lange ‘Répertoire d'ouvrages destinés aux Ecoles françaises et publiés en Hollande avant 1800’.Ga naar voetnoot(5) Deze enorme boekenproductie getuigt slechts voor een deel van de geestesactiviteit der ‘Fransoysche schoolmeesters’, waarin de calligraphische werken insgelijks op een eervolle plaats in vertegenwoordigd zijn. Jan vanden Velde in zijn dubbele hoedanigheid van schoolmeester en van calligraaf werd er niet vergeten. Samen met Peter Heyns, Felix van Sambix, Jan Coutereels, Gaspard Becq, Jean de la Chambre, Samuel de Swaef, Casparus van den Ende en zooveel andere leden van het Fransche schoolmeestersgild behoorde hij tot de markante persoonlijkheden der vreemde talen, i.c. Fransche taaldidactiek, van zijn tijdGa naar voetnoot(6). Ook de Calligraphie hoeft anders dan uit den practischen gezichtshoek te worden bekeken. Voor de tijdgenooten is het Schoonschrijven niet minder dan het Schilderen. Karel van Mander, maar hij niet alleen, beschouwde de Schrijfkunst als de zuster van Pictura. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verbazend hooge vlucht van de Calligraphie in de XVIe eeuwGa naar voetnoot(7), vooral in Italië, wettigt deze verheffing van het letter- en sierletterschrift tot kunst. Door den Renaissance-mensch met zijn verlangen naar een rationeele systematiek werd de Calligraphie tot de ‘artes minores’ gerekend. Als moderne kunsthistorici hoeven wij derhalve hare beoefenaars, zooniet als gelijken van de schilders, dan toch te beschouwen als de ornemanisten, die medehelpen het uiterlijk en innerlijk leven van een tijd op eigen wijze te vertolken. J.G. Frederiks had het o.i. bij het rechte eind toen hij, in tegenstelling tot b.v. Emile MichelGa naar voetnoot(8), den Franschen kunsthistoricus, die in Jan vanden Velde vooral den ‘braven’ schoolmeester zag, die zich door zijn fraaie hand onderscheidde en als zorgzame huisvader zich opofferingen getroostte voor de opleiding van zijn zoon, Jan II, tot graveur, in Jan vanden Velde en de schrijfmeesters van zijn generatie in de eerste plaats zelfbewuste kunstenaars zag. ‘De Calligraaf’ schrijft hij in ‘Ons loopend schrift en zijn oudste leermeesters’ ‘weet met zijne veder even goed iets kenschetsends voort te brengen, als de schilder met zijn penseel; in de manier, waarop beiden hun instrument behandelen, is iets uitgedrukt, dat het karakter hunner voortbrengende kunst uitmaakt. Zelfs de kunstigste gravure in koper geeft onvolkomen de wijze terug, waarop de inkt op het perkament of het papier wordt teruggegeven, het schoonschrift bezit evenzeer een tint, als een schilderwerk. Gelijk de schilders van beteekenis hun penseelstreek hebben, die alleen hun geheim en hun eigendom is, bezit de geoefende hand van den schrijver de gave om aan zijn werk dien gloed bij te zetten, welken de meest talentrijke plaatsnijder niet in het koper vermag terug te geven.’ Dit is, ons dunkens, het juiste inzicht om een calligraaf naar zijn kunstwaarde te beoordeelen. Jan vanden Velde was ‘schoolmeester’ en een verdienstelijk schoolmeester, hij was dichter, wellicht slechts gelegenheidsdichter, berijmer van lofdichten op zijn kunst en van huldedichten voor confraters en vrienden, een taalgeleerde, uitstekend thuis in het ‘Fransoysch’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als in zijn moedertaal, het ‘Duytsch’, bovendien geleerd in de oude: Latijn en Grieksch, als in de moderne talen, buiten het Fransch, dat hij doceert, het Italiaansch, het Spaansch, het Duitsch en het Engelsch, maar bovenal was hij een Schrijfkunstenaar. Niet iemand, die zooals Dr J.G. van GelderGa naar voetnoot(9) het als kunsthistoricus nog te veel ziet, een blad papier met fraaie krabbels en krullen weet te bedekken waarin dan een plechtige opdracht of een wijze sententie met allergewiekste handvaardigheid wordt neergepend, maar een persoonlijkheid, die met de pen als instrument het barok-sentiment van zijn tijd op oorspronkelijke wijze heeft uitgedrukt. Het is naar onze meening glad verkeerd vanden Velde van ‘snoeverij’ te betichten, wanneer hij in een inleidingssonnet van zijn ‘Spieghel der Schrijfkonste’ van zichzelf zegt: ‘Met reden ende Recht elc een den man moet prijsen, / die sijn werk metter daet zoo konstich kan bewijsen, / als hij wel metten mondt daarvan gheroemt heeft breet’.Ga naar voetnoot(10) Het is precies dezelfde tijdsgeest, die Karel van Mander van zijn vriend doet getuigen: ‘met slechts een slechte penn' veel hoogher Velde vaert als Hermes welghewiect.’Ga naar voetnoot(11). Gold Hermes niet als de goddelijke uitvinder van de letters? Dr Van Gelder moge in dergelijke uitlatingen een minder gunstig beeld zien van de mentaliteit van de dichters, Jan vanden Velde is een kind van zijn met classieke geleerdheid en mythologie pronkzuchtigen tijd, een zelfbewust, hoofsch kunstenaar, die niet alleen bewondering vond bij zijne vrienden en kennissen, maar ook nog heden bij het beschouwen van zijn werk als kunstenaar en theoreticus van de Schrijfkunst onze onvoorwaardelijke waardeering verdient.
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We zullen zijn beteekenis als calligraaf nader trachten te verduidelijken na eerst een vluchtigen blik te hebben geworpen op den toestand van de Calligraphie in de XVIe eeuw in Italië en te onzent. Op dien achtergrond hopen we zijn calligraphisch werk en zijn invloed op de Nederlandsche Schrijfkunst beter te kunnen laten uitschijnen. Ook zijn levensloop, zijn beroepsbedrijvigheid, zijn familie- en vriendenkring, vooral de uitgaven, die betrekking hebben op de ‘loffelijcke konst der penne’, zijne opvattingen over schriftenletters - dit laatste slechts terloops, omdat we ons voornemen het naderhand uitvoeriger te behandelen - zullen we in dit eerherstel van een onzer meest verdienstelijke, maar min-of-meer vergeten, Hollandsch-Vlaamsche ornemanisten, want Jan vanden Velde is van Vlaamsch-Antwerpschen bloede, zoeken te betrekken.
* * *
Het Schoonschrijven of de Calligraphie heeft een eeuwenlange geschiedenis. Voor de humanistische schrijfmeesters van de Renaissance was Hermes of Mercurius de God of Palamedes de uitvinder van het Schrift, zooals voor de schrijvende monniken en klerken van de middeleeuwsche scriptoria Adam en Seth als de eerste scrivers of kopiïsten golden. Had God zelf het schrijven aan Adam niet onderwezen om aldus de geschiedenis van de schepping der wereld en de lotgevallen van de eerste menschen voor het nageslacht te bewaren?Ga naar voetnoot(12) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de rijkversierde allegoriseerende frontispicen van de schrijfmodellen-albums of ‘Livres exemplaires’ van den Renaissance-tijd ontbreekt de figuur van Hermes of Mercurius met gevleugelde voeten, dito pileus en met caduceus zelden of nooit. De uitvinding van de boekdrukkunst heeft nauwelijks de ontwikkeling van de schoonschrijfkunst geremd. Moge dit cultuur-historisch verwonderlijk lijken, psychologisch is het zeer goed verklaarbaar. Immers de eerste boekdrukkers volgden, zooals bekend mag worden geacht, zooveel mogelijk de geschreven letters der fraaie gothische schriftsoorten: textura of fractura, rotunda, bastarda of brevitura, na. De liefhebbers van het geschreven boek waren gehecht aan de voortreffelijke bladversiering der handschriften, aan de prachtige miniatuurscholen van Frankrijk en de Nederlanden. Kortom, ze waren te dankbaar voor hetgeen de middeleeuwsche ‘scriptionale’, de schrijftafel, aan verfijnd bibliophilisch genot had geschonken, om de edele schrijfkunst, de ‘modus copiistarum’ - de ‘scrivers’ werden in verband hiermede ook ‘modisten’ genoemd - zonder meer over boord te werpenGa naar voetnoot(13). J.G. Frederiks, die in ‘Boekafschrijvers Boekdrukkers, Schrijfmeesters’ dit vraagstuk van den overgang van het handschrift naar het typographisch boek heeft aangeraakt, haalde terecht het voorbeeld aan van de Universiteit van Parijs, de Sorbonne, die het boekendrukken binnen hare muren toeliet van af 1471 (te vergelijken met de toelating van drukkerswerkplaatsen in de kloosters van de Broeders des Gemeenen Levens en aan sommige vorstelijke hoven), maar de schrijfkunst bleef in eere houden, immers nog in 1534 had de Notre-Dame te Parijs haar scriptor librorum en haar illuminator. Niet alle ‘scrivers’ dus liepen met ‘armes et bagages’ over naar de veldwinnende drukkerij. Velen nochtans gingen om den broode het nieuwe vak beoefenen, een cultuur-economisch verschijnsel, dat van alle tijden is, bv. in de XIXe eeuw waar de knechts der trekschuiten of ‘bargies’ en der diligences overliepen naar de spoorwegen en sommige reizende portretschilders photographen werden. Zooals er in de XVIe eeuw nog heel wat, en van de geniaalste, miniaturisten aangetroffen worden, bleven een aantal scrivers of kopiisten van handschriften aan de kunst der penne getrouw. Ze werden schrijfmeesters. Wanneer het kopieeren en schoonschrijven den man niet kon voeden, dan werden sommigen, die immers geleerd waren en thuis in een aantal wetenschappen, waartoe de cijferkunst en het handelsboekhouden door de uitbreiding van den wereld- en geldhandel noodzakelijk gingen behooren, ook schoolhoudende schrijfmeesters. In de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVIe eeuw en later wordt de verhouding vaak omgekeerd. Heel wat schoolmeesters zijn ook schrijfmeesters en worden aldus de leermeesters van de talrijke ‘hommes de lettres’ of ‘de plume’, die als secretarissen de kanselarijen van de groote Heeren, van de hoven der Vorsten, van de Staten en Steden, om niet te spreken van de kantoren van de groote Kooplieden en Financiers bevolken. Het schrijven en het schoonschrijven heeft de belangstelling van de ontelbaar velen, die de scholen hebben bezocht, als overheidspersonen of als geheimschrijvers dagelijks in aanraking komen met de ‘loffelijcke conste’. Dit verklaart meteen dat weldra de ‘pennekunst’ zelf in den handel kwam, dat in de XVIe eeuw boeken over het schrijven en het beste schoonschrift van de pers kwamen, dat schrijfmeesters zich met graveurs en drukkers-uitgevers verstonden om verzamelingen van schrijfmodellen of ‘Libri essemplari’ (Exemplaren) in het licht te zenden. Deze ‘exemplaerboecken’ waren zoowel bestemd voor de school als voor het kantoor. Het kantoor vooral eischte een practisch, minder tijdroovend letterschrift dan de meeste middeleeuwsche schriftsoorten en aldus ontstond in Italië, middelpunt van den wereldhandel, het kantoorschrift of ‘cancellaresca’. Van af dit oogenblik, maar vroeger was dit reeds, mutatis mutandis, het geval, daar men naast het versaal of kapitaal-schrift steeds een loopend schrift heeft gekend, moest men ten minste twee handen goed kennen: het oude traditioneele schrift, voor het net, en het loopend schrift, voor het klad. Weldra werd naast de staande schriften, zoowel de variaties van de Romeinsche en de Gothische: fractura (textura), rotunda (notula), bastarda (brevitura), het loopend schrift algemeen. Aan Aldus Manutius (1449-1515 te Venetië), stichter van het drukkershuis der Aldi, komt de eer toe de cursief- of Aldijnsche drukletters (de litterae venecianae) te hebben uitgevonden. Te onzent werden de ‘lettres italiques’ gretig overgenomen, en weldra werd de omzetting van het loopend gothisch schrift ook beproefd door West-Europeesche letterstekers. Er bestaat een volgens ons nog niet geheel opgelost vraagstuk wie er de eerste meê voor den dag kwam: de Franschman Robert Granjon, op wiens naam de uitvinding van de Civilité-letter in 1556 geboekt staat, of de Vlaming Ameet Tavernier, die bijna gelijktijdig een reeks Nederlandsche schrijfletters voor Christoffel Plantin sneedGa naar voetnoot(14)? Italië heeft zonder twijfel in de XVIe eeuw het grootste aantal prominente schrijfmeesters aan te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijzenGa naar voetnoot(15). Zooals in de schilder- en beeldhouwkunst gaven op het gebied der Calligraphie de Italianen vooral in humanisten- en kunstenaarskringen den toon aan, zonder evenwel de zich uit de Gothiek ontwikkelende moderne geschriften geheel te verdringen. Ludovico di Arrighi, van Vicenza, Vicentino bijgenaamd ‘scritore de brevi’, openbaar briefschrijver en drukker te Rome, gaf het eerst in 1524 een gansch boek uit in cursief letter. Uitgevers van schrijfmodellen zijn er echter reeds vóór hem. Ze werden door R. Bertieri in zijn ‘Risorgimento grafico’ (1927) uitvoerig bestudeerd. In de ‘Operina da imparare di scrivere littera cancellarescha’ (Roma, 1522) van di Arrighi komt een blad voor met het jaartal 1520, waarop wordt afgebeeld hoe men een pen versnijdt voor het loopend schrift, een prent, die ons herinnert aan de geïllustreerde aanwijzingen over het vermaken der ganzepen in de ‘Spieghel der Schrijfkonste’ van Jan vanden Velde. Zoo vroeg als 1514 was in Italië een ‘Thesauro de' Scrittori’ verschenen, samengesteld door een Florentijnsch edelman, Sigismondo de Fanti. In dezelfde stad drukte Gian Battista Verini omstreeks 1527 een ‘Luminario, seu de elementis literarum libri IV’. Giovanni Battista Palatino, een naam die achteraf in Nederland veel genoemd wordt, droeg zijn Romeinsch modelboek aan Paus Paulus III (deze regeerde van 1534 tot 1549) op: ‘Libro nuovo d'imparare a scrivere di tutte sorte dit lettere antiche e moderne, di tutti nationi, con nuove regole, misure ed essempi’. Palatino gold, vooral na de verschijning van zijn ‘Compendium’ in 1566 te Rome als de subtielste schrijfkunstenaar onder de Italianen. Hij sneed zijne voorbeelden zelf in hout en deelde allerlei geheime recepten meê voor het versnijden van de pen en het koken van de inkt. Hij heeft met zijn bravour-staaltjes zeker invloed uitgeoefend op onzen Jan vanden Velde, die de barok-tendens van zijn pittoresk schrift met zijn doorgesneden letters, schemer- en spiegelschrift, voor- en achterover leunende letters van hem heeft overgeërfd. De mathematische en geometrische experimenten op het lettercorpus, waaraan, zooals genoegzaam bekend, ook Albrecht Dürer, waarschijnlijk onder Italiaanschen invloed, meedeed, zijn typisch Renaissancistisch en specifiek Italiaansch. Het lijdt geen twijfel dat, wat hij ook bewere, Geofrey Tory van Bourges, in zijn bekende ‘Champ fleury’ heel wat te danken heeft aan de Italianen, die hij overigens plagieert. Het vermenschelijken van het letterlichaam treffen we nog bij Jan vanden Velde aan. In Italië bracht Giovanni Antonio Tagliente in 1545 een wetenschappelijke schrijfmethode | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot stand, die den langdradigen, doch duidelijk omschrijvenden titel voerde: ‘Lo presente libro insegna la vera arte de la excellente scrivere de diverse varie sorte de lettere lequali se fanno per geometrica ragione; et con la presente opera ognuno le potra imparare in pochi giorni per lo amaistramento, ragione ed essempi qui seguente vederai.’ Hierop volgde het werk van den Minderbroeder Frater Vespasiano Amphiareo da Ferrare, die in 1555 verklaarde dat hij te Venetië gedurende dertig jaar in het openbaar op mathematischen grondslag zijn schrijfkunst had onderwezen. Hij gaf insgelijks recepten ten beste om goudinkt en zware inkt (inchiostro negrissimo) te bereiden. In datzelfde kunstlievende Venetië maakten in 1575 de ‘Essemplare di piri sorti di Lettere’ van Giovanni Cresci grooten opgang. Samen met Palatino wordt Cresci wellicht buiten Italië het meest vermeld. Cresci was Milanees, maar fungeerde langen tijd als ‘scriptor della libraria Apostolica’ te Rome. Hij werkte vooral onder de regeering van Paus Pius IV (1559 tot 1565). Er bestaat een editie van de ‘Essemplari’ van 1563 en een andere van 1578 met houtsneden, gedrukt te Venetië. Ten slotte is wellicht de meest beroemde verzameling van Italiaansche schrijfvoorbeelden de ‘Corona die varij Caratteri per imparare a scrivere’. Het is een album, groot oblong kwarto-formaat, bestaande uit 36 genummerde bladen, en verscheen te Napels in 1600. Het bevat het meest typische schrijfwerk van loopend schrift, afkomstig van 15 calligraphen. We kennen den auteur niet, anoniem werd het verzamelwerk opgedragen aan Giovanni Agostino Spinola. De naam van den graveur is echter bekend, al weten we weinig over zijn persoon. De gravuren van de schrijfmodellen werden in koper gesneden door den Nederlandschen of Vlaamschen graveur, Martinus Van Buyten, ‘fiamengo’, die tusschen 1600-1609 te Napels verbleef. Al deze calligraphische meesterwerken - wij hebben ze lang niet alle opgesomd - van de XVIe eeuw in Italië bleven niet onbekend in Frankrijk, Spanje, Engeland en de Nederlanden. In Frankrijk had de uitgave van een zonderling Geofroy Tory, die de koninklijke bescherming genoot, den wagen aan het rollen gebracht. Op zoo'n vroegen datum als 1529 kwam hij voor den dag met zijn ‘Champ fleury, auquel est contenu l'art et science de la deue et vraye proportion des Lettres Attiques, qu'on dit autrement Lettres Antiques, et vulgairement Lettres Romaines, proportionnées selon le corps et le Visage humain.’ We vermeldden reeds Robert Granjon, den lettersteker en invoerder van de civilité-letter in Frankrijk, die voor Christoffel Plantin te Antwerpen werkte, maar er zijn er stellig meer, die als calligraphen naam en goede, soms slechte, faam verwierven: Jean Le Moyne, Pierre Hamon, die wegens misbruik van zijn volmaakte nabootsingskunst of schriftvervalsching werd ter dood veroordeeld, Estienne du Tronchet, Jean de la Rue, Jean Beaugrand, Guillaume Legaigneur. Jean de Beauchesne, volgens J. Hondius ‘Parysiensis’, volgens anderen, niettegenstaande zijn mooi-klinkenden Franschen naam, een Engelschman, is een voorbeeld van klassieke evenwichtigheid in een periode van veldwinnende exuberantie in de schoonschrijverijGa naar voetnoot(16). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe stond het met deze kunst in de Nederlanden? Antwerpen schijnt wel de oudste titels op dat gebied te bezitten, al is het een Brusselaar met Antwerpsche verwantschap echter, Clément PerretGa naar voetnoot(17), die het eerst uitvoerige calligraphische Exemplaar-boeken met eigenhandig gesneden versiering uitgaf. Door de groote belangstelling van Christoffel Plantin voor de didactiek van schrijven en lezen ten behoeve der onderwijsinstellingen is de Antwerpsche schoolmeester Peter Heyns hem nochtans chronologisch voor. Immers reeds in 1568 gaf deze bedrijvige en verdienstelijke schoolman bij Plantin een A B C uit, waarvan een exemplaar voorhanden is in het Plantin-Moretus Museum. Volgens de beschrijving in de ‘Bibliotheca Belgica’ (H. 52) moest het A B C dienst doen als ‘modèle d'écriture, en flamand et très probablement aussi en français.’ Clément Perret is de bewerker van een ‘Exercitatio alphabetica’, volgens eigen verklaring samengesteld op 18-jarigen leeftijd, en ‘Eximiae pertitiae alphabetum’ op 20-jarigen leeftijd. Het eerste werk zag het licht in 1569, het tweede in 1571. Ze werden niet gedrukt door Plantin, maar door hem in commissie genomen. Deze Clément Perret, geboren te Brussel in 1551, was zonder twijfel familie van Etienne Perret te Antwerpen, die aldaar in de Liggeren werd ingeschreven in 1577. Het was in naam van zijn familielid dat hij tusschen 1570-75 met Plantin in onderhandeling trad over diverse ‘materie-boeken’ met en zonder ‘compartimenten’ (voor schoolgebruik werden de modellen zonder ‘cartouches’ en toenmaals floreerende Renaissance-grotesken gedrukt) en met hem afrekende. Er moeten nog andere calligraphische uitgaven bestaan hebben, o.a. van SomerGa naar voetnoot(18), die onder de schrijfmeesters groote vermaardheid verwierf, maar we kwamen ze tot nog toe niet op het spoor. De belangrijkste nog XVIe-eeuwsche uitgave van een calligraphisch modelboek in de Nederlanden is echter het ‘Theatrum artis scribendi’ van 1594 door Jodocus HondiusGa naar voetnoot(19). Zijn naam herinnert aan dien van zijn vriend Gerard Mercator, die zeer vroeg een werkje over het schrift samenstelde: ‘Literarum Latinarum, quas Italicas, cursoriasque vocant, scribendarum ratio’. Wat er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verder vóór het ‘Theatrum’ sporadisch nog opduikt draagt het karakter van schoolboek in den aard van het A B C van Peter Heyns, zoo bv. het ‘Nouvel Alphabeth’ (Leiden, 1586) van P. Bailly, schoolmeester uit Antwerpen, en diens ‘Nieuwer Boeck’ (z.d.), uitgegeven door Cornelis Claesz te Amsterdam. Jodocus Hondius is de bekende cosmograaf, die door zijn beroep van graveur en kaartenmaker noodzakelijk in betrekking moest komen met de calligraphie van zijn tijd. De volledige titel van zijn calligraphisch verzamelwerk luidt naar het doorluchtige voorbeeld van het ‘Theatrum Orbis’: ‘Theatrum artis scribendi, varia summorum nostri seculi artificum exemplaria complectens, novem diversis linguis exarata Judoco Hondio celatore’. Jodocus II Hondius heeft als drukker-opvolger van zijn vader er een tweede druk van bezorgd in 1614. Het exemplaar, dat ons onder de oogen kwam, maakt deel uit van den boekenschat van de Universiteitsbibliotheek te Gent. Het heeft een in 4o oblong-formaat, 270 mm. breed bij 195 mm. hoog, en is gebonden in slap perkament. Als uitzicht heeft het nog geheel het Renaissancekarakter van de ‘Exercitatio Alphabetica’ (1569) van Clément Perret. Het bestaat uit een geïllustreerd titelblad, een ‘Lectori Salutem’ en 41 proeven van ‘artis scribendi’. De illustratie van het titelblad is niet onderteekend, kan van de hand zijn van Jodocus Hondius. Ze stelt in het bovenste gedeelte in het midden de steenen tafels van Mozes voor met uit wolken vingerwijzende hand van God tusschen schilden voorzien van de gekroonde gekruiste Pennen. Rechts is een schrijvende philosoof met wereldbol afgebeeld met daaronder op een bordje Anaxagoras, links eveneens een schrijvende philosoof met het Paard van Troye met daaronder op een bordje Palamedes. De zijkanten zijn versierd rechts met de figuur van Mercurius, die met een stilus op een tafeltje schrijft, krokodil en pyramide wijzen op Egypte, links met de figuur van Cadmus bekleed met de leeuwenhuid en voorzien van een tafel, een draak kronkelt met den staart om een boomstam. Onderaan prijkt een wapenschild met dezelfde vingerwijzende hand uit de wolken op de onheilspellende woorden: Mene me tekel upharsim. Aan beide zijden van den onderrand spelen engeltjes met een kroon en houden in de hand een ganzenpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tation de l'EscriptureGa naar voetnoot(20). Het is onderteekend met zijn leus: Pour guid'Espoir en zijn naam S. Henrix. We zullen trachten een idee te geven van den cosmopolitischen toestand van de Nederlandsche beoefening van de Calligraphie tegen het einde van de XVIe eeuw door de opsomming der schrijfmodellen en de vermelding van hun auteurs:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O Pennen Const / hoogh verheven
Zyt ghy voorwaer int swerelts dal /
Sonder U hadt moeten sneven /
Al dat gheschiedt is overall /
In swereldts Ronde / wijdt end smal /
Van Adam aff / ons Aertsch Vader
Tot op Christum ons Ontlader
Ist al int Schrift / end blijven sal.
In dit calligraphisch ollapodrida, waarin men zal opmerken dat Jan van den Velde reeds rijkelijk vertegenwoordigd is, missen we nog een leidraad in de systematische onderscheiding der verschillende modische Renaissancegeschriften. Eerst vanden Velde door het toevoegen van een ‘Fondamentboeck’ aan zijn ‘Spieghel der Schrijfkonste’ zal daarin orde brengen en ons wegwijs maken in het labyrinth der ‘loffelijcke Pennekonst’. Nog een ander beroemd tijdgenoot en landsman op het gebied der schoonschrijverij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd door Hondius waardig gekeurd in zijn ‘Theatrum’, dat ook door zijn verzorgde en afwisselende compartimenten, misschien wel door hemzelf gegraveerd, als een luxe-uitgave mag worden beschouwd, te worden opgenomen: Felix van Sambix. Evenals Hondius zelf was hij van afkomst een Zuidnederlander. Hij werd geboren te Antwerpen in 1553 en overleed te Delft in 1642. Men heeft dezen Felix I van Sambix (of Sambeec) dikwijls verward met zijn zoon, Felix II, die, eveneens nog geboren in de Scheldestad, door zijn huwelijk met Elisabeth van Waesberghe uit het befaamde Antwerpsche en Rotterdamsche drukkersgeslacht, eveneens drukker werd. Felix van Sambix de Oude was van beroep schoolmeester, hij was het reeds te Antwerpen, waar zijn naam voorkomt op de lijst der schoolmeesters van het St. Ambrosiusgild. In Holland, namelijk te Delft, werd hij ‘fransoysche’ schoolmeester. Op 1 Juni 1589 immers werd hij door de Vroedschap te Delft gemachtigd om aldaar ‘franchoische en duytsche schoele’ te houden, terzelfdertijd als een tweede ‘fransoysche’ schoolmeester Caspar Bec (Becq of Becx), van wien nog later spraak zal zijn. Felix van Sambix woonde te Delft aan de Verwersdijk en genoot, behalve als schoolman, een goede faam als schoonschrijver: ‘très expert écrivain, maître de la plume couronnée à Delft.’ Deze laatste titel, die soms afwisselt met niets minder als ‘prince de la plume couronnée’, houdt verband met een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van de Calligraphie in de Nederlanden, een soort van Landjuweel van de Nederlandsche schrijfkunst, den ‘loffelycken Vederstrydt tot Rotterdam’, Ao 1590Ga naar voetnoot(21). Over dien kampstrijd onder de toenmalige Nederlandsche Calligraphen weten we jammer genoeg niets meer af dan wat Karel van Mander ons daarover kond maakt in zijn Opdracht van het Eerste Deel van zijn ‘Schilderboeck’ aan Jaques Razet, nl. dat genaamde Razet, Notaris en Secretaris op de Convoye te Amsterdam, een zeer aanzienlijk man, zelf beoefenaar van de loffelijke Pennekonst, te Rotterdam als scheidsrechter optrad. Uit een huldeblijk van Jan van den Velde blijkt het dat op dat Landjuweel van Schoonschrijverij Felix van Sambix in 1590 te Rotterdam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den ‘pris de la Plume Couronnée’ voor al zijne mededingers wegkaapteGa naar voetnoot(22). Zijn ‘Nouvel Alphabet’ (aan een eigenhandig nog te Antwerpen in 1585 ‘Nouvel A B C’ nemen we ons voor een afzonderlijke bijdrage te wijden), waarvan de modellen door Hans Strick werden gesneden, werd te Delft gedrukt in 1509. Sambix was de schoonbroer van een als schoolmeester en schoonschrijver eveneens befaamden Jan Coutereels (Jean Coutrel), evenals bij een AntwerpenaarGa naar voetnoot(23). Onder al deze schrijfmeesters bestonden er blijkbaar innige vriendschapsbanden, niet alleen met Jan van den Velde was dit het geval, maar ook met den door zijn omgang met Vondel en Rembrandt overal geciteerden Haarlemschen en Amsterdamschen calligraaf, den eveneens uit Zuid-Nederland, waarschijnlijk uit Gent afkomstigen Lieven Willemszoon van Coppenol of Coppenol. Alhoewel heel wat jonger dan Jan van den Velde en waarschijnlijk zijn leerling, memoreeren we hem vóór zijn meester, omdat zijn roem als kunstenaar van de pen - hij was ook graveur - al de Nederlandsche schoonschrijvers van zijn eeuw, juist door zijne betrekkingen met de groote figuren van de letterkunde en van de schilderkunst, heeft overschaduwd, zonder nochtans de beteekenis van Jan van den Velde te evenaren. Hij zag het levenslicht in 1598 te Haarlem en overleed te Amsterdam in 1671, waar hij begraven ligt in de Westerkerk. Rembrandt rekende hem tot zijn beste vrienden en maakte van hem een typisch conterfeitsel, dat tot de beste portretten van den Meester behoort. Ook van C. de Visscher bestaat er een portret van Coppenol. Een imposante schaar van dichters-tijdgenooten hemelden zijn pennekunst op. Onder hen Vondel, Huygens, Westerbaen. Uit het lofdicht van Westerbaen vernemen we dat deze ex-Fransche schoolmeester met zijne kunstgewrochten op zakenreis ging en de liefhebbers-verzamelaars van calligraphische meesterstukken persoonlijk ging opzoeken. J.G. Frederiks, die in de gelegenheid was staaltjes van zijn kunst in openbare en private collecties te bewonderen, schrijft over zijn buitengewone virtuositeit de volgende lovende regelen: ‘Het autographische werk van Coppenol leert den meester kennen in zijne ongemeene kracht. Wij zien, wat zijne pen vermocht, zonder den bijstand der graveerstift. Die pen schijnt nooit geweigerd te hebben en is nimmer buiten baar spoor getreden; die hand heeft nooit een enkel oogenblik hare | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Proeve van Nederlandsche halve fractuur met ‘sentensie’ uit den Bijbel (volledige bladvulling orig. bladspiegel kl. folio oblong br. 312 × h. 201 mm.).
Uit ‘Spieghel der Schrijfkonste’, 1605. Opdracht in Nederlandsch staande schrift aan zijn vader Hans vanden Velde, nagelmaker in Antwerpen, door Jan vanden Velde
Uit ‘Spieghel der Schrijfkonste’, 1605. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Proeve van schilderachtig schrift door Jan vanden Velde opgedragen aan de Admiraliteit van Rotterdam. (Uit ‘Spieghel der Schrijfkonste’, 1605).
Opdracht in Italiaansch schrift aan Helias van Oldenbarnevelt, broeder van Johan van Oldenbarnevelt, te Rotterdam door Jan vanden Velde.
Uit ‘Spieghel der Schrijfkonste’, 1605. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kracht verloren en elke letter is uit een enkel gietsel ontstaan, ‘uno spiritu fundebam’ zou Huygens zeggen.’Ga naar voetnoot(24). Daar het niet in onze bedoeling ligt in deze bijdrage noch een geschiedenis te schetsen van de Nederlandsche Calligraphie in de XVIIe eeuw, noch àl de min of meer beroemde Noordnederlandsche schrijfmeesters om de beurt de revue te laten passeeren, zullen we ons vergenoegen met slechts enkele namen van schoonschrijvers-tijdgenooten en volgelingen van Jan van den Velde te vermelden. Voor slechts één figuur, voortkomend uit het Delftsch milieu van Felix van Sambix, wenschen we een uitzondering te maken, omdat we met zekerheid weten dat het hier een leerlinge is van Jan van den Velde. Het is Maria Strick, dochter van den Franschen schoolmeester Caspar Becq. Van de overige schrijfmeesters, die bijna gelijktijdig materieboeken uitgaven, valt dan vooreerst Lucas Lely, Fopszoon, aan te stippen, die in 1614 een ‘Jeught's nutt'lyck A B C’ in het licht gaf. Lely was ‘duytsch schoolen schrijfmeester’ te Hoorn. Zijne modellen werden gegraveerd door den plaatsnijder G. Gouw (soms Gauw of Goude gespeld) van Haarlem, een kunstenaar, over wien we weldra meer zullen hooren en die insgelijks voor Jan vanden Velde heeft gewerkt. Ook David Roelands, ± 1572 geboren te Antwerpen, dient vermeld te worden. Hij werd schoolmeester te Vlissingen en ging weldra door als de beste schrijfmeester van Zeeland. Hij is de stichter geworden van een Zeeuwsche School in de Schoonschrijverij. Zijne bewonderaars vereerden hem met den titel: ‘le grand Roland’, hij was trouwens eveneens ‘fransoysche schoolmeester’. Het bijschrift op zijn portret in de verzameling van schrijfmodellen, die hij in 1616 van de pers liet komen, prijkt met dien heldhaftigen titel, die wel eenigszins in tegenspraak is met het nuchter-praktisch uithangbord van zijn Exemplaar-boek: ‘Magazin oft' pac-huis der loffelycker penneconst.’ Het bevat voorbeelden van de grootheden van den dag: Sambix, vanden Velde en Anthony Smyters. Deze laatste, eveneens van Antwerpen, was ‘fransoysche schoolmeester’ te Amsterdam, bevriend met Vanden Velde en Coppenol. omstreeks 1630 verscheen van hem een ‘Schrijf-kunst-boeck’. Het was gesneden door den Haarlemschen specialist Gouw (hier gespeld Gaw), een leerling van den graveur Jacob Matham, die de titelplaat sneed van den ‘Spieghel der Schrijfkonste’. Evenwijdig met de Zeeuwsche school ontwikkelde zich de Haarlemsche schoonschrijverij. Sterk beïnvloed door Jan vanden Velde heeft ze een groot aantal namen op haar actief: Jean de la Chambre, beroemd Fransch schoolmeester te Haarlem (er zijn van hem portretten van Frans Hals en van de Bray, waarin hij goed zichtbaar de welversneden ganzenpen in de hand houdt), wiens calligraphieën jaartallen dragen van 1638 tot 1663; Nicolaas Boddink van Laer, geboren ± 1606, schoolmeester in den Laurier te Haarlem, met een merkwaardig A.B.C., waarin jaartallen voorkomen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1632 tot 1639, en waarvan een exemplaar berust in de Gentsche Universiteits-bibliotheek. Gouw graveerde calligraphieën voor den Haarlemschen drukker en schoonschrijver Henric Meurs, voor wien Vondel in 1634 een ‘Epithalaam’ dichtte. De Zeeuwsche school, die zich moeite gaf te wedijveren met het Noorden, telt verder nog namen als dezen van den schoolmeester, kunstschrijver, graveur en drukker Samuel de Swaef, alweer een Antwerpenaar. In samenwerking met den literator-schrijfmeester H. Lancel, geboren ± 1598, gaf hij, benevens een verzameling gedichten van Cats (in 1628), een ‘Specimen artis scriptoriae, Proefstuk van de Schrijfkonste’, door hemzelf geschreven, gesneden en gedrukt. Niet enkel bij onmiddellijke schrijfmeesters-tijdgenooten is de invloed van Jan vanden Velde merkbaar, die dan op hun beurt de talrijke dilletantenschoonschrijvers en schrijfsters, zooals Constantijn Huygens en de juffrouwen Roemer Visscher, de dochter van Jacob Cats, de latere Mevrouw Musch, hebben gevormd, maar op de geheele calligraphie van de tweede helft van de XVIIe eeuwGa naar voetnoot(25). De Catalogus van kostbare calligraphische werken van Frederik Muller (Amsterdam, Juli 1873) kent verschillende uitgaven van den ‘Spieghel der Schrijfkonste’ na 1650. Ze bleven mij persoonlijk onbekend. Ook de tweede helft van de Gouden Eeuw kent een ‘bovenvlieger’, om een geliefkoosd epitheton van Karel van Mander te gebruiken: het is de befaamde Ambrosius Perling, schrijfmeester te Amsterdam, die zijne calligraphische werken zelf graveerde en met zijn ‘Exemplaer-boecken’ van 1680 tot 1693 de barok-ontwikkeling van den Vanden Velde-stijl afsluit. Twee tijdgenooten van Jan I, die dezen stijl mede helpen vormen, moeten ten slotte vóór de bespreking van leven en werk van Vanden Velde zelf nog even herdacht worden wegens de bijzondere verdiensten en het kunstkarakter van hunne uitgaven. Ten eerste: Cornelius Boissens, van Enkhuizen, die bijna gelijktijdig met Vanden Velde zijn ‘Promptuarium variarum scripturarum’ en zijn ‘Grammato graphices’ (1604) te Amsterdam liet uitgeven. Hij was bevriend met den Leidschen hoogleeraar Daniël Heinsius, den Gentschen Nachtegaal, was wellicht ook een Zuid-Nederlander. Ten tweede: Geo of Wouter de Carpentier, de Fransche schoolmeester te Amsterdam, die in 1640 o.a. een prachtig ‘Exemplaer-boeck, inhoudende d'aldergebruyckelyckste geschriften’ door niemand minder dan Lieven Coppenol in koper liet snijden.
* * *
Vooraleer het werk van Jan vanden Velde met gepaste uitvoerigheid te bespreken, zullen we ons eerst bezig houden met den levensloop van dezen Antwerpenaar, wiens geboortejaar men tot nog toe uit de vermelding van zijn leeftijd en het jaartal van zijne portretten door conjectuur afleidde. Jan of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hans (met dien laatsten bijvorm van Jan wordt hij meermalen toegesproken, ook in Fransche huldegedichten, waar ook zijn familienaam bij uitzondering verfranscht voorkomt: du Champ) werd geboren te Antwerpen, vermoedelijk op den 25en December 1568 of daags te voren, datum waaronder in het Geboorteregister nr 1 van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen een Jan vanden Velde, zoon van Jan en van Maria (zonder familienaam der moeder) werd ingeschrevenGa naar voetnoot(26). Uit de biographieën, waarvan de uitvoerigste en de volledigste die is van K. Zoege von Manteuffel in Thieme-Becker (zie Aanteekening no 1), en uit een calligraphisch voorbeeld uit zijn belangrijkste werk, den ‘Spieghel der Schrijfkonste’ van 1605 leeren we dat zijn vader nagelsmid was te Antwerpen. Uit deze getuigenis van ontroerende kinderlijke genegenheid van een volwassen en gerijpt man verstaan we dat het zijn vader was, die hem liet opleiden in de ‘schrijfkonste’. Jammer genoeg verzuimt hij ons te zeggen waar en bij wien hij hiervoor in de leer ging. Indien, zooals de meeste biographen meenen, de vader van Jan, evenals zijn zoon bij gelegenheid Hans genoemd, Antwerpen tengevolge van de vervolgingen tegen de hervormden in 1576 verliet, kan dit wegens den prillen leeftijd van Jan den zoon bezwaarlijk nog te Antwerpen zelf zijn geschied. Volgens sommige biographen zou zijn oudste verblijf in Nederland Haarlem zijn geweest. Deze bijzonderheid zou zijn vriendschap verklaren met Karel van Mander en den graveur Jacob Matham, alsook het feit dat hij aldaar zijn zoon Jan II, den graveur, in de leer doet bij Matham, zijn ‘Spieghel’ laat graveeren door den Haarlemschen graveur Simon Frisius, en ten slotte zich derwijze sterk aangetrokken voelt door die stad, dat hij er zich ten slotte na zijn Rotterdamschen schooltijd gaat vestigen als schoolmeester en er eindelijk te midden der zijnen sterft. Zijn oudere broeder Anthony, de schilder, moet zich van meet af aan naar Amsterdam hebben begeven, waarschijnlijk opgenomen in den kring der uitgeweken Antwerpsche landschapschilders, met wien de Vlaamsche Haarlemmer Karel van Mander zulke hartelijke, kunstbroederlijke betrekkingen onderhield. Anderzijds moet in overweging worden genomen dat zijn kennis van het Fransch op een langer verblijf te Antwerpen wijst, waar zijn vader, de nagelsmid, na korten tijd afwezigheid in het buitenland kan zijn teruggekeerd, gesteld dat hij ooit Antwerpen heeft verlaten. Een dergelijke afwezigheid uit Antwerpen komt ook in het leven van den schoolman Peter Heyns voor. Volgens den stamboom van het geslacht van Jan vande Velde, opgenomen in Bijlage I van Dr J.G. van Gelder's proefschrift over Jan vande Velde (1593-1641), teekenaar-schilder, telde het gezin van den Antwerpschen ‘naghelmaecker’, geboren in 1537 (?) zeven kinderen: 1) een dochter, 2) Aeltgen, 3) Anthony, 4) Maria, 5) Nelleke, 6) Jan I, 7) Judith. Naar onze meening kan Jan zijn Fransch hebben geleerd in de uitstekende Fransche scholen van Gabriel Meunier en consoorten. Het is dus best mogelijk dat onze schrijfmeester eerst bij zijn meerderjarigheid, in 1588-89, Antwerpen vaarwel heeft gezegd. Zoo menig Zuid- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nederlander, in 't bijzonder Antwerpenaars - de Spaansche Brabanders! - gingen ook na de spitsjaren der godsdiensttroebelen en hun nasleep: vervolging, vlucht en uitwijking, hun geluk beproeven in de snel opkomende en reeds door handel en nijverheid bloeiende steden van Noord-Nederland. Waar konden ze beter aarden dan in steden, waar reeds talrijke groepen Vlaamsche en zelfs Waalsche inwijkelingen door hun ijver of hun talent burgerrecht hadden bekomen? Haarlem, waar niet minder dan 600 Vlaamsche families in de XVIe eeuw hun intrek hadden genomen, was zeer zeker in dat geval. Maar ook andere Hollandsche steden, met Amsterdam aan het hoofd, kwamen voor vestiging van Vlaamsche intellectueelen in aanmerking. Zoo bv. Delft, waar sedert 1589 een Felix van Sambix en een Caspar Becq school hielden. Het is precies uit Delft dat oorkondelijk kan worden nagegaan dat Jan vanden Velde, jonggezel, komt, om er in 1592 met een zuster van de vrouw van den bekenden Antwerpschen boekdrukker, Jan van Waesberghe, thans gevestigd te Rotterdam, Mayken van Bracht, jonge dochter van ‘Thurnhout’ (een Kempische dus) in het huwelijk te treden. In datzelfde jaar of het volgende wordt Vanden Velde als schrijfleeraar benoemd aan de onlangs gestichte Latijnsche School te Rotterdam, terwijl hij, naar het gebruik, zijn eigen woning inricht als ‘fransoysche school’. Men kan zich misschien afvragen hoe het kwam dat niet Felix van Sambix, die in 1590 den ‘prijs van den loffelijcken veder-strijdt’ had gewonnen, als schrijfmeester werd aangesteld bij de Latijnsche School? Edouard Michel uitte zelfs de veronderstelling dat Jan vanden Velde in 1590 aan den ‘Veder-strijdt’ zou hebben deelgenomen. Alhoewel hij zich nergens als leerling van Sambix uitgeeft, is het niet onwaarschijnlijk dat hij te Delft, hetzij bij Sambix, etzij bij Becq, in een betrekking van ondermeester speciaal de schrijfkunst zou hebben beoefend. Uit een later mede te deelen tekst uit een der materie-boeken van Maria Strick zal blijken dat Jan vanden Velde te Delft haar leermeester was geweest Als kunstschrijver, waarschijnlijk krachtig gesteund door zijn invloedrijken schoonbroeder den drukker van Waesberghe, maakte hij zich onder de overheidspersonen, de collega's van de Latijnsche School, de aanzienlijke burgers en kooplieden van de bloeiende handelsstad aan de Rotte vele vrienden en bewonderaars. Sedert geruimen tijd moet hij toen reeds als calligraaf zijne sporen hebben verdiend, want volgens een eigen mededeeling in den ‘Spieghel der Schrijfkonste’ stelde hij in 1600 een ‘kleen boecxken’ op, dat tot nog toe niet werd teruggevonden: ‘Lettre défensive, pour l'art de bien escrire.’ Dr van Gelder houdt het voor een inleiding tot een briefstijlboek, omdat de schrijfkunst, ‘l'art de bien escrire’, ook de juiste manier van uitdrukken en formuleeren beteekent. Wij gelooven eerder dat de verdediging - ‘défense et illustration’ - van het Schoonschrijven bij Vanden Velde wel de hoofdzaak zal zijn geweest. In de omschrijving van de ‘Penne’ hoeft men in de schoolmeesterskringen dier dagen ongetwijfeld ‘een mooie hand’ te verstaan, zooals in den door Dr van Gelder aangehaalden zin: ‘de Penne een van de voornaemste instrumenten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is om in staet van officie gestelt, oft om tot de koopmanschap opghetrocken ende geavanceert te worden.’ In 1604 verscheen vooreerst een verzameling schoonschriften van Jan vanden Velde onder den deftig latijnschen titel, toen naar humanistisch gebruik nog algemeen in zwang (men denke aan het ‘Theatrum artis scribendi’ van Hondius en het ‘Promptuarium variarum scripturarum’ van Boissens): ‘Deliciae variarum insigniumque Scripturorum auctore Joanne Veldio scriptore celeberrimo’. Het volgend jaar reeds bracht hij niet zonder inspanning en financieele lasten zijn meesterwerk van de Nederlandsche Calligraphie van de XVIIe eeuw op de markt: de ‘Spieghel der Schrijfkonste, Inden welcken ghesien worden veelderhande Gheschriften, met hare Fondementen ende onderrichtinghe.’ Dr van Gelder heeft met recht doen opmerken dat die krachttoer vermoedelijk mogelijk werd gemaakt - Vanden Velde klaagt in een bewaarde briefwisselingGa naar voetnoot(27) met zijn zoon over geldverlegenheid - door een erfenis, die hem in December 1604 te beurt viel. De brieven van Jan vanden Velde lichten ons in over de artisten met wie hij te Haarlem en te Rotterdam bevriend was: Hendrik Goltzius, diens stiefzoon en leerling Jacob Matham, leermeester van zijn eigen zoon, Jan II, Simon Frisius, den graveur van zijn ‘Spieghel’, G. Gouw, den graveur van zijne ‘Deliciae’ en van zijn ‘Duytsche Exemplaren’, Hendrik Goudt, een graveur, die waarschijnlijk het schoonschrijven bij hem leerde, den schilder Hendrik Huygensz. de Haen van Rotterdam, enz. P. Haverkorn van Rijsewijk heeft in Oud-Holland (XXIIe jg., 1904) een boeiende studie gepubliceerd over de vrienden van Jan vanden Velde aan de hand van de opdrachten in den ‘Spieghel’. Ze heet: ‘Een kijkje op Rotterdam in 1605.’ De voortreffelijk gedocumenteerde schrijver laat daarin al de min-of-meer bekende personaliteiten van den tijd, die in het Album met een bladzijde schoonschrift worden bedacht, voor ons geestesoog optreden. Holland's beroemde Raadpensionaris en Advocaat Jan van Oldenbarnevelt is onder hen voorzeker de voornaamste. De Hr. Haverkorn van Rijsewijk heeft het aannemelijk gemaakt dat in een milieu van godsdienstige en staatkundige discussies Jan vanden Velde klaarblijkelijk en wijselijk behoorde tot de partij der gematigden, tot de ‘liberale’ gezindheid van dien tijd. Deze houding verklaart in den levensloop van onzen schrijfmeester dat, toen de ‘conservatieve’ en op godsdienstig gebied onverdraagzame partij aan het bewind kwam te Rotterdam Jan vanden Velde moeilijkheden ondervond en de bijwoning van zijn school verminderde. De financieele moeilijkheden, waarover hij klaagt in de briefwisseling met zijn zoon, die het gevolg waren van de ontvolking van zijn school, zullen mede het verlangen hebben doen ontstaan van de verhuizing naar een gunstiger milieu. Dat was Haarlem, waar hij tal van vrienden telde. Aldaar opende hij eveneens een school en zette hij zich nogmaals aan het werk om een volmaakt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
materie-boeck van zijn hand in het licht te zenden. Het zijn de ‘Duytsche Exemplaren van Allerhande Geschriften Seer nut ende bequaem voor de duytsche Schoolmeesters ende alle beminders der Pennen’ van 1620. Met den ‘Spieghel’ (1605) zijn de ‘Exemplaren’ (1620) de hoogtepunten van het aan de Pennekunst gewijd leven. Dank zij enkele portretten kennen we ook de uiterlijke verschijning van onzen schrijfmeester. Het eerste verscheen in zijn ‘Spieghel der Schrijfkonste’, een voortreffelijke gravure van Jacob Matham. Hij is er als een flinke, kordate, nog jeugdige man in verzorgde burgerkleedij met pijpjeskraag op voorgesteld, aetatis XXXVI, geplaatst in een medaillon, waarboven een wapenschild voerende drie lammeren in driehoek, met in den rand een door de schoonschrijvers geliefkoosde leus: ‘La voix se perd, l'écriture demeure’. Onderaan bevindt zich een cartouche met zijn persoonlijke spreuk: ‘'T leeft al vanden Velde’. De diverse symbolen van de schrijfkunst ontbreken vanzelfsprekend niet: gekroonde ganzepennen, inktpot en pennenfoedraal, alsook engelen met boek en pen of met plaat en stift, winkelhaak, passer, regel, muziekboekje, enz. Het tweede portret is dat door zijn zoon Jan II gegraveerd. Door sommige auteurs werd het verkeerdelijk aan Jan I, die schoonschrijver, doch geen graveur was, toegeschreven. Het is eveneens naar het voorbeeld van Matham in een medaillon geplaatst, met in den achtergrond: Aetatis suae 53, Anno 1621. De leus: ‘Tleeft al vanden Velde’ is hier eveneens present, alsook een als symbool of attribuut bedoelde zwaanachtige gans met uitgespreide vleugelen, die het medaillon schraagt. Inktpot en pennenfoedraal houdt het pennendier in den snavelGa naar voetnoot(28). Onder de twijfelachtige stukken aan Jan II toegeschreven beschrijven D. Franken en J.Ph. van der Kellen in ‘L'Oeuvre de Jan vande Velde’ (op. cit.) nog twee portretten van Jan I, één in de Universiteitsbibliotheek te Leiden en één in het Prentencabinet te Parijs (reproductie van het eerste bij E. Michel, Les Vande Velde (op. cit. bl. 7), blijkbaar naar een tweede exemplaar, want Michel zegt ervan: ‘Un beau portrait à la plume exécuté en 1628 (autrefois collection de portraits de Mr. Bodel Nyenhuis, aujourd'hui Musée d'Amsterdam). Deze laatste portretten, na zijn overlijden in 1623 vervaardigd, waren waarschijnlijk bestemd voor een uitgave van de talrijke huldedichten bij het afsterven van den grooten schrijfmeester. Franken-vander Kellen geven trouwens na no 41: het portret van 1621, de volgende toelichting: ‘En 1623, ce portrait a encore servi d'en-tête pour une feuille contenant un quatrain Hoe bitter... bewaert, une Lyckclaght en deux colonnes, et huit vers, De Doodt... heeft, signées Arbeyd om rust, à l'occasion de la mort du célèbre calligraphe.’.Ga naar voetnoot(29) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dergelijke posthume huldiging viel ook Karel van Mander ten deel in de ‘Epitaphien / ofte / grafschriften / gemaeckt op het afsterven van Carel / van Mander, in sijn leven cloeck / Schilder ende Poët, overleden zijnde / op den 11 September 1606 /. Ghedruckt tot Leyden, / By Marten vanden Vijver / voor Passchier van Wesbusch, Boeckvercooper / in den beslaghen Bybel tot Haerlem. / Anno 1609.’ Jan vanden Velde overleefde dus slechts met een paar jaren het mooie portret van 1621. Op 10 September 1623 werd hij in de St. Baafskerk te Haarlem begraven. M.A.D. de Vries, die veel biographische aanteekeningen over Noordnederlandsche kunstenaars van de XVIIe eeuw heeft verzameld en uitgegeven o.a. in Oud-Holland IV, wist mede te deelen dat de begrafeniskosten 18 gulden beliepen, wat een aanzienlijke som was voor dien tijd.
* * *
Vooraleer thans na het overzicht van zijn curriculum vitae en iconographie over te gaan tot een summaire ontleding van zijn calligraphisch oeuvre, zooals het voor handen is in zijn ‘Spieghel der Schrijfkonste’ van 1605, door J.G. Frederiks terecht geprezen als behoorende ‘tot de voortreffelijkste schrijfvoorbeelden van onzen grooten tijd’, en in zijn ‘Duytsche Exemplaren’ van 1620, wenschen we nog eerst een parenthesis te openen om eenige regels te wijden aan ééne van zijn onmiddellijke leerlingen en volgelingen in het edel ambacht der pennekunst: Maria Strick, wier levensgeschiedenis en calligraphische productie de zijne kruist. Toen Jan vanden Velde de ‘vermaerde Koopstadt’ Rotterdam verliet verkocht hij zijn huis, waarvan hij eigenaar was geworden in 1605, aan den graveur Hans Strick, die toen ook schoolmeester was, zoodat het ‘huys ende erffve staende ende gelegen aen de Delfse vaert’ schoolhuis bleef. De vrouw van Hans Strick, die vóór zijn huwelijk schoenmaker schijnt geweest te zijn, Maria Strick, was op dat oogenblik reeds een beroemde schoonschrijfster, zeer bevriend met Jan vanden Velde. Over Maria Strick is het P. Haverkorn van Rijsewijk eveneens gelukt heel wat bijzonderheden op te diepen, die hij in Oud-Holland, XXIIIe jg., 1905, heeft gepubliceerd. Treffend is het wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier opnieuw vast te stellen, dat zij, evenals Felix van Sambix en Jan vanden Velde, van Zuidnederlandschen bloede was. Haar vader was Caspar of Jaspar (Mr. Jaspar) Becq of Becx, ‘maistre d'Escole française a Delff’, dezelfde, die tegelijk met Felix van Sambix, in 1589, consent verkreeg een ‘franchoysche ende Duytsche schoele’ te openen. Kwam hij ook uit Antwerpen, of uit Zuid-Vlaanderen, te oordeelen naar zijn naam? Hij woonde in elk geval een tijdje te 's-Hertogenbosch, alwaar zijne dochter Maria in 1577 het levenslicht aanschouwde. Zij kwam als 12-jarig kind met haar vader te Delft. In 1598 huwde zij aldaar den ‘schoenmaker’ Jan Strick, die weldra onder invloed van zijn schoonvader zich tot schoolmeester bekwaamde en door het talent van zijn vrouw als schoonschrijfster en geprikkeld door haar voorbeeld graveur werd. Met Jan vanden Velde was sedert den Delftschen tijd de familie Strick-Becq bevriend gebleven. In den ‘Spieghel’ vinden we een lofdicht van Vader Caspar Bec, hij overleed reeds in 1606; in den ‘Schat oft Voorbeelt ende Verthooninge van Verscheijden Geschriften’ van zijn dochter uit het jaar 1618 werd het volgend vleiend compliment aan het adres van ‘Maistre Hans vanden Velde, Tres-excellent Escrivain’ gecalligraphieerd: ‘Monsieur, Afin de ne souiller / mon ame des sorditez d'ingratitude, Je viens pour icy / recognoistre soubs l'ombre de vostre bienvueillance, que je vous tiens pour le soleil duquel ceste mienne / Lune (pleine d'obscuritez) tire sa lumière M'assuerant / qu'effacerez les desmerites d'icelle par la volonté que / i'ay de sacrifier au Temple de voz perfections l'obliga / tion perpetuelle de demeurer L'entierement vostre Marie Strick.’ Na den dood van Mr. Jasper had Maria de school voortgezet en weldra leverde haar man, Hans Strick, zijn eerste proeven als graveur van de schrijfmodellen van zijn vrouw. Hun eerste werk werd gelanceerd onder den traditioneelen titel van: ‘Tooneel Der loflijcke Schrijfpen Ten dienste van de Constbeminnende Jeucht, int licht gebracht Door Maria Strick Fransoysche School-houdende binnen de wydt vermaerde stadt Delff. Ghesneden door Hans Strick, Ao. 1607.’ Slechts vluchtig na het zooveel belangrijker ‘Theatrum’ van Hondius en den ‘Spieghel van Vanden Velde zullen we het hier doorbladeren. Op de opdracht aan ‘Schouteth, Borgemeesteren, Schepenen ende Raedt der Stadt Delff’ volgen verschillende opdrachten, die ons beschermers, liefhebbers en beoefenaars der Penne leeren kennen: een zekeren Guillaume Sylvius, oud-fransoysche schoolmeester, maar toenmaals ‘Auditeur des Garnisons, de Heusden’ en schrijfmeester, haar eigen vader Caspar Becq, Maistre Felix van Sambix, niets minder dan ‘Seigneur de la Plume d'Or’, verder nog oude kennissen, zooals Monsieur Salomon Heyndricx, secrétaire de la Ville d'Amsterdam en Maistre Hans vanden Velde. Dit eerste materie-boek van Maria Strick had grooten bijval, ook buiten Delft, want P. Haverkorn van Rijsewijk weet te vertellen van verschillende onderhandelingen met uitgevers. Als tweede proef verschijnt: ‘Christelycke A B C Inhoudende vier en twintich Exemplaren van verscheyden Geschriften seer bequaem ende dienstelijck voor de Joncheydt in Constighe Rijmen vervaet Geschreven ende Int Licht gebracht. Door Maria Strick... 1611 Tot Rotterdam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij Jan van Waesberghe de jonghe’. Niet in 1620 zooals E. Michel (op. cit.) vermoedde, maar omstreeks 1615, volgens P. Haverkorn van Rijsewijk, verhuisde het echtpaar Strick-Becq naar Rotterdam. Het is de tijd dat inderdaad de ‘liberale’ wind te Rotterdam is geluwd en de Oldenbarnevelts, de hooge beschermers van Jan vanden Velde - de broeder van den Raadpensionaris, Helias van Oldenbarnevelt, was pensionaris der Maasstad van 1586 tot 1612 - plaats moeten ruimen voor de ‘Conservatieven’. De Strick's nu behoorden ongetwijfeld tot een ‘rechtzinnige’ fractie op godsdienstig gebied. Weliswaar kregen ze ruzie met een predikant, Hieronymus Hirnius, die hen vroeger zeer genegen moet geweest zijn, daar hij de verzen dichtte onder het straks te vermelden portret van onze schoonschrijfster. De hoogloopende, doch nogal vermakelijke ‘rusie’ tusschen den kitteloorigen predikant en het deftig lid van den Kerkraad Strick en diens eegade Maria, werd uitvoerig door P. Haverkorn medegedeeld naar een woordgetrouw protocol van den Lutherschen notaris A. Wagensvelt. Vóór dien fatalen twist evenwel kwam onder het jaartal 1618, maar waarschijnlijk reeds vroeger, een nieuw calligraphisch werk van Vrouwe Maria Strick de liefhebbers der Pennekunst verblijden: ‘Schat off Voorbeelt ende Verthooninge van Verscheijden Geschriften ten dienste van de Liefhebbers der hooch-loflycker konste der Penne: Mitsgaders de fondamenten derselve Schriften Int licht gebracht Door Marie Strick... Derde Editie, Anno 1618’Ga naar voetnoot(30). Ook dit werk kreeg het viaticum mêe van Jan vanden Velde, die er een Sonnet voor dichtteGa naar voetnoot(31). In het exemplaar van de Universiteitsbibliotheek te Gent prijkt vóór het titelblad Maria's portret, gegraveerd door Willem Jacobsz. Delff naar een schilderij van Michiel van Mierevelt, den grooten portretschilder en eveneens beoefenaar van de Schoonschrijfkunst. Boven het medaillon is een draperie gespannen, waarop men een godsdienstige spreuk kan lezen: ‘Myn Salicheyt is van d'Hemel.’ Op een cartouche onderaan volgt een vrome overpeinzing: ‘Die den Heere soecken, en hebben geen gebreck aen eenich goet. Psalm 34 c. 11’. Verder hebben allerlei requisiten van haar kunst plaats gevonden: inktpotten met ganzepen, inktfleschjes, pennemes en pen. Op den rand van het medaillon loopt haar naam, geboortestad en leeftijd: Maria Strick van t'shertoghen-Bosch, Aetatis XLI. De verdere levensloop van het kunstenaarsechtpaar is niet bekend, behalve dat Hans en Maria Strick in 1631 het huis te Rotterdam hebben verkocht en denkelijk de stad verlaten. Zijn ze eveneens naar Haarlem afgezakt of keerden ze naar Delft terug? Dit kan ons in zooverre onverschillig laten, waar wij het vooral willen hebben over de kunst van Jan vanden Velde.
* * *
De schrijftafel van Maria Strick is geheel afhankelijk van die van Vanden Velde en hare ‘Exemplaren’ zijn niets verschillend van deze van haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meester, tenzij dat ze minder uitbundig en uitgesproken barok, minder naar schilderachtige pennetrekken, tinterellen en figuren streven, in één woord ingetogener, koeler en soberder zijn. Het schrijven was haar blijkbaar belangrijker dan de schrijfkunst. Van haar is geen bravour-stuk bekend als dat waarvan Kramm spreekt in de ‘Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders’, Dl. VI, bl. 1688-89. Na een algemeene lofbetuiging, waarin hij verzekert dat Jan vanden Velde ‘zeker een der eerste [was] die de Schrijfkunst tot eene sierlijke en aanmerkelijke hoogte heeft opgevoerd,’ deelt hij ons het volgende staaltje van de ‘wêergaêlooze vastheid van zijn hand’ mede: ‘In de groote Verzameling der Alba amicorum van Jhr F.A. Ridder van Rappard, te 's-Gravenhage, bevindt zich in het derde, Album van Ernestus Brinck, een blaadje met diens naem, door hem geschreven, dat, inderdaad, bewondering verdient, en, op de eerste bladzijde een Cirkel uit de hand getrokken, waarbij Brinck heeft aangeteekend: Desen Circul is gemaeckt van Jan de Velde sonder passer.’ Die volmaakte Cirkel van Jan vanden Velde, die de ziel is van zijn sierschrift, kon met evenveel recht als de ossekop van Frans Floris op den ateliermuur van Aertgen van Leyden als zijn signatuur geldenGa naar voetnoot(32). Dergelijke cirkels en ovalen met één pennetrek getrokken komen ook in den ‘Spieghel’ voor. We hebben reeds kunnen vaststellen hoe hoog een Karel van Mander de Schrijfkunst achtte. In het ‘Leven van Joris Hoefnaghel, schilder en dichter van Antwerpen’ (1542-1600) looft hij uitbundig het ‘Schriftmonsterboek’ (1572) van Maximiliaan II (thans in de Rijksbibliotheek te Weenen), dat ontstond door de samenwerking van den boekverluchter Hoefnaghel en den ‘besten schrijver der wereld’, Georg Bocskay. Het is niet te verwonderen dat hij, blijkens zijn huldedicht en zijn medewerking aan den ‘Spieghel’, sterk ingenomen was met de kunst van zijn vriend Vanden Velde. De ‘Spieghel der Schrijfkonste’ van 1605 is ontegensprekelijk een hoogtepunt van de Schrijfkunst van de XVIIe eeuw in Nederland en verdient dat wij er ons een tijdje bij ophouden.
Het exemplaar, dat wij hieronder beschrijven, behoort toe aan de Universiteitsbibliotheek te Gent. Het is een Album in oblong 4o formaat met een bladspiegel van 312 mm. breed bij 208 mm. hoog. Het frontispice, dat een afzonderlijke geschiedenis heeft, werd op een schutblad geplakt. Sommige exemplaren, bv: dat van het Prentencabinet te Amsterdam, bezitten dat titelblad niet. Het werd geteekend door Karel van Mander en gegraveerd door Jacob Matham. Uit de briefwisseling met zijn zoon merkt men het ongeduld, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarmede het door Jan vanden Velde verwacht werd. Dit titelblad heeft nog een volkomen Renaissancistisch XVIe eeuwsch karakter. De ordonnantie ervan is duidelijk aan het titelblad van het ‘Theatrum’ van Hondius verwant. De titel, die als volgt luidt: ‘Spieghel / Der Schrijfkonste / In den welcken ghesien worden / veelderhande Gheschriften / met hare Fondementen ende / onderrichtinghe Wtghegeven / Door / Jan vanden Velde Fransoysche School-M: binnen de / vermaerde Coopstadt Rotterdam Anno 1605 //’ werd door den auteur in verschillende sierschriften geschreven op een groote cartouche bestaande uit een opengerold perkament op een fond met krullen, dat een dikke stof, i.c. leder nabootst. Bovenaan zweeft een engelkopje tusschen vlerken dat een wijzerplaat schraagt met letters in plaats van uurcijfers, die de bekende spreuk der schrijfmeesters vormen: VIVE LA PLUME. In het midden der wijzerplaat werd een kroon met gekruiste pennen: de ghecroonde Penne, aangebracht. Rechts en links van het wijzerplaat-fronton zitten voor een gordijn schrijvende Bijbelsche personages: deze met kroon is mogelijk koning David of Salomon, deze met tulband Jeremias. Langs beide zijden reiken putti schrijfgerief aan: pennenfoedraal en inktpot. Een engeltje rechts heeft ook een bordje met stamper (?) voor het kleuren. Aan beide zijden van de voorstelling zijn rechtstaande figuren op voetstukken geplaatst: rechts een naakte Mercurius met vleugelhoed en slangenstaf met achter hem een groot bord, links de naakte godin der Schrijfkunst met pen in de rechter, papierrol in de linkerhand met achter haar een gesloten boek. Beide figuren hebben afglijdende doeken van schouder en rug. Boven hen hangt een rookend wierookvat met kwispel. Aan de basis in het midden is een schild geteekend met een zinnebeeldige voorstelling: een menschenoor met naar het oor wijzende hand, waarboven een eikentak met eikels, waartusschen een ganzepen werd gestoken, een zinspeling op de leus van Vanden Velde: ‘La voix se perd, l'écriture demeure.’ Aan de krullen van de cartouche bengelen langs beide zijden gevulde bloemen en vruchtenguirlandes. Naar de hoeken toe twee genre-tafereelen: rechts twee spelende putti met een gans, de eene weerhoudt het dier, dat zijne uitgetrokken pennen uit de hand van den andere zoekt terug te winnen. Links een zittende putto met passer, regel en winkelhaak en een knielende putto, die een ganzenpen op een blok versnijdt. Dit authentiek werk van Karel van Mander werd niet vermeld door Mevr. E. Valentiner in haar monographie: Karel van Mander als Maler (Strassburg, J.H. Ed. Heitz, 1930 (Zür Kunstgeschichte des Auslandes, Heft 132). Na het titelblad krijgen we het reeds hierboven beschreven portret van Jan vanden Velde door Jacob Matham. Hierop volgen de ‘liminaria’: ongenummerd recto een ‘Extract uut de Privilegie’, waaruit we de indeeling van het werk vernemen: ‘De Heeren Staten Generaal der Vereenichde Nederlanden / hebben geconsenteert ende geoctroyeert / consenteren ende octroyeren Jan vanden Velde, Fransoysche Schoolmeester binnen Rotterdam / dat hij alleene binnen dese vereenichde Nederlanden / gheduerende den tijt van zes naestkomende Jaren / zal moghen drucken / ofte doen drucken / ende distribueren zeker Materie-boec, by hem doen snyden / gheintituleert Spieghel der Schrijf-konst, vervatet in dry deelen: verbiedende enz. Acte daer af ghegheven in sGraven-haghe, datum, etc, onderteekent Alb. Joachim. Ter Ordonnantie: C. Aerssens’; ongenummerd verso een Sonnet tot de Berispers onderteekend door Tleeft al Van den Velde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na dit praeambulium vangt het eerste gefoliëerde deel aan:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede deel van den ‘Spieghel’ draagt den volgenden Franschen titel: Thresor / Literaire, / Contenant plussieurs di / verses escritures, tant / Latines et Romaines que / ilaliennes et espaignoles. / Mis en Lumiere Par Jan vanden Velde, natif d'Anvers, Anno 1605 Seconde Partie. De omlijsting is typographisch samengesteld met fleurons-motieven. De foliëering van de inleiding van het eerste deel loopt door:
‘De Velde est l'ornement de la modernité,
Le Phenix de nostre aage, au bel art de la Plume
Boissens secondement forge sur mesme enclume
Et Sambix dextrement orne l'antiquité.
... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
Ces trois rares Esprits font bruire par le Monde
Leurs beaux fameux renoms d'une gloire féconde
Mais De Velde, me semble, empoigne ià le pris.’
b) Sonnet van George Carpentier: a la loüange de Maistre J.V. Velde tres-insigne Escrivain. ‘L'Hollande en beaux Esprits, unique se peut dire
Mais de tous les plus beaux, que l'on void aujourdhuy,
Velde au fait de la Plume, est celuy que q'admire.
2e kolom a) Aux Amateurs de l'Art de bien escrire (Meldert), b) Sonnet. Aux Professeurs de la Plume (J. Vollevens).
‘De Somers-gheest alleen, die noch zeer wordt gheëert
Noch Hesels, noch Perrets, in u niet zouden leven
Maer dien wel van Beaucheen end'Curion verheven,...’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het derde Deel is, theoretisch beschouwd, voorzeker het belangrijkste gedeelte van den ‘Spieghel’. Het is een inwijding in de geheimen van de schoonschrijverij, zooals we er geen tweede kennen in de geschiedenis van de Nederlandsche Calligraphie van de XVIe en XVIIe eeuwen. Door Jan vanden Velde bedoeld als een handleiding voor de beginnelingen in het vak, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is het uitgegroeid tot een fundamenteel werk, dat terecht den naam heeft gekregen van ‘Fondement-Boeck’. Slechts beknopt wenschen we er hieronder over te handelen. Het heet: ‘Fondement- / Boeck, / Waerinne de Rechte Maniere, om al / derhande gheschriften grondich te / leeren schryven, duydelyck ver- / klaart, ende door verdeelinghe der / Figueren ende Letteren konstelyck / aenghewesen ende gheleert wordt. / Int Licht ghestelt / Door Jan vanden Velde, van Antwerpen. Anno 1605. Het Derde Deel.’ De omlijsting is, op dezelfde wijze als voor het tweede deel, van typographischen aard. Dit gedeelte van den ‘Spieghel’ is niet gefoliëerd, het heeft, na de liminaria, reclamen van A-I. Het eerste blad van de inleiding bevat, op het recto een opdracht aan ‘Eerw. Wyse, Hoochgheleerde Mr Peeter Carpentier, Rector der Stede Rotterdam’. De aanleiding van dit derde deel wordt er ons in medegedeeld: ... ‘alzoo U.E. eenighe van mijne Schriften ghesien hebbende, dezelve achtede voor de Joncheyt veel te swaer te wesen om naer te leeren, zijnde veel eer een werc (zoo U.E. zeyde) voor Meesters ende andere, die alreede inde Penne ervaren waren, dan voor de Leerlinghen deses Boecx, dit derde wel willen voeghen, int welcke ic maer alleenlijc de fondementen van alderhande gheschriften naect ende bloot hebbe willen stellen, zonder dezelve met eenighe trecken te vercieren; aenwijsende door eene generale ende byzondere Instructie, hoedanich den aerdt derzelven zij ende hoe die door verdeelinghe der Figueren ende Letteren ghemaest moeten worden, als ooc wat Letteren haer schepsel d'een van d'ander nemen, het welcke ic zoo duydelijc ende grondich verklare, dat ic my verzekere dat dit Boec der fondementen de Joncheyt ende alle andere Aenkomelinghen zeer nut ende voorderlijc wesen sal, om tot de perfectie van zoodanighe handt als sy begheeren zullen te schrijven, zonder behulp ende onderwijs van Meesters, te gheraken.’ Het verso heeft een indeeling in T vorm. Bovenaan een ‘Sylva ad clarissimum ingeniosissionumque hujus aevi Principem graphiarium D.J. Veldium Antverpium’ van den Eersten leeraar der Latijnsche School te Rotterdam: H. Cranenburch, Scholae Rotter. Didasc. prim. In kol. a) van het beneden gedeelte een Sonnet van K.V. Mander: ‘Hoe treurt dus Maye-Soon; hoe vindt hem nu den Vinder
Van 't Assyrisch gheschrift in syn ghemoedt beswaert?
Syn letters (duncken hem) en hebben gheenen aert,
Als Vanden Veldens doen, die schoon zijn zonder hinder.
Ziet, yeders schryvens konst door Hanssen handt wordt minder,
Ghelijc elc licht ooc doet als Phoebus openbaert.
Met slechts een slechte Penn' veel hoogher Velde vaert
Als Hermes welghewiect, en is syn overwinder:
Dus Velde vanden Veld' is Meester, Meester blijft,
Hij veld', en houdet veld, van al wat trect of schrijft
Door oeffeningh' en vlijt, natuur ons hem bestelde
Tot onses Tijdts cieraet, in dit vry edel deel.
Verdiende voortijdts roem Apelles met tpinceel,
Niet minder mette Penn', is nu lofweerdich Velde.’
Kol. b) een huldedicht van Caspar Bec, waarin de Delftsche schoolmeester de schrijfwijze met de ganzepen als volgt beschrijft: ‘Om alderley gheschrift te schrijven wel bedocht,
Ghy ons de mate stelt, als Meester wel bedreven.
Hoe de Penn, op het plat, schuyns of dweers, overkant,
Teghens rugh, inde sne, ghevoert wort met de hant,
End' wat verschil daer zy vant lichaem en de leden,
Als oock hoe, lanck en breet, elck' letter wesen moet.
Door yeders fondement, ghy klaer aenwijsingh' doet
Boven veel Meesters kloeck, die ghy nu stoot beneden.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slechts een zeer summair idee van den inhoud van het ‘Fondement-boeck’ geven we hieronder:
Ghelijc een Vrouw, naer dat sy heeft ghebaert,
De pijn' vergheet, in rust zijnde ghezeten:
Den arbeydt ooc, die mij die heeft beswaert,
Om brenghen voorts, dit werc na rechten aert,
Nu 't is volbracht, heb ik dien meest vergheten.
Finis.
Van den ‘Spieghel der Schrijfkonste’ tot de uitgave van de ‘Duytsche Exemplaren’ in 1620 is er een afstand van vijftien jaar. In het leven van onzen schrijfmeester is er heel wat gebeurd: van Rotterdam is hij naar Haarlem verhuisd, zijn roem als schrijfmeester is wijd en zijd verspreid en zijn invloed is merkbaar in het werk van zijne leerlingen, zooals Maria Strick, en van zijne navolgers. Hij hoeft geen beroep meer te doen op graveurs om een decoratief titelblad of een compartiment voor zijn schrijf- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
modellen te snijden, hij zorgt daar zelf voor en beperkt zich tot sierlijke trekken of krullen met de pen, die zijn ‘sententiën’ een adequate pennekunstige omlijsting schenken. De ‘Duytsche Exemplaren’ zijn daarvan een treffend voorbeeld. Zelf heeft hij dit album in register-vorm, waarvan de bladspiegel 205 mm. breed bij 320 mm. hoog meet, niet uitgegeven. Uit zijn portret van 1621 blijkt nochtans niet dat hij één jaar te voren lijdend zou zijn geweest, zoodat de onderhandelingen voor de uitgave hem alsdan te zwaar zouden zijn gevallen. Het is eerder uit een soort van vereering voor den beroemden schrijfkunstenaar dat zijn collega, David van Horenbeeck, ‘Francoische schoolmeester’ binnen Haarlem deze taak op zich nam. Gerard Gauw, de graveur-specialist van de ‘materie-boecken’ van dien tijd, vond men bereid de modellen van Jan vanden Velde te snijden. Aldus verschenen Anno 1620 de ‘Duytsche Exemplaren / van / Alderhande Gheschriften / Seer nut ende bequaem / voor de duytsche Schoolmeesters / ende alle beminders der Pennen. / Int licht gebracht / Door Jan vanden Velde / Francoysche Schoolmeester / Binnen de Konstrijcke ende wijt-vermaerde Stadt / Haerlem. D.V. Horenbeeck Exendebat. Gerardus Haerlemensis sculpsit. ‘Soo eenigh licht-berispend Man,
Myn werck veracht oft soeckt t'onteeren,
Die maect beter, Soo hy kan:
'k Hebb' groote lust noch meer te leeren.
Si quelque Mome, ou envieux
Tache a braver et me reprendre,
Qu'il entre en lice, et face mieux,
J'ay grand desir encor' d'apprendre.’
Dit vers herinnert sterk aan het inleidingssonnet van den ‘Spieghel’ (zie noot nr 10).
Meer dan de ‘Spieghel’ hebben de ‘Duytsche Exemplaren’ door het opnemen der briefmodellen een meer onmiddellijk didactisch doel verkregen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is het materie-boek bestemd voor het dagelijksch gebruik in de school, geen album, zooals de ‘Spieghel’ voor verzamelaars, liefhebbers van de ‘loflycke Pennekonst’, kortom voor bibliophielen.
* * *
Wanneer we thans, aan 't einde van onze vrij vluchtige kennismaking met de schrijfproeven van Jan vanden Velde, zijn oeuvre vergelijken met dat van zijne voorgangers en tijdgenooten, dan worden we getroffen door het eigen, we zouden zelfs zeggen nationaal, karakter, dat hij zoowel aan de Capitalen of de Versaalletters van het door hem gebruikte alphabet als aan het algemeen uitzicht van het door hem gebruikte alphabet als aan het algemeen uitzicht van den schrijfspiegel heeft geschonken. Het wordt gekenmerkt door de buitengewone, op het eerste zicht overdreven, zwierigheid van den pennetrek, waardoor het letterlichaam als de wortelstok van een sierplant wordt en de hoofdvorm zich in den wirwar van de bijvormen dreigt te verliezen. De schrijftrant van Jan vanden Velde beteekent den triomf van het ‘trait de plume’, waarin hij, evenals sommige Italiaansche schrijfmeesters, bv. Tagliente (1524) met zijne ‘lettera cancellaresca nodaresca’ en ‘lettera pendente in contrario’, een virtuoos was. Een buitengewoon aanpassingsvermogen liet hem toe de overgeleverde en de nieuwmodische gangbare geschriften van zijn tijd na te bootsen en a.h.w. te herscheppen ‘naar 's lands gelegenheid’. Zijn uitgesproken ingenomendheid met de sierlijke Italiaansche schriftsoorten van de XVIe eeuw maakte hem niet blind voor de kwaliteiten van de andere nationale calligraphieën van de eeuwwisseling, die hij met kieskeurigheid wist te waardeeren: de Spaansche zoowel als de Fransche, de Engelsche zoowel als de Duitsche. Hij beoefende ze alle met gelijke meesterschap. Zijn groote verdienste ligt o.i. aan het eigen nationale, Nederlandsche schrift, zooals het uit het loopend Gothisch schrift in de XVIe was ontstaan, een kans te hebben gegeven, die door zijne ‘Duytsche Exemplaren’ in de Nederlandsche scholen werd nagevolgd en tot in de XVIIIe eeuw heeft nagewerkt. Dat dit schrijfmodel de volmaakte evenwichtige tectoniek mist van de Italiaansche cursief-schriften is waarlijk zijn schuld niet. Men mag aan den Rubens-stijl niet verwijten dat hij verschilt van den Raphaël-stijl. Jan vanden Velde heeft uit de door de geschiedenis van de typographie zeer bekend geworden Civilité-letter alles gehaald wat de schilderachtigheid van deze lettertype kon verhoogen. Daardoor verloor het zijn plastisch, en in den grond graphisch, houvast om beslist een barok-karakter aan te nemen. Onze schrijfmeester is een barok-kunstenaar en hierin verloochent hij zijn Antwerpsche afkomst niet. Hij houdt van het hoogdravende, voor ons modern gevoel bombastische, woord, van het grootsche gebaar, van den hoofschen zwaai met den bepluimden breedgeranden vilthoed, van den allerelegantsten trek met de plooibare, veerkrachtige ganzepen. Hij is in één woord een tijdgenoot van Vondel en Rubens. Slechts hun nederige kunstbroeder is hij, ofschoon zijn invloed op de levende schrijfkunst van zijn eeuw en de volgende evenwijdig loopt met de hunne. Mogen we ter beoordeeling van zijn sierschrift een anderen maatstaf aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leggen dan de XVIIe eeuw? Ongetwijfeld, doch we moeten hierbij bedenken dat zijn schrijfkunst om haar anti-graphisch karakter, hare moeilijke leesbaarheid vooral, niet zonder meer te beoordeelen valt. Ook de toppunten van de Vlaamsche miniatuur in de XVe en XVIe eeuwen springen uit den bladspiegel en druischen in tegen het wezen van de vlakke bladversiering en bijgevolg van de boekkunst. Tot zijn ontlasting moet gezegd worden dat Jan vanden Velde een geslaagde poging heeft gedaan om aan de omlijsting van den schrijfspiegel een zuiver calligraphisch karakter te geven. Niet langer immers wenschte hij voor het kader van zijn sententiën beroep te doen op de medewerking van een teekenaar of een graveur. Hij schiep dat kader zelf, hetzij door deels grillige, deels regelmatige pennetrekken, hetzij door figuren van symbolischen, godsdienstigen of mythologischen aard: personages, dieren, voorwerpen, geheel met de pen en uit één stuk getrokken. Sierschrift en schilderachtig schrift heeft hij weten te vereenigen in een ondeelbaar geheel, wat eens te meer het barok-karakter van zijn kunstwil veruitwendigt. In de geschiedenis van de Schrijfkunst, zoowel van de Nederlandsche als van de West-Europeesche Barok, verdient de Schrijfmeester Jan vanden Velde, ongetwijfeld een authentiek kunstenaar, méér dan een vermelding van stamvader van een geslacht van kunstenaars, laat ons zeggen: een eereplaats onder de ornemanisten van Neerland's Gulden Eeuw. Mogen we ons vleien met de gedachte althans de Bibliophielen, die schrijfkunst evenzeer als drukkunst een goed hart toedragen, ervan te hebben overtuigd?
Maart-April 1943. |
|