De Gulden Passer. Jaargang 21
(1943)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
1.Hoe broos de apparatuur is, waarop het voornaamste gedeelte rust van de documenten, die de geschiedenis van 's mensen geestesleven schragen, blijft de uiterlijke verschijning van het boek, in zijn verschillende gedaanten, aan te zien. Elk exemplaar van wat wij tans - zonder het goed en wel te kunnen bepalen - ‘boek’ heten, is, stoffelijk, een nietig ustensiel. Als zegevierende factor in de strijd tegen de onverbiddelijke organische dood en ondergang van elk geslacht staat het, zonder eeuwig te zijn, in zijn eenvoud, wel zeer in het nadeel bij de gecompliceerdheid, bij het geweld van de instrumenten door de mens bedacht en verwezenlijkt om het leven van het individu en van de collectiviteit, van op verre afstand, te helpen uitblazen. Bestaanswil en bestaanskracht, ook bruikbaarheid van het gedachte-tuig, of zoals Leigh Hunt het zei: gedachtelichaam, blijken echter in onmeetbare mate, en daardoor onzeglijk, het effect van zijn blote aanwezigheid ver te overtreffen. | |
2.Er werd in alle beschavingsperiodes en -centra, door onderscheiden temperamenten, over het verschijnsel degelijk nagedacht. Vele mooie zinnen, waarvan ettelijke blijvende aforismistische waarde mochten erlangen, zijn er aan besteed geworden. Auteurs hebben, met de absolute zekerheid, die hun wezen kenmerkt, | |
[pagina 152]
| |
beeldend soms, en dan in verschillende graden met zelfgenoegzaamheid - zie Li-Tai-Po sprekend tot zichzelf en Ronsard tot zijn Hélène - de overwinning van het boek verkond aan allen, die het wilden horen en zelfs voor allen, die door onwetendheid buiten het bereik van hun boodschap moesten blijven. Het boek is ook omnipotent. Geen geringer autoriteit dan de Antwerpse ‘Poesje’ houdt de waarheid in het spel van Boer Kwist vast: de tovenaar heeft geen macht, als hij het ‘boek’ niet onder zijn hand heeft. Op HET boek, dat is de Bijbel, wordt immers gezworen. Klonk het oordeel, naar de filosofische norm, ook al eens negatief, het deed niets af aan de eeuwigheidsduur van het ‘ding’, de eeuwigheid in haar menselijke betrekkelijkheid genomen, wel integendeel, want de duurzaamheid van het slechte boek wordt zeer gevreesd. Doch, worden én gedachten, én beelden naar hun originaliteit gewogen, een bedroefd klein aantal formuleringen blijft als oorspronkelijk over! Wat er toe leiden moet te besluiten, dat de vele vrij van elkaar verschillende verschijningsvormen van het boek, op hoop van zegen in de loop der eeuwen geschapen, niet het essentiële in zich bergen, dat de in meerderheid dankbare huldigers bij hun afrekening bezielt! ‘Si je demandais la définition d'un livre, j'embarasserais bien des gens’ zei Ed. Labaulaye, klaar en duidelijk, en hij kwam zelf bij de ziel terecht: ‘c'est une âme’. Het wezen boek is dan ook sedert eeuwen een volkomen abstract begrip geworden, waarin vele stoffelijke mogelijkheden opgaan, deze bepaald door de tijd, door de producten van de geografische ruimte en het menselijk kunnen, zo technisch als wetenschappelijk ontwikkeld. En werkelijk worden de nauw aan elkaar verwante liefdesformules van Plinius, over Cassiodorus, over Richard of Bury heen tot Gilbert de la Porrée en dichter bij tot de moderner denkers - Goldschmidt en Otlet b.v. - en schrijvers achter elkaar gesteld, met inbegrip van de ontelbare al of niet van plagiaat doortrokken bekentenissen ‘over de slaven, die, zonder tegenspraak, nooit hun diensten weigeren’, er is er geen, die rechtstreeks doelt op het lijfelijk object. | |
[pagina 153]
| |
Noch rol, noch codex, noch papyrus, noch perkament, noch handschrift, noch druk, noch handwerk, noch machine, noch procédé worden aangeroepen om de critische zin te scherpen, zodat niet één bepaling, in laatste instantie, tot ‘het boek’ in zijn etymologische grondstof-benaming geleid kan worden. Alle komen zij uit op wat ons aan voordeel een gedegen en flink beoefende toepassing, of ‘Ausnützung’ van het schriftwonder, die onvolkomen doch onvolprezen zichtbare stolling van de geluidloze en immateriële gedachte, heeft ingebracht, waar de oorspronkelijke naamgeving van het gedachte-lichaam - de zo juist behandelde tegenstelling tussen geest en stof, ziel en ustensiel, wordt zeer goed aangegeven door deze koel ontledende haast bi-polaire omschrijving - wèl en dan uitsluitend tot de grondstof gaat, 't zij voor het woord ‘boek’, ‘livre’, ‘bublos’. | |
3.In hoofdzaak wil deze bijdrage van het lichaam uitgaan, zoveel als mogelijk is los van de gedachte; van het instrument, term door Paul Valéry gebruikt voor het, tot op de jongste decennia na, in de hand gehouden product, dat geroepen is geweest een aandeel te hebben in het beschavingsproces: ‘le livre c'est un instrument à lire’. Zijn landgenoot, Anatole France, zal liever spreken over ‘un petit appareil magique’. En zie, al denken sommigen dus aan het ustensiel, zij bekijken dat steeds in functie van een bepaalde fase! Want doelt Valéry op de uiteindelijke rol van het boek, gelezen worden, Oldenbourg in zijn formuleering - ‘technisches Ausdrucksmittel’ - ziet het in zijn wording, als daad, waar het dood kan blijven liggen ten opzichte van de tijd, en dus in zekere zin zijn essentie verliest. Deze bijdrage tracht de aandacht te vestigen op het vehikel, term o.a. door Dziatzko gebezigd, maar waarmee de onverplaatsbare schriftgrond, Darius' rots en de runensteen, een kans wordt ontnomen om in de beschouwingen aandeel te hebben. | |
[pagina 154]
| |
4.Het is af te wachten, hoe de toekomst zich zal opstellen tegenover de fonoplaat, de film, de radiospoel. Wij spreken niet eens over het aardrijkskundig memoriserend leerboek, dat Huxley als een inductieklos onder het hoofdkussen van de Soma-leerlingen stopt. Al deze voorwerpen zijn in hun onbesproken verplaatsbaarheid reeds nu beproefde dragers van gedachteneerslagen of -substrata, zij het dan, dat op hun grond niet ‘geschreven’ is geworden in de gewone, huidige zin des woords. Maar onbetwistbaar is dan wel eens in hun bodem ‘gegraveerd’Ga naar voetnoot(1) geworden, wat niet ver van het Babyloonse, ook driedimensionale, procédé afstaat! En wordt het ‘lezen’ zowel het visuele als het auditieve, hier ver van zijn gewone betekenis afgedreven, er zou, vooraleer deze vormen uit te sluiten, grondig gediscoureerd moeten worden over het ‘lezen’ - zelf, óf de functie in wezen slechts te vereenzelvigen is, met wat wij er dagelijks voor houden! Zal, inderdaad, de grote ‘men’ zoo onkonsekwent zijn een mappe met foto's toegang te verlenen tot de bibliotheek, en de film, om zijn beeld-eenzijdigheid, er buiten houden? Net of er zou een zo grondig principieel onderscheid bestaan tussen de film en het geïllustreerd blokboek, (een nevenvorm van de Passie van Ons Heer in de kruisweg afgebeeld op de altaartafel), dat elk causaliteitsverband afgewezen moet worden. Zal het gaan om een materiële vorm, om een procédé? Zal het diapositief op een wezensvorm, die vroeger toch ‘boek’ was, uitsluitend ja, geen rechten krijgen, en de afdruk van het negatief wel? Of zal de houding van de bibliotheek en hemerotheek - die ze reeds opgenomen hebben - de wil van eventuele puristen lam leggen? Misschien ziet de bibliotheekgeschiedenis nog eens een ingrijpen in het wezen van de instelling, zoals toen de rariteitencabinetten buiten de wet werden gesteld - en toch wereldbollen werden behouden - om af te bakenen, wat zij wel kan opnemen zonder | |
[pagina 155]
| |
haar geest, haar wezen en roeping te bezoedelen. Zal dan gezocht worden naar een nuance tussen de statische en dynamische opname, waardoor de microcopie op film van een boek alleszins gezag voor recht kan doen gelden en de speelband niet? Zal een evolutieperiode in de film de grens afbakenen (stomme en gesproken film), waar het prentenboek, en het album toch alreeds gegeerd worden? Houdt het hedendaagse, vulgariserende tijdschrift met plaatjes en platen al niet veel meer beeld in dan tekst en is uit Piet Maree's initiatieboek voor het kind-chauffeur niet alle rust gebannen? Gaat het enkel om de gesproken tekst en is de geluidsfilm uit den boze? Dat zou eens te meer een fout zijn, vermits het geluid, zij het dan als bijlage, reeds in het boek geslopen is: dierenstemmen op de grammofoonplaat bij Schrei der Steppe. Trouwens de beweging nestelt er ook al in, in de vorm van snel onder de duim af te bladeren stand-foto's in boeken over lichaamscultuur. Het gewetensvraagstuk benadert anderzijds in wel omgekeerde orde de twistvraag van de eerste eeuwen na Christus: óf een ‘codex’ dan wel als een volwaardig ‘boek’ kon, mócht, worden beschouwd, tegenover de traditionele ‘rol’. Of is niet waar, dat bij Kon. Besluit van 22.2.36 is vastgesteld, dat enkel een fotocopie rechtsgeldigheid heeft en een copie of microfilm niet? | |
5.Hoe ook, 't zijn alle dragers van gedachte-leven. Om deze reden is na te gaan in hoeverre de redacteurs van de Encyclopédie française, in 't bizonder L. Febvre, gerechtigd waren hun Tome XVIII een wijdser titel mee te geven dan La civilisation écrite, nml.: Transferts de pensée met een twijfel naar het enkelvoud, om het al te vage, en tans ook wat de vorm betreft te suggestieve en dus verwarrende ‘boek’ te ontlopen. Met deze uitdrukking: transfert (wij spreken toch ook van de geschiedenis van ‘het’ boek, in 't enkelvoud), wordt dicht in de buurt van Dziatzko geland en toch is men er weer ver van verwijderd, want is het vehikel | |
[pagina 156]
| |
een ding, de aethertrilling, als drager, is het niet meer en de zender op zichzelf is dat toch ook niet! Hier komen elementen, ruimte-elementen bij, die, zonder de werkelijke drager uit te sluiten, (hij ligt nog aan de basis) nieuwe functies oproepen. Immers met de transfert wordt de radio mee ingelijfd, en wordt het dragerschap tot een tweede graad verheven, wat, ten slotte, met de film ook al reeds het geval was, daar hij aan zijn wezen slechts beantwoordt door de belichting heen. | |
6.Maar, óf in de eenvoudigste uitdrukking, in ‘blanco’-vorm, onbeschreven, ongeprepareerd, onbekrast, ‘onbeschreven met licht’, óf in dienst van de visuele of auditieve diffusering: er is steeds een grondstof-vraagstuk en moeilijk is het alleszins in de bespreking én de gedachte, én het procédé ver verwijderd te houden van het ustensiel, dat nochtans zijn eigen geschiedenis heeft, al is het dan ook waar, dat het recept voor de gedachtestolling invloed uitoefent op de keuze van de materie. Met de uitbreiding van de stollingsmiddelen, het aanspreken van andere ontdooiïngsorganen dan het op letter-lectuur getrainde oog, wordt het noodzakelijk met de grondstof samen het doel in de aandacht te houden. Het gaat er mee, als bij het catalogiseren, wanneer eisen van alfabetisering zich in de op het verkeer berekende steekkaart reeds doen gelden, bij haar, ja vóór haar redactie, want wat is het doel van de grondstof, als trouw lastdier van de beschaving? Het gedachte-verkeer zo gemakkelijk mogelijk te maken; de opdracht: de behandeling zo handig mogelijk te doen zijn; de verwachting: zo duurzaam mogelijk te wezen om de eeuwigheidsgeldigheid van het schrift als het ware te bevestigen. Daarmede is dan uitgesloten - niet de Darius-rots, noch de steen van Damiette - wel de vlieger, die in de ‘blauwe’ lucht ‘Persil’ kronkelt om het woord te laten verwaaien; de godsvinger, die vermanend op de paleiswand het ‘mane thekel upharsin’ schreef. In het laatste geval kàn de wand, anders gebezigd, wel in rekening komen. In het eerste geval is geen | |
[pagina 157]
| |
mogelijkheid open, want de grondstof-zelf weerstreeft de bepaling van den Rus Roubakhine: boek is elk niet vervluchtigd woord. Hier spoedt het woord op de vleugelen van de wind heen. | |
7.Er is een goed voorbeeld om aan te tonen hoe de vorm van het gedachte-lichaam invloed kan uitoefenen. Zal het b.v. zin blijven hebben enkel om conserveringswille en om ruimte te sparen de kranten op microfilm te brengen pagina per pagina, ondereen, of wordt het mettertijd niet logischer het beeld van de oude rol geheel na te streven en de kolommen vrijer te stellen naast elkaar, van links naar rechts (of omgekeerd) en niet in groepen, zodat elke kolom of zuil rustiger leest en nog meer grondstof kan uitgespaard worden door opoffering van de margines? Ongetwijfeld ontstaat aldus een andere kranten-physionomie en moet, documentair gezien, een modelpagina gereproduceerd worden, plus elke titelverandering. Ook een bizondere kolomnummering dringt zich op om de herstelling van het oorspronkelijke beeld, in de geest, mogelijk te maken. Controle op het copieerwerk wordt noodzakelijk om dubbele belichting te beletten, alsmede overschrikkelen van een vak te voorkomen. Voor kranten met steeds wisselend pagina-beeld in de dag-uitgaven stelt zich de vraag der kolom-uitzetting niet, maar wel of het de kosten loont, aan tijd en grondstof, alle edities volledig op te nemen, al of niet met de aankondigingen. Blijft het niet logischer de artikelen te reproduceren om hun zelfswil, met een daarvoor ter plaatse-zelf gereedgemaakt ‘filmografisch’ onderschrift? Dergelijke bewaringsmethode, geprovoceerd door de vorm, houdt ook onmiddellijk op een louter technische aangelegenheid te zijn, vermits van de redactie of van de bibliotheek uit gesignaleerd zal moeten worden welke artikelen enige wijziging hebben ondergaan, 't zij naar betoog, naar opstel, naar woordkeuze, naar grammaticale toepassing om er in de reproductie eventueel rekening mee te houden. Zo glijdt deze vorm als vanzelf af naar de geannoteerde copie, en is het dagblad-in-gebruik, aldus ontdaan van zijn efemerische functie, niet aan 't einde van zijn ontwikkeling. | |
[pagina 158]
| |
8.Maar benadert de toekomst in een wezensvorm, het verre verleden: de oude rol, er blijft een onderscheid in de mogelijkheden, gegeven de stof. De oorzaak ligt bij de transparantie, inherent aan de film-zelf. Opisthografie is ditmaal uitgesloten, wat bij de papyrus- en perkamentrol, door de aard van de grondstof, van lieverlede niet was, zij het dan ook, dat de versozijde niet het ideale schrijfvlak aanbood en er in tijden van overvloed kon van afgezien worden. Tenzij, ja, de fotochemie er eens in slaagt twee zijden te bewerken, met de waarborg, dat slechts één projectie geschiedt. Moet de film dan niet even buigzaam en rolbaar worden voor beide belichtingsvlakken? Maar dan worden ‘haar’- en ‘vlees’ zijde stoffelijk ook aan elkaar gelijk, zooals tans - en nog niet zo lang! - het geval is voor het papier. Dat een moeilijkheid zich opdoet: het niet-ontwikkelen van de niet-belichte zijde, zal blijken een kleinigheidje te zijn. | |
9.Gewapend met het weten van het verleden, rijst de vraag van boek-technische aard of aan deze dagblad-rol zich zal voltrekken, wat, door luiheid en spaarzaamheid, met de voorgangster is gebeurd, die haar titel achteraan kreeg. Zo toch kwamen wij aan het colophonGa naar voetnoot(1) en moesten er decennia verlopen, vooraleer de huidige titelpagina opgebouwd stond. Gaat het dan naar het dubbele titelblad, vooraan en achteraan, met - in casu het dagblad - eventueel reproductie, als ‘register’, van de diverse van elkaar afwijkende hoofdingen om tijdverlies en manipulatie-overdaad te voorkomen? Manipulatie-overdaad: het is een gevaar, zeer zeker! Anderzijds: is het mogelijk, dat de film een eerste bewaringsmiddel zal blijken te zijn, de jonge ‘Zeitungswissenschaft’ zal geen adepten bijwinnen, wanneer de jonge lieden uitsluitend op | |
[pagina 159]
| |
het rollend, en dus levend, document zullen hoeven te werken. Het overzichtelijk schriftvlak, de tabula, kan het dan wellicht toch weer halen, met afdrukken op één vlak van honderden bladzijden. Dat beeld kennen wij in grove vorm uit de Mesopotamië-tijd: in rechthoekjes ingedeelde schriftoppervlak. Zal het dan gaan naar samenvoeging tot multiplices ook? Belanden wij soms, de opisthografie toch uitgesloten zijnde - wordt het niet grappig - bij het vouwboek, bij de Papyrus Prisse, vorm die zo gemakkelijk gestrekt kan worden tot repel! Het orgel boek biedt zijn diensten aan voor het lees-lorgnet. Droegen de dames voor dertig jaar miniatuur-vouwboekjes aan de halsketting, samen met allerhande rinkelend gerei, het is mogelijk, dat de vlijtige student zich omhangt, als met een breuk, met een volledige verzameling van het ‘Journal des Débats’, in oblong miniatuur orgel-boekjes! De afgeperkte ruimte, zij geeft toch meer rust dan het rollend ustensiel, dat meester blijft over de mens en zijn zenuwen op zware proef stelt. Door kwadraat-vorm heerst de mens over het boek. Veilig kan hij dan zoeken naar uiteenzetting van het schriftvlak om een zo groot als mogelijk veld te bekomen: wij denken aan de catalogus van de Openbare Bibliotheek van 's Gravenhage, haast een behangersstaalboek. Trachtte G. Sébille daarom niet zijn ‘film vellen’ (onderzoek de grondstof-waarde van de samenstelling) in te burgeren voor de micrografie: 25 zijdjes naast elkaar? Waarom dan ook het dagblad niet tot een micro-dagrepel gemaakt? Zal dat formaat bevreemden, waar het lontarboek bekend staat? Eer is het de vraag: hoe de repels hechten tot een los te binden band; de vraag: hoe de repels tegen het krullen vrijwaren, over zulke lengte, bij een naar verhouding geringe breedte? In gerekte mappen, met krap? Goed, Middeleeuwse tijd, als toen perkament en papier ‘leefden’: wij volgen! | |
10.Dus, blijft het voor de mens een keren en wenden binnen de perken van verschillende, toch weinige, materiële mogelijkheden, altijd is er weer een ànders-zijn en te weinigen zien en onder- | |
[pagina 160]
| |
vinden deze lotsverbondenheid over de tijden en de grenzen heen. Zij lijkt hun als feit zo futiel. Of er is de tafel en haar vermenigvuldiging in een eng sluitend verband (de codex); óf er is de horizontale en verticale rol; óf er is de kantzuil, mogelijkerwijze dan ook de cylinder (in Babylon; bij de eerste fonograaf; de moderne rotatief), want daagt, schijnbaar als nieuweling, de schijf op in de vorm van de geopisthograveerdeGa naar voetnoot(1) disk, ook zij heeft voorouders. Weer eens in Babylonië: de schooltablet; te onzent, de latere hemelkaarten. Dat aan sommige van deze vormen tans een beweging wordt medegedeeld, mag de aandacht niet afleiden. Wij kennen nog zeer, zeer oude om hun as draaiende boeken, en spoedt de rol nu voort over radertjes, het is slechts de verlenging en versnelling van een handbeweging. Draait de fonograaf, 't zij als cylinder, 't zij als plaat, om een spiraal haar loop te laten, het is enkel omdat de mens er in geslaagd is zijn gedachte-weefsel of -tekst, of woord of toon in de tijd te laten voortlopen zonder de stoornis in het boek-van-nu verwekt door lineaire begrenzing van het vlak. Om aan de stoornis te ontkomen zet de heer zich aan het klavier naast de juffrouw neer! | |
11.Er valt een zwaar woord: lineaire begrenzing. Dat is: stofbegrenzing. Wordt ze overwonnen, zoals theoretisch bij de grammofoon, dan verwerft de mens meer physieke rust, maar hij ondergaat dan ook. Komt het er eens van de te lezen tekst zich lineair te laten voortspoeden, dan zal het oog vastgericht blijven en wordt de complexe hoofdbeweging van heden overbodig. Er was ook daarvan al wel eens een voorbode in onze lichtreclamen en avond-openlucht-informaties met hun rennende letters langs hoge gevels, in tegenstelling tot de primaire schrijfperiodes in Oost en Noord, toen de mens, in horizontale of verticale richting, zijn zigzagregels las, bevreesd als hij was zijn gedachtelijn te zien breken. Aldus nam hij minder ‘schokkend’ kennis op | |
[pagina 161]
| |
en liep hij niet de kans de ‘draad’(!) te verliezen door ondertussen ingrijpende associaties of in de tijd van de hoofdwending opduikende afleidingen, gevaren, die nog groter zijn bij auditief opnemen, waarom het juist een weldaad was de spiraal te zien verschijnen, zodra het auditieve boek zijn intrede deed. En dat auditieve boek staat, vormgereed, voor de deur, vermits reeds voor jaren gehoord werd van ‘novellen’, die zichzelf zouden voorlezen in zigzaglijn en van dagbladen, welke zullen ópklinken. Toen kwam de oorlog 1939 is wel het type van dergelijk, nog duur, werk met geluidsillustratieGa naar voetnoot(1), vermits het 25 minuten in beslag nemende ‘document’ in zijn tekst toespraken ingelast kreeg en muziekvoorbeelden, dit alles aan originele opnamen ontleend: ‘boekmontage’ in stee van fotomontage. Even denken wij, als voorbode, aan een serie detectivegeschiedenissen waaraan het technisch apparaat was toegevoegd... Een eerste voorwaarde tot succes van het hoor-boek is dan wel zeker: geen regel-rhythme. Typografische gelijkmatigheid heeft afgedaan voor ongelijke letter- en woordspatiëring. Het diagram van dergelijk boek is zijn onverstoorbaar zalig drukrhythme kwijt. Het ongestoordst loopt de spiraal voort, maar zij heeft toch oppervlakte-problemen. Het heen- en weerspoelende lint, als bij de schrijfmachine, daarentegen, hoe beperkt ook, heeft minder begrenzing. Alleszins: het auditieve boek heeft een rustiger ‘verloop’. Geen sprongetjes worden gemaakt, en het oog moet zich niet wennen aan twee richtings-lectuur. En zo heel en al is de zigzaglijn niet uit het hedendaagse leven verdwenen, vermits Angelsaksische bibliotheken haar toepassen voor de schikking van steekkaartenbakjes, of voor schapordeningen. Geheel hetzelfde is het dan toch weer niet: vermits in de laatste gevallen de beweging rechts-links niet ongestoort verloopt; het is springen in die richting met bij brokjes lezen in de tegenstelde. Gevoelig onderscheid met eeuwen her. | |
[pagina 162]
| |
12.Lineaire begrenzing. Er is de begrenzing van de stof naar de oppervlakte ook, zoals voor de schijf reeds aangehaald werd. Zij, eveneens heeft vorm-bepalende waarde. Is de hoogte van een perkamentrol of -codex bij de aanmaak in zichzelf bepaald door het ‘formaat’ van het dier, theoretisch was er voor den papyrus-bouwer geen grens (tenzij door het vlak, waarop gehamerd werd). Die grens bestond wel voor den papierschepper, in de spanwijdte van zijn armen, maar geldt, theoretisch, al weer niet meer voor het machinale papier. Zo blijken het minst belemmerd te zijn geweest, die het minst hebben geschreven: de volken of tijden, die de bodem, het zand als schrijfvlak gebruikten! Soms verraadt de mens zichzelf, altans het product van zijn werking bewijst, wat in hem leeft, zonder dat dit als opzet, in zijn bedoeling ligt. Zocht hij naar de uitzetting van het schrijfvlak onder de druk van de verlenging van de inhoud en rijde hij in de rolvorm, pagina per pagina, (wat is in etymologische betekenis (afgeperkt vlak’ aan ‘afgeperkt vlak’), in de Trajanuszuil te Rome stijgt die rol, triomfantelijk de hoogte in, als het ware haar theoretische oneindigheid bewijzend met de oneindigheid der zegens. Een volledig cultuurbeeld. En zo glijden wij terug naar het besluit van par. 10. | |
13.Begrenzing van het vlak? Zij gaf het aanschijn aan de ‘kolom’ of ‘schriftzuil’. Eigenaardig hoe de codex-mens in zijn typografische zetspiegel de kolom niet meer voelt, maar er plots aan herinnerd wordt, als hij een drukproef van bepaalde lengte voorgezet krijgt! Liefst in margine met correcties belast. Dan loopt hij gauw en graag terug: twee duizend jaar en meer. | |
14.Begrenzing van het vlak? Er wordt een levenskwestie voor het boek mee aangesneden, want heeft de voortschrijdende gedachte-lijn een ergens, vaag in zichzelf wel eindigend verloop, de | |
[pagina 163]
| |
huidige lectuurlijn is, vol vertrouwen in 's mensen vaardigheid, op onaangename, automatische wijze doorgeknipt naar telkens andere slingerwijdten, al naar gelang de uitgaven. Storend kan het kleine kolom-amplitudo inwerken. B.v. in Broeckaert's Jan Palfijn. Dat wordt snokkend lezen: de woorden zijn sneller verwerkt, dan het hoofd volgen kan. Een smalle kolom met vette letter, zij vormde geen bezwaar toen er traag, hardop, volledig gelezen werd en de vinger zelfs niet geheel voluit geschreven woorden volgde, om halt te houden, waar een abbreviatuur gramaticale moeilijkheden gevangen hield. Wij zijn moderne mensen, lezen stil en herkennen een woord aan een stuk van zijn gedaante! Wij stoten onze zin vooruit als functionneerden wij naar de eisen van een raket. En toch streven wij, opzettelijk, naar smalle kolommen in modern referentiewerk en informatiebronnen, waarin snel doorlopen en dalen hoofdvereiste is. Werkelijk deze lezer hakt, lectuur-technisch gesproken, nog meer woorden de staart af, en in het zinsverband hele woorden weg. Hele regels zelfs in een Larousse du XIXe siècle. Daartegenover hoe zalig, ongestoord, van alle materiële beslommeringen onthecht, vloeien woord en hoofd en gedachte saam in Nijhoff's Twee meisjes en ik: de blik vangt de hele regel van deze bladzijde, die werkelijk kolom-gestalte heeft. Rustig loopt het oog de korte lijn af, om, zacht, daaronder voort te gaan, haast niet bevroedend, dat het, daarboven, van rechts kwam! En toch - eerlijk is eerlijk - de mens heeft er zich niet erg aan gestoord, dat zijn gedachte-lijn op ‘onzinnige’ wijze werd afgeknapt, want toen het hem, in de 16e en 17e eeuw mogelijk was bij de bouw van de typografische titelpagina, eigenmachtig rekening te houden met een gesloten gedachte-inhoud per lijn, gaf hij er boudweg de voorkeur aan eigennamen, uitdrukkingen en zinnen willekeurig af te breken, in steeds kleiner corpus te wringen, afwisselend in rood en zwart te zetten, soms middenin de lijn om... ja, zó is hij, mercantiele redenen.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 164]
| |
15.Doch, voor één zaak heeft hij steeds zorg willen dragen tegenover de begrenzing van het vlak: voor het klemmend aaneensluiten van zijn tekst over de chronische paginabreking heen. Dwingt de materie, hij wil meester blijven. Dreigt wanorde, hij wil het betoog logisch afgesponnen zien en hij vindt én reclamanten, én custoden, én paginering, én ‘stomme’ hulpmiddeltjes: blokjes typografisch zwart in treden aangelegd op de rug van de katernenGa naar voetnoot(1). Zeer vroeg reeds stonden de boekbouwers op dat zieleheil, juist dan als de materie geen aaneensluiting hoegenaamd toeliet, en metalen ringen, ten tijde van het kleitablet, geen baat brachten. | |
16.Nog eens raken inhoud en grondstof elkaar en wij staan voor een paar mooie voorbeelden in de geschiedenis van het boek om er het onderhuidse leven van te illustreren. Ook in zijn wereld zo rustig, staat niets stil, en ook voor het boek, soms zo berustend in zijn uiterlijk, is het goed, dat het zijn verleden gedenkt middenin de sprong de toekomst in. Een eenvoudig boektechnisch probleem daagt plots op te midden van de documentaire betrachtingen, zeer duidelijk geïllustreerd door het in de titel van de reeds aangevoerde Encyclopédie française weggelaten adjectief: permanente en uiterlijk belichaamd in de zware, maar stevige klemmap, welke de band vervangt. Zo is dus voorhands afgezien van het onverbiddelijke band-verband van een ordinair boek, dat niet over de tijd van zijn aanmaak heen kan. In de volledige titel van het werk worden inderdaad twee tijdsbetrachtingen vastgelegd: de blik op het vaste verleden die - alomvattend - het zijnde doet zien; en de zin om wat komen gaat zo snel mogelijk in het zijnde te doen opgaan. Weer die snelheidsbevlieging, die kramp van zenuwen, berekend om te kunnen heersen: Encyclopédie permanente. Het volledig verleden (encyclopédie) door een futurumcorrectief (per- | |
[pagina 165]
| |
manente) tot een dominerende praesens gemaakt, opdat de sceptische mens steeds zijn houvast zou hebben. De vorm van de verwezenlijking moet dan ook afwijken van de in zichzelf gesloten, absolute vorm van het boek: het moet zich hier openstellen voor de stollende tijd. | |
17.In deze betrachting om het wordende-zijn tóch vast en bij te houden - de Encyclopédie française permanente wordt hier slechts als voorbeeld en niet als voorloopster beschouwd - was de bibliotheconomie voorgegaan, toen deze - het wonder van de steekkaart daargelaten - nadat het positivisme de uitzetbaarheid van het denkstelsel moest toegeven, de aprioristische absolute stofindeling als onwetenschappelijk verwierp en de adjustable en expansive classifications vooropzette. Inderdaad één boek in de tijd groeiend houden, zonder aan zijn innerlijke structuur iets te kort te doen, is slechts de projectie, in het kleine, van wat de levende maar ordelievende bibliotheek zich tot taak heeft gesteld, met voor haar poorten de onbedwingbare bestorming door het vele disparate nieuwe. Dat nu getracht wordt zulk permanent boek levend te houden door de inschakeling of vervanging van een blaadje of een katern, vindt anderzijds zijn oorsprong in de huidige stand en aard van de wetenschap, die, analytisch van wezen, eer leeft van de tijdschriftenbijdrage en het plaket, dan van het lijvige boek. De documentatie en de emendatie hebben het vonnis gestreken over de heilzame en zo moeizaam verworven pagineringsvastheid. En is bv. in een Keesing's Historisch Archief het pagina-verband niet gesprongen, omdat een tabellarisch steeds vernieuwd vervangstuk als klapper op dit compilerend werk bestaat, dan is zij in de Encyclopédie wél gebroken, zoals in meer ander documentair vervolgwerk reeds, met het gevolg, dat de catalogograaf een geenszins gemakkelijke taak voor zich ziet. Hij moet zich verwachten aan een signering haast zo ingewikkeld, zij het minder willekeurig, als de middeleeuwse. De katernen zijn ongelijk van dikte en de arabische nummering houdt geen verband met de systematiek van de stof. Hiaten komen voor (18E-18Z | |
[pagina 166]
| |
registers en inhoud) gezwegen van de diverse alfabetten (documentaire katernen: kapitalen; gekleurde buiten tekst platen: Griekse lettering) en van het feit, dat én typografische katernen, én documentaire én buiten tekst dooreen schuiven, zonder, voor de orde-verstoorders, aanduiding van de voor hen meest gewenste plaats in het corpus, op het volumen-nummer na. Arabische nummering geldt nog in de katern, evenwel niet voor de illustratieve, die het stellen moet met letters in exponent (Hd). Dienden de signaturen ‘eertijds’ om het boek, eens voor altijd, logisch sluitend te houden onder de simultane aanmaak van de verschillende katernen, nu worden de signaturen middelen in de hand van den bezitter om zijn werk op de goede wijze op de rug van de voortschrijdende tijd, omnipresent, te binden. Tot dergelijk middel heeft Vanderhaeghen niet gegrepen, die voor zijn Bibliotheca Belgica toch ook zíjn wedren met de nieuwste gegevens van de tijd moest houden en daarom het steekblaadje, voorteken van de uitzettingsdrift, verkoos. Dat hij tot foliëring door Cuttering had kunnen komen ‘ist ihm nicht eingeleuchtet’, maar de Bibliotheca Belgica rekende van eerstaf op het vaste band-verband en telde de klemmap, die haar patroon in het Leisde boekje vindt, niet, omdat zij haar taak eens àf zag. Zo staat het ook met A collection of neutrality laws, regulations and tractises of various countries, welke bij een in opzet vast voorgenomen, door middel van doorlopende paginering, gesloten boekblok, compilering toeliet in onderscheiden tekstgedeelten, al naar de aanmaak, door aanwending van een in- en uitschuifbare rug, als gleed een deur in een wand. Een verre, technisch volmaakter neef van de Brugse registerband, van de ‘classeurs’ met reserveplooien in de rug. Maar anders toch weer dan een gewoon boek zag de Bibliotheca Belgica zich graag bouwen, daar zij, in zekere zin den lezer, den gebruiker de ‘bindorde’, al naar zijn persoonlijke opvatting liet bepalen. Kon zij nù, heden ten dage haar taak beginnen, zij rekende wellicht voor de bundeling op deGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 167]
| |
Lumbeckhechting, waardoor het mogelijk wordt zonder ‘onglets’ losbladige werken in een band te slaan, die niet meer los moet. | |
18.Om tot de Encyclopédie en haar technisch vraagstuk terug te keren: of zij zich wil houden aan haar permanentschap is niet te wensen, want hemeltergers als haar ontwerpers waren, hebben zij niet straffeloos gemorreld aan de sluitingscode van het ‘boek’. Zet hun ondervraging naar en inventarisering van de stand der dingen zich in normale tijden voort en overstroomt de stof de... vaste, niet glijdende band van vooraf bepaalde dikte, dan zullen zij last hebben om hun signering doorzichtig te houden! Nu reeds, door de systematiek van de inhoud los te zetten van den bouw van het boek, is de ‘permanente’ inschakeling van het detail-onderwerp onmogelijk geworden, hoe verleidelijk de datering bij de paginering ook werkt. Wellicht zullen de redacteurs van de encyclopédie graag grijpen naar hun schutspatroon, Renan, omdat hij zei: ‘les livres d'importance majeure se referont tous les vingt cinq ans’ waardoor de ‘bestendigheid’ tot een relatief begrip van een kwart eeuw zou herleid worden! Te zwaar zullen we deze, goed bedachte, onvolkomenheid in een a-bibliotheconomisch land niet aanrekenen, maar als Renan in de zestiger jaren reeds voorspelde ‘qu'on consultera plus qu'on ne lira’, dan moet men er wel op bedacht zijn de referentiemogelijkheid een accurater verloop te waarborgen. | |
19.In een enigszins andere orde van ideeën, maar toch in het domein van de tekst-aansluiting brengt ons een toekomstpiekeraar, die in zijn visie de primaire wijsheid van de Babyloniërs verwaarloosd heeft. In de ‘moderne Märchen’ welke Lasswitz in 1890, zo onbestendig mogelijk Seifenblasen noemde, denkt hij niet aan de catch-line! Aus dem Tagebuch einer Ameise spreekt van de eigenschappen van het claviger-kevertje, dat op zijn schildjes de ‘gechemiseerde’ gevoels- | |
[pagina 168]
| |
spraak heeft afgedrukt staanGa naar voetnoot(1), te lezen door een fluorescentie-microscoop, die de vertraagde trillingen zichtbaar maakt Dat dagboek beslaat 82 ‘kevers’, bij paren 82 los-keverige, niet geopisthografeerde, schriftdragers. Hoe sluit die tekst in de van schranderheid getuigende toekomstvisie aaneen? Vleugels als schriftdragers aanspreken, die gedachte bepaalt niet de originaliteit: in het kerkkoor staat de arend met gespreide vlerken, sinds heuglijke tijden, gereed om een gezangboek te houden. De micrografie evenwel, en dan in deze vorm, betekent een enorme winst, terwijl het begrip der vertraging - dat is toch verlenging van de tijd - een vondst is, waar wij niet geheel over heen zijn. Maar... de aaneensluiting van de tekst blijft een vraag. En welke! Afwachten hoe de practici haar zullen oplossen. Worden de kevers van hun vrijheid van bewegen beroofd? Geketend als libri catenati, beter geordend dan vroeger, toen Starings Jaromir onder de gewelven te Zutfen verscheen; of hoe worden de diertjes terug binnen geroepen? Hoe nemen zij hun plaats in en herkennen zij hun signatuur? Beantwoorden zij als ‘vehikel’ nog wel aan de verwachtingen, waarvan de vervulling allen tot op heden toe zo blij maakte: de bestendige aanwezigheid? Het ‘vehikel’ blijkt hier àl te verplaatsbaar en kan ook om zichzelfs wille recht op afwezigheid inroepen, wat niet eens de slaaf uit de Romeinse tijd toegestaan was, die in de rij van zijn collega's een bepaald gedeelte van het heldendicht moest kunnen opdreunen, als zulks hem, als referentie, bevolen werd. Moet hier niet onderstreept worden, dat de huidige vorm van het boek met zijn paginering een weldaad is, waardoor het gedachteverkeer kalmte en zekerheid wordt toebedeeld? Een zekerheid welke naar waarde zal geschat worden als de spiraalhechting, een technische uitzetting van de ring in de tabula en in... het notaboekje, de bladen in het ronde zal gestrooid hebben of in naam van het Lumbeck-procédé de ruggen van de katernen zullen zijn doorgesneden, de boeken tot reuzen-multiplices, zonder ringen, geworden zijn, vastgezet in een veerkrachtige harsstof. | |
[pagina 169]
| |
20.De mens in zijn technische vermetelheid tart een beetje de orde. En soms kan hij die ook missen. Daarvoor hier het exempel in een misbruik van Gutenberg's ‘ars divina’, vereeuwigd door Jan de Hartog in Hollands glorie, als de auteur zijn om niet te zeggen half-analfabeten dan toch geheel a-culturelen scheepskapitein plots door leeswoede als door een koorts bevangen, de opeengeplakte velletjes van zijn papieren halfhemd onstuimig laat afscheuren en doet rondvliegen in de kooi, één voor één, tot het bittere einde er is, omdat de hemdenfabriek op de verso-zijde van elk deftig blank hemdvlak een tekst heeft doen drukken, die, voor het hele halfhemd-blok, één verhaal uitmaakt. Een toepassing van de kalenderblokjes, waarvan menig exemplaar voor het eind van het jaar afgescheurd heeft gelegen, verwaaid, omdat de verveling een kijker heeft behekst, of de kijker een kind was, dat het begrip van tijd miste. Maar de orde van het kalenderblokje is, door zijn efemeridische gebondenheid gauw hersteld. Heeft de hemdenfabriek wel aan de orde gedacht? Het kan ons heden koud laten of haar reclamedienst voorhands gerekend heeft op de mogelijke spanning-onder-de-lectuur-bij-weinig-of-niet-lezenden en de psychotechniek haar wondere zalving heeft laten inwerken op de materialistische ondernemingsgeest om tot een gewaarborgd snel verbruik te komen van haar artikel, een artikel wel op duur bedacht, maar dat de versnelling van het gebruikstempo als een vergift in zich draagt en wel door lectuur-verleiding. Een tegenpool voor Francesca da Rimini's zondig bedrijf! Deze kapitein - niet gelokt door het leven, maar door het schijn-leven, - las verder... Ook blijft buiten beschouwing, hoe de drukker het klaar speelt om de blanco recto-zijdjes voor gala-bijeenkomsten bestemd in vele wijd van elkaar verwijderde oorden, geen flauwe afdruk te laten opnemen van de bedrukte verso-pagina ten einde den drager tegen indiscretie en spot van zijn zeer zeker toevallige dame te beschermen, tenzij de uitgever, erg verspilziek, het verhaal telkens met een zijden schutblaadje zou doorschieten, als gold het de tere opdracht: etsen te vrijwaren. Zaak is, dat hier wel geen zorg moet gedragen worden voor een... foliëring, het en ware de eigenaar van het wellicht bemorst | |
[pagina 170]
| |
‘lijfpapier’ zijn verhaal ongeschonden en netjes geschikt wenst op te bergen, als zijn eigen lectuur en de fabrikant-zelf tóch de hoop koestert, dat het zo worden zou terwille van de inwerkende reclame. Dan moet er aan nummering gedacht worden, van 1 tot ...; of van a tot ... Aldus kunnen vervolgverhalen ontstaan, varianten van de afleveringsliteratuur, eventueel gemerkt met serieletters, als ware er sprake van de reeksen van geleerde genootschappen. En 't puntje dat dient om 't hemdje aan de broekband vast te zetten, kan dan als franje optreden, als ‘sittybos’ om de verkorte titel te dragen, want in de geest van het verhaal moet het een lange titel zijn. ‘Le livre... c'est une âme’. Of wil men het naar Uzanne: ‘le livre... c'est l'aiguille de l'intelligence.’ | |
21.Een verschil is er zeker al naar gelang het boek beschouwd wordt naar zijn abstract-zijn, dan wel naar zijn tastbaar voorkomen, maar zelden worden de dingen uit elkaar gehouden. Denk-technische blundertjes worden vele bedreven, door de besten. Geniale formuleerders laten zich vangen, wanneer zij er op bedacht zijn hun vondsten of ingevingen in een lapidaire vorm prijs te geven. Zo zit Schiller bekneld tussen het wezen ‘boek’ en de ‘schriftdrager’, waar hij plechtig voorzegt: Körper und Stimme leiht die Schrift dem stummen Gedanken,
Durch der Jahrhunderte Strom trägt ihn das redende Blatt.
In deze verzen is alles edel en juist, behalve het gespatieerde adjectief, vermits het een qualiteit meedeelt aan de schrift bodem, die uitsluitend eigendom is van het schrift. Welnu, deze fout begaat in niet zo grote mate de moderne Duitse magazineredacteur, als hij voor zijn filmrubriek, over zichzelf verrukt, enkel in Schiller's lijn doordenkt en ons begiftigt met de hoofding die klingende Leinwand. Natuurlijk is het dan een machine, welke het scherm - en over de gehele oppervlakteGa naar voetnoot(1) - met | |
[pagina 171]
| |
wegglippend geluid belegt, maar ongetwijfeld is ‘die Leinwand’ ‘klinkender’, dan Schiller's ‘blad’ ‘redend’. En toch kan Schiller's formulering eens juist worden - voor zover het de letters betreft, want hij zal toch niet aan het witte vlak hebben gedacht! -, zodra de lichtcel, definitief in geluidcel kan worden omgezet. Dat wordt dan iets geheel anders dan het geluidvol adjectief van de ‘sprekende klok’ en anders dan het ‘journal parlé’, beide concepten uit het leven van alle dagen en behorend tot de informatiedienst. | |
22.Dichters, meer dan andere litteratoren, laten zich verleiden om het boek voor te stellen als een luidopsprekend orgaan van de geest en anticipeerden daardoor op de toekomst, alhoewel zij wortelden in het verleden. Doen zij het nu, of deden zij het in een dichtbij verleden van enkele eeuwen, dan overzagen zij enkel een tekortkoming, een onvolkomenheid van het schrift. Hun neiging is ons hier welkom, want zij zal aanleiding zijn om na te gaan, wat de moderne wereld tracht te verwezenlijken en hoe grondstof en vorm van ‘het boek’ niet steeds aan de ordinaire begrippen kunnen beantwoorden. De welbekende aanhef van de Mathilde-cyclus van Perk Klinkt helder-op, gebeeldhouwde sonetten,
kan als uitgangspunt dienst bewijzen. Het gebiedende werkwoord zal gesuggereerd geweest zijn door de zijns-inhoud van het woord ‘sonnet’ en zijn geijkte Nederlandse vertaling. Maar is dat zo, dan blijft er nog genoeg stof in dat zelfbewuste brokje poëzie te ontleden. De imperatief duidt op een gemeenschapsfunctie van het vers, welke het in de moderne tijden, en zeker in het genre van de belijdenispoëzie, die de lyriek is, niet meer heeft. Door het individueel boekenverkeer is verzenschrijven geworden tot een prevelen tot zichzelf. ‘Die Buchdruckpresse hat den Dichter gewöhnt als Leser statt als Hörer zu dichten’ beweert Rich. Dehmel, daardoor zijn ‘die Gehörsreize der Sprache’ afgezwakt en heeft hij zijn ‘Darstellungsmittel’ (wij zouden, op de zaken vooruit lopend al durven | |
[pagina 172]
| |
zeggen: zijn beeldend vermogen ‘auf Gesichtvorstellungen geschärft’. Het vers is stil, stom geworden.Ga naar voetnoot(1) Dit verlies aan volume hebben meer auteurs in het licht gesteld. Goethe in Shakespeare und kein Ende onderlijnt het aandeel, dat het geluid bij de verwerking van een boek zou moeten hebben en Schlegel in Athenaeum houdt - dimaal voor proza - aan zijn volgelingen voor, dat wie de Wilhelm-Meister niet ‘horen lezen’ heeft of zelf niet ‘hardop heeft gelezen’ de muziek maar in de noten heeft gestudeerd en... daar zit ze vast niet, zal Mahler later bevestigen. Stem paste bij de ‘lectuur’. Hoe anders de verwondering van Augsutinus verklaren als hij ‘stom’lezen... ziet? Bij de formulering van zijn opzang, peilt de jonge Perk dan ook in het verleden en hij roept een functie van het boek op, die het door zijn vorm alleen niet kan vervullen en waarop zijn grondstof niet berekend is. Er is, in die klassiek geworden zin, realiter zoveel foutief! Het adjectief bij ‘sonnetten’ kan hier gevoeglijk buiten beschouwing blijven: klinkende grondstof en mogelijkheid tot luchttrilling heeft een beeldhouwerswerk - tenzij hol en gegoten - niet. Bedoelt Perk het anders als ciseleerarbeid, met zijn beeldhouwen, dan staat zijn adjectief in flagrante tegenstelling tot het ‘opklinken’. En ‘opklinken’ kunnen die verzen niet, op welke grondstof de tekst ook staan zou. Noch van 't eigen papier voor 't eerste neerschrift - en hoe ondeugdelijk is soms de werkelijke schriftdrager van een meesterwerk - noch van de verschillende versies, noch van de gedrukte exemplaren. Gesteld dat Perk, als Ruusbroec bv., zijn vers geheel geluidloos in de was zou hebben ‘neergedrukt’... Meer nog: bij 't neerschrijven door Perk-zelf is juist de klank van wat hij onhoorbaar voor zijn omgeving in zichzelf hoorde, verstild, verstomd, ‘vast’ geworden. De zielsadem - hier hebben we de ziel terug - is, uit wat woord geworden is, weg. Wat de dichter geeft, is minder dan wat hij aanbieden wil, zo naar expressie als naar intensiteit. Doch, nu wordt het merkwaardig: slechts met het moderne ‘boek’ kunnen wij de waarheidsgetrouwheid van de door Perk geconcipieerde versregel aanvaarden, zo de dichtende dichter | |
[pagina 173]
| |
voor de grammofoonplaat zou gaan staan of voor de radio-band en... zonder langs een schriftbodem heen te gaan vrij-uit zou improviseren en zijn klank, door intonatie, over drukken in de was of op het staallint. De hand, zo dienstbaar en edel, uitgeschakeld. De adem graveert onder de dwang van het geladen, zich uitstortend wezen. En het beeldhouwen...? Maar, wetende, wat gemeenlijk de dichterstem waard is als communicatieve resonans, zal de meestal bevangen, ingetoomde en psychologisch gespannen grijze fluistering van het angstig vrijgegeven gevoel niet de waarde hebben van de op een toonloze bodem, door Perk foutief gedachte en geschreven zin, tenzij geïnterpreteerd door een stem-hebbender getuige, die zich stelt tussen dichter en hoorder, waarbij de technisch, storende onvolkomenheid van de geluidsdifferentiatie niet eens in rekening wordt genomen. Hier wordt ook gezwegen van het verdriet van den ouderwetsen genieter, wien het niet meer gegund wordt te staren op de ‘rechthoek met de zwarte vlekjes...’ tenzij het geluid zich zou kunnen ‘verstollen’ tot een werkelijk leesbare copie, zoals het Anatole France voor de geest zweefde, die het mogelijk achtte, dat de uitgesproken woorden eens zichtbaar op de wand zouden verschijnen. Een vraag: Rennen de letters als in de lichtreclame? Hoe snel zullen wij dan moeten leren lezen! | |
23.In zekere zin staat de romancier voor een gunstiger verhouding dan de dichter, zo hij beschikt over een stem, buigzaam en vol als die b.v. van Conscience. Willem Rogghé vertelt in zijn Gedenkbladen, dat hij Conscience een episode uit zijn leven heeft horen vertellen: ‘innig, roerende intensiteit van woordenmuziek, die uit de oogenblikkelijke samenwerking van het gemoed en van de spraak werd gebaard. Had ik toen (1868) Edisons fonograaf gehad om zijn woorden op te nemen en te bestendigen, stellig zouden wij daaraan Conscience's meesterstuk hebben gehad.’ Ongetwijfeld zou de tekst in druk zijn verschenen, maar ‘het’ | |
[pagina 174]
| |
boek zou die rol geweest zijn en copies in rol, op lint, of plaat. Het zou meer dan een curiosum zijn. Of niet? Dat boek is verloren, zoals zoveel gedachte werken en verzen, verzwonden bij het oprijzen van het bed, verzwonden als de preek tegen zichzelf, waarover H.D. Lawrence het in Kangaroo heeft, en die hij op grammofoonplaat had willen hebben. Zulk boek is meer verloren dan de kronijk van Li Muisis, die blind zijnde, de gestalte van zijn gedicteerd werk ook nooit compact voor zich gezien heeft en dus niet eens de controle over zijn hem voorgelezen tekst heeft gehad. Li Muisis - en ook Milton - kenden van hun boek slechts het ‘hoorbeeld’. In moderner tijden zouden zij door het oor, gescherpt aan de eigen stem, meer zekerheid in zich kunnen omdragen. | |
24.Blijft de vraag: of het uitgesproken het ‘opklinkende’, moderne boek in stee van het ‘neergeschrevene’ niet zou dreigen te bezwijken onder de virtuositeit van de stem en in rhetoriek opgaan? Altans dit rechtstreeks vastgelegde boek in stemvolume, in driedimensionaal schrift, staat aan groter gevaren bloot, dan het in tweedimensionaal onder ijsberend dicteren neergeschreven stenogram-verhaal, want het laatste rekent niet op de stem onder de lectuur, misschien enkel op de verliefde ogen van de secretaresse. | |
25.Vraagstuk apart blijft het aanbrengen van verbeteringen, veranderingen, omwerkingen. Hoe ingrijpen... als machinist? En de definitieve uitgesproken versie zal veel verloren hebben, zo niet alles, van de scheppende impuls. Van de bewogenheid onder de schepping. Die bewogenheid, men heeft ze zo dikwijls willen behouden zien. Rich. Dehmel heeft het verschijnsel trachten te ontleden. In feite is het de kwadratuur van de cirkel willen oplossen: ‘Was wird alles nicht versucht um das flüchtige Auge ruhsamer an das Schriftwort zu fesseln um so das Ohr des Lesers aufmerksam für die Bewegtheit der Sprache zu stimmen’. Dat | |
[pagina 175]
| |
schrijft hij in Das Buch und der Leser. Het kind, dat de kinkhoorn aan de oorschelp legt en de illusie wil waar weten, dat het nu de zee gaat horen ruisen, want Dehmel schrijft zijn opmerking, omdat hij daarvoor reeds gezegd heeft, dat noch nauwluisterende orthografie, noch fijngedifferentieerde interpunctie - b.v. de Spaanse met haar omgedraaid vraagteeken, vooraan - het boek ‘hoorbaar’ hebben kunnen maken. Het hele hocuspocus van Baucée immers met zijn ‘accent logique, pathétique, prosodique, rationnel, métrique, technique, musical, discursif, aigu, grave, circomflexe’ heeft de taal niet kunnen vastleggen. De Chinezen met hun woordbeelden gewijzigd naar hun vele toonhoogte-exponenten evenmin. En het Vlaamse Maantje Van der Burght was, in 't begin van de 19e eeuw, gewoonweg belachelijk, toen hij zijn zintekens kwistig rondstrooide. | |
26.Nadert onze tijd - met een geweldige uitzetting van het verspreid zittend hoordersaantal, (de warmte van de ogenbliks-collectiviteit is verloren gegaan, de intimiteit van het individueel genot in atmosfeer kan er bij winnen); helt onze tijd, naar de aarde, tot het genot door rhapsoden en minnezangers geboden; begrijpen wij de zin van de volksvertellingen nu beter door het hoorspel en de in de ruimte hangende ‘novelle’; kunnen wij in de geest aanwezig zijn, bij de voor-lezing van de kronijken voor den opdrachtgevenden vorst, omdat wij in ideologische dienst geredigeerde radiocommentaren beluisteren, er is dan toch het verlies van de vroeger onmiddellijk nabije stem en... van de andere ‘schriftbodem’ nog: het gelaat van den ‘zegger’, zeker beweeglijker dan het neutrale schrijfvlak met de egale schrifttekens of de onregelmatige puntjes van de diskusGa naar voetnoot(1). Dat is het werkelijk ‘redende Blatt’ van Schiller. De klanten van den barbier in Guellala genieten nog dat voorrecht, vermits de baas van de shop - aldus Duhamel in ‘Remarques sur les mémoires imaginaires’ - een blinden zanger huurde. Maar goed: voor alle literaturen horen wij van blinde | |
[pagina 176]
| |
zangers. Is het, omdat hun versie minder bewogen, minder rhetorisch werd, grijzer en onpersoonlijker; meer opwellend uit de diepte? Blinde vinken en acteurs komen hier tegenover elkaar staan. Over ‘lezen’ en ‘horen’ is in de laatste tijd opnieuw heel wat te doen, nu de radio het vers in klank-gestalte bereikbaar maakte. Maar reeds gaan stemmen op - zo M. Jahn in Europäische Literatur - om voor de indruk die een werk maakt de integraliteit van het werk prijs te geven: het leesoor houdt het niet zo lang uit als het lees-oog! Dus wordt de hoor-novelle in lengte bepaald door de achterhaalde psychologische aandachtswetten. Een rem die de auteur-voor-het-oog zich nooit gesteld heeft gezien. | |
27.Hoe streeft het ‘boek’ naar volkomenheid zonder die te bereiken en laat vallen, wat winst was, om op te rapen, wat soms verlies betekent, want heden draagt de ‘schriftbodem’-intonatie, pausering, rhythme met de inhoud mee. Werkelijk pas nu wordt Suarès' woord waar: ‘le livre se fait temps’, niet enkelijk, ‘entre les mains de celui qui le lit’, omdat de lezer zichzelf onder de lectuur kan inschuiven met zijn gedachtenleven, maar omdat het boek nu zijn eigen duur krijgt, die het in moderne drukvorm nog niet had, al stonden alle letters er. Een kleine parenthesis: het boek, als materiële duur, is steeds langer geworden. Van het handschrift naar de druk verlengde het zich zonder daarom één woord meer te hebben. Het ‘à la ligne’ is een eer jonge vinding, die in de plaats kwam van de gekleurde in de tekst als wachters staande aandachtstekens. Toen de ‘Muis- en Kikvorschkrijg’ in de gedaante van onze 26 letters verscheen, was het boek langer, dan toen het voor het eerst met zijn 1440 typografische tekens werd vastgelegd. Het leesteken houdt een verlenging in. En broodnodig is het, want hoe duur kost ons de buitenissigheid niet van dien godzoeker op verre wegen, Matisse, die geen enkele interpunctie zette, geen punt, geen hoofdletter. Nu de ademtocht mee in het boek vaart, zet het weer uit om te krijgen, eindelijk, zijn duur. | |
[pagina 177]
| |
Curieus hoe, bij sommige voorlezingen in de Nederlandse radio, een gongslag aangewend wordt om in een doorlopende tekst periodes van elkaar te scheiden: aandachtsteken! Het is waar, het ‘tastend’ genieten is dan weggenomen, tastend met het oog, tastend met de hand. Het contact met de schriftbodem is immers geen denkbeeldig genot? Hebben openhouden met beide handen, het dragen van het open boek in één hand niet de mooie margines geschapen, zo evenwichtig en esthetisch, haast volkomen in se. Zal de drukker niet zeggen, dat de esthetiek van het schriftvlak onmiddellijk verband houdt met de stof-inhoud? En van tasten gesproken: van waar anders de drang naar wat Abraham à Sancta Clara zo enthousiast noemde een ‘herrliche Sach’, het papier, mooi papier; zelfs naar een duurzame band om het genot-dat-men-weet te bewaren. Ja, hoe zal het hoor-boek worden aangeboden, want dat nieuwe komt in de handel, in welke gedaante ook! Zijn de verhoudingen aldus, dat wat wij in onze jeugd als een pleonasme aanvoelden: het ‘lees-boek’, de term zal worden voor het in het individualistisch verkeer opgaande boek in tegenstelling tot het ‘hoor-boek’, voor de collectiviteit bestemd. Het woord ‘hoor-beeld’ kreeg immers zijn burgerrecht reeds... aangeboden? Evenals de ‘mise en ondes’ in tegenstelling tot de ‘mise en page’Ga naar voetnoot(1). | |
28.Er is nog iets anders in deze wisseling der gestalten. Als Tolstoj opbiecht, dat het boek de afstanden verkleint, of als Schopenhauer, nog vóor hem, ‘ein Brief aus der Heimat’ aanvoelt als van meer leven bezield dan ‘das Gespräch der ihm umgebenden Freunden’, dan denken zij beiden aan de levende mens, aan zijn uitstorting door de innerlijke stem. Het is de vraag of radio, brengend ‘la présence immédiate des voix les plus lointaines’, zoals Jules Cain het uitdrukt, de bevrediging schenkt welke het onvolkomen geluidloos contactmiddel waarborgde. Wat is inniger | |
[pagina 178]
| |
aan de mens: zijn hand en haar grilligheid, of zijn stem en haar betovering. En blijvender: het visuele of het auditieve? Wordt de mens hier blij gemaakt met een ‘levende mus’, bevrediging voor zijn streven naar omvatting van de wereld; voldoening aan zijn steeds maar zenuwslopender levenstempo? Want niet te haastig: de verre stem, kan blijvend zijn meteen. Wordt in Nederland al niet door de postbode bezorgd de gelukwens op fonoplaat, al zijn het dan slechts dertig woorden... De vraag blijft dus: of de autogrammenjager uit de tijd zal geraken, hij die meende iets van het eigen wezen te hebben opgespaard van de velen, wier handtekening hij bezat, nu de mens door zijn stem de huiskamer kan vullen. Van zijn streven doet de mens geen afstand ook, want nog dichter zal hij die ‘voix les plus lointaines’ willen brengen. Hij zoekt immers een ander schrijfvlak, een ander ‘transfer’-middel, en voor het oog, opnieuw: de ‘klingende Leinwand’. Televisie. Wordt, in de persoonlijke sector, deze mogelijkheid tot verlossing uit de afstands- en tijdsgreep? Maar hij zal rusten, voor hij van dat beeld de vaste neerslag zal kunnen houden? Wordt het eer een beklemming voor de mens? Horen en zien van een gevangene is het van aard om te verzoenen met het lot van de scheiding? Tenzij de mens nog dichter komt tot de mens - hij verstoffelijkt zijn leven meer en meer - door Huxley's feelings, het wonder, dat uit de ‘klingende Leinwand’ gestalten doet treden, die den toeschouwer bedwelmen, obsederen. Reeds is de reliëf-illusie door middel van het stereoscopische blauw- en rodelijnenspel, gezien door gekleurde brillen (blauw en rood in één bril) een overwonnen standpunt. Reliefkaarten zijn in Peter's Mitteilungen opgenomen en de steden hebben reeds in rij gestaan voor de film van dit maaksel. Dan graaft de mens ook verder naar de gedachte-overstorting. En daarin gelden twee mogelijkheden: óf Gernsbecks menograaf legt de gedachte vast, zonder verwoording en zij gaat door de hypnobioscoop (!!), voelbaar, over in zijn levenspartner. Aanleggen van een soort van toverroede, gezwaaid als een maarschalkstaf. Of het komt eens zo ver, dat de auteur zijn boek uit zijn brein kan doen treden, zichtbaar gemaakt in zijn personages, | |
[pagina 179]
| |
in zijn taferelen, in zijn landschappen, zo wij willen zien en horen. Perk kan dan weer dichten-zonder-spreken: ‘klinkt helder op...’ en wij zullen beseffen, zonder iets gehoord of gezien te hebben, hoe trots de krop den dichter in de keel zat bij de conceptie van zijn toch gelukkige ‘aanslag’. Naderen wij niet tot den zanger-met-de-luit, die de accoorden slaat, tot de oer-bewogenheid van wat muziek is? | |
29.Ongemerkt gingen door de oproeping van het innig menselijk contact drie wezensvormen van het ‘boek’ in elkaar over, zoals zij in de cultuurgeschiedenis elkaar ook telkens en telkens weer beroeren: de brief (over telefoon en fonogram van Verne in De lotgevallen van een Chinees naar televisie); het dagblad (van boodschap over brief naar dagblad en radio-diffusieGa naar voetnoot(1); en het boek-zelf (van dictie-vorm over ‘stomme’ genieting naar hoorbare doorzending). Hun aard wordt enkel bepaald door den ontvangende in eenzaamheid of in collectiviteit neergezeten, want wezensvreemd zijn de genres der mededeling - een prachtig woord dat naar de transferts gaat - allerminst. Hoe wonderlijk de vormen vervloeien! En hoe snel. Het was toch wel Rabelais, die zich geen beter ‘transfert’ kon inbeelden dan de brief bezorgd door een exemplaar uit een naar al de eisen goed onderhouden duiventil. Nu gaan in de rhythmische scandering van het kort lang, louter conventionneel, niet enkel woorden maar ook in repels gedeelde beelden over de wereld en is men te wege simultaanzendingen mogelijk te maken, die alle op één bepaald punt toekomen, wat met duiven toch nog ‘fraglich’ bleef. | |
[pagina 180]
| |
30.Een bepaalde, verleden geschiedenis-periode kan in een ommezien tot een fantastische wereld worden gemaakt, wanneer de auteur niet anticipeert, maar de verworvenheden van de eigen tijd toepast op de levensgang van vervlogen dagen. In Het zwevende schaakbord leerde L. Couperus ons dat, toen hij tragi-comisch, archaïserend in de geest der gevoelens en gewaarwordingen het minnezangersverhaal, geheimzinnig, en nog geluidloos, op de wand liet projecteren. Dat dooreenschuiven van reële werelden voert, irreëel, tot een zonderling begrijpen van de menselijke gevoelssfeer en leert de constanten van de ziel zeer suggestief aanvaarden, soms met de weemoed van de humor. Als verklaring voor de genesis van het sprookje vormt het verhaal een mooie bewijsvoering. Maar ons is het een voorbeeld van tijdsdoorlichting om door regressieve methode ook toekomstmogelijkheden, nu door auteurs uitgebeeld, als waarheid... te willen ondergaan. Auditieven en visuelen krijgen bij afwisseling hun kans. Couperus schoof ze juist naar een bepaalde tijd, die ànders was ingesteld, dan hij hem dwong te zijn, door mekaar, en deed ons nadenken. | |
31.Een conclusie: het aantal verkeersmiddelen der gedachte neemt toe, doch hun diversiteit schuilt enkel in het geniaal uitzetten van de in de kern aanwezige middelen, waardoor meer en meer, en breder lagen van mensen, meestal buiten hun wil, in het verkeer worden opgenomen. Telkens, juist omdat de lagen soms oppervlakkig worden beroerd, wordt er in elke ‘boekatmosfeer’, meestal ten onrechte, bitter om de veelheid geijverd. Zo eigenaardig is de inwerking van het ‘boek’ geworden, dat de gewekte lectuurfuncties van de mens, samenlopend met sociale motto's van allerlei aard, b.v. in de 19e eeuw, gingen tellen in de handelsrecepten. Geen andere verklaring voor het ontstaan van het feuilleton, voor het premie-verhaal, voor de prent-albums, voor de reeksuitgaven, voor de periodieke aflevering | |
[pagina 181]
| |
van item zoveel kinderverhalen, met een rechtstreekse verlenging voor de 20e eeuw in de commerciële, locale radio-zenders. Als vanzelf naderen wij terug tot par. 20, dat wij niet verder moeten aansnijden. Edoch het aanspreken van de veelheid, zelfs van de geselectionneerde veelheid, kan een dwingende noodzaak zijn, gesteld door de vernieuwing, door de kapitaalsblokkering van de jongste vinding. Hoe menige serie van illustratie-werk met groots opzet was de conditio sine qua non voor de uitgave van één boek dat te hoog, en onkoopbaar dus, in prijs zou geweest zijn, ware het alleen bedoeld geworden. Met het gevolg, dat latere nummers van de serie blijven hangen, omdat de publieksnieuwsgierigheid voor dat genre verzadigd is. Op die wijze kreeg de wereld, waarvan de ‘menichvuldicheyt der boecken onendelyc’ is, volgens Anna Bijns, meer boeken, dan er nodig waren en werd de bibliografie overlast, omdat de vindingrijkheid van de mens hem op een zijpad lokte. | |
32.Zou men menen, dat enkel deze veelheid materie-probleem is? De meeste vraagstukken van het boek zijn ons toegeworpen door de verrassing van de groei, onder de dwang van de technische volkomenheid. En het resultaat van de volkomenheid heeft de mens op het pad gebracht van andere vindingen om aanwas in aantal en groei in volume te minimaliseren en te reduceren. Wat zou de boekwereld aan ruimteproblemen hebben op te lossen, stonden wij nog met de Babyloonse boek-eenheid, die 3 à 4 strekkende meter opvroeg voor een gemiddeld boek in 150 à 200 tafels? Laat de besmettelijke vreugde van de kleine man weldoend zijn geweest, toen hij voor zijn beperkt boekenbezit in featherweight, dus ‘opdikkend’ papier (de term is van een kleurige, petit bourgeois Protzerigkeit) een royale boekenplank kon doen timmeren, voor het ‘kuuroord der ziel’, die de bibliotheken hoeven, te zijn, werden de juweeltjes, hoe licht ook, zware belastingen en stonden zij in het nadeel bij de op ‘Bijbel of dundruk’ papier in het verkeer gebrachte vacantie- en vervelings ‘omnibussen’ met klassieke, novellistische of detective en humoristische inhoud. | |
[pagina 182]
| |
Aanschouw het boek in zijn materie en zie hoe de strijd om duurzaamheid en veelheid zich uitdrukt in de encyclopedie; hoe de wil om de gaafheid en eenheid van de boekbouw (voor tekst en chemigrafische illustratie) voor Brockhaus het zware boek brengt en in de Britannica de boektechnische eenheid, zozeer geprezen in de bloeijaren van de typografie-met-de-houtsnede, geheel te loor gaat. Steeds wordt de Chinese vorst beklaagd, die dagelijks, in hout en bamboe precies 120 Pond te verzetten had om zijn regeringstaak te volbrengen. Dat is nu minder wellicht, maar zal de geleerde van heden kleiner vracht verzetten in zijn Lexika en handboeken, berekend op de duurzaamheid? ‘Der Bibliothekar’ aldus Oldenbourg, ‘ist heute Organisator mit Karteien, steht nicht auf der Leiter’ - iedereen denkt aan Spitzweg's gemoedelijk doek - ‘sondern lässt mit Aufzügen und Eisenkarren, die von ihm verwalteten Schätzen bewegen...’ Van veelheid gesproken! | |
33.De wereld, die door het Claviger-kevertje (par. 19) wordt ontsloten, op stuk van grondstof en vorm van het boek, gaat het bevattingsvermogen van een klein scribentje ver te boven. Niet eens fantasiegebied wordt er mee betreden - al heeft het er eenige decenniën het uitzicht van gehad - de gereduceerde chemigrafie is immers werkelijkheid. Werkelijkheid geworden, en haar aanleggers zitten verscholen in verschillende domeinen, daar, in de eerste plaats, waar getracht werd de ontwikkeling van de productie bij te houden, zonder als slachtoffer te vallen van de opstapeling. Immers, in de loop van eeuwen, bracht noch rechtopplaatsen van boeken, noch boven elkaar rijen tot het kerkgewelf toe, verlossing; noch volzetten van zalen langs wanden en vloeren, bouwen van torens. Wegstoppen van vouwformaten in hoge folianten om tussen de planken geen plaats te verliezen is een lapmiddel van de 17e, 18e eeuwen, en latere nakomers, die in haast oneindige rijen normaalblocs binden van x bladzijden naar gemillimeterde hoogte, lossen het magazijnvraagstuk, een grondstoffen probleem, niet op. | |
[pagina 183]
| |
Zeker het vraagstuk is uit de weg te gaan en een oplossing te geven langs het eerste lid om van de omschrijving: gedachte-lichaam, door de gedachte in haar verklanking en verspreiding te kortwieken. Mercier en Uzanne - in andere ideeënorden dan J.J. Rousseau - brachten kordate voorstellen, maar het is te bezien of elkeen zo vernietigend zal denken over de roman als kenvorm als Uzanne. Ortega y Gasset gaat als voorbehoeder van de beschaving omzichtiger te werk door middel van een menselijk geachte preventieve selectie. De bestaansreden van de Encyclopedie permanente nadert, in zekere zin, de klacht van den jongen dokter, die G. Van der Haeghen in 1908 reeds toevertrouwde, dat hij ten koste van veel geld zoveel boeken doormoest om, na veel zoekens, eindelijk het paar lijntjes te vinden, dat hem heul bijbracht. Maar toch wil de mens de verscheidenheid en veelheid de kansen laten uit vrees een niet meer te achterhalen mogelijkheid voorbij te zijn gegaan. Daarom vlucht hij met zijn bezit liever in de reducering en rekent hij op de aanpassing van het oog om te leren werken met het haast onzichtbaar kleine. Had hij zich al niet geoefend in microscopische schriften? | |
34.Bondgenoot is het licht, waarmede hij nog niet geschreven had dan op vruchtenschillen of aristocratisch en trotsweg in de schriftdrager zelf b.v. in de Bibliografie van Nijhoff-Kronenberg, of al spelemeiend, in een wedloop met de tijd, om, een paar eeuwen geleden, boeken te maken: ‘cum figuribus et caracteribus ex nulla materia compositis’. | |
35.Het vraagstuk van de reducering boeit de mens eeuwen. Of hij kort de afstanden in en ziet wat groot is, klein. Of hij verruimt de dingen en ziet wat klein is, groot. Het gaat dan niet om wat snippers grondstof te winnen door de letters, elegant schuin te leggen en de margina in te korten. Die winst mag het ‘vehikel’ baat hebben gebracht, toen de auteurs op reis dienden te gaan, vrijwillig of gedwongen. In een geheel andere wereld zoekt hij | |
[pagina 184]
| |
het, daar waar heel schrandere lui niets ontdekt hadden, want is het niet opmerkenswaard, dat een J. Verne b.v., die koele romanticus, zijn kapitein Nemo niet beter weet te helpen in de samenstelling van zijn Nautilus-bibliotheek dan door standardisering naar een vrij groot formaat? Hij laat de lezer vrij spel in de controle op de duikboot, die al een orgel voert en nu nog 12000 stuks moet bevatten. Is het omdat het oog, toch reeds gewapend met een onvolkomen bril, een onoverkomelijk bezwaar scheen voor de genieting van het sterk gereduceerde boek? In alle geval zag Verne de noodzakelijkheid in, relatief veel volumes mee te geven, waar de meeste toekomstzoekers en enquêteurs in tijdschriften het aantal maar liefst op een tiental of en dozijntje bepalen, wellicht daartoe gedreven, omdat zij niet bevroedden, dat het volume van de veelheid kleiner kon worden gemaakt. | |
36.Reducering van de inhoud door inkrimping van de schriftlengte, door kortschrift? Maar elkeen weet hoe onvolkomen de verklanking opstaat uit in dwangcamisole gelegde taal: te veel moet bijgedacht worden, meer dan wat nodig was ten tijde van de plus minus gestandardiseerde abbreviaturen. Trouwens wij zagen toch, dat het boek zich verlengt in de loop der dagen.Ga naar voetnoot(1) | |
37.Paul Scheerbart heeft dan de knoop doorgehakt. Om zijn micro-schrift te lezen maakt hij de ogen verstelbaar in Lesabendio. Zij fungeren als telescoop of microscoop bi appetite. Hij zit onmiddellijk in de nabijheid van de werkelijkheid: de Bradley A Fiske-lorgnet in 1932 in het Zeitschrift für Bücherfreunde beschreven en tans volop, met het Visolettglas in studie genomen door de vele collega's uit de documentatiewereld, waar nu reeds beweerd wordt, dat de reducering de nuttigheidsgrens (1:3,2) overschreden heeft. Daar voelt men zich aandrijven. De reducering is een feit. | |
[pagina 185]
| |
Alleen wordt nog geworsteld met de lectuurpractijk van de verkleinde wereld. Een woord voor het kijkglas hebben wij reeds lang. In 1907 smeedde Dr Dioscorides het in De Gids: boekbril en wel naar aanleiding van Otlets referaat Sur une nouvelle forme du livre, van 1906. Er zwalpen trouwens zeer aardige vogels voor het raam, die vragen om binnengelaten te worden! Otto Baschin spreekt in Peter's Mitteilungen van 1930 toch van een ‘Taschenfernglas für Geographen’ waarmede hij - de luiaard! - van op 1 ½ m. afstand boektitels leest op de hoogste plank van zijn bibliotheek.Ga naar voetnoot(1) Tot de bril komen we allen, als wij reliëffilmen verwezenlijkt willen zien. De mode om met het kijkglas naar de schouwburg te gaan zal zich terug inburgeren. Wapen: de cinemabril. Met de bril zal de doorsnee-intellectueel zijn werk afdoen. De leesfunctie, zo lijkt het wel, zal dan in afzienbare tijd langs een machine geleid worden, leesfunctie in hoor- en zienvorm. | |
38.Microboek dus. En daar klopt de rol terug aan. Of het vouwboek met het vijsapparaat om de schriftvlakte voor het spiedend oog te brengen. Te jong nog is de boekvorm, om zijn definitieve verschijning te hebben. Loert geen verlies? Jawel: de vrees wordt groot, dat het visueel geheugen een nieuwe last te dragen krijgt, wanneer het op tekst vergelijken aankomt, het ‘opslaan’ van de passages zich opdringtGa naar voetnoot(2). Hoe geïnteresseerd discussieerden in de Middeleeuwen de twee Franse monniken niet, vereeuwigd in het graniet van hun klooster, omdat de codices konden opengelegd worden, waar het zijn moet. Hier zal het oog zich telkens en telkens moeten afwenden. Simultaan bekijken komt slechts bij projectie of reproductie in vergroting voor. Wij hebben steeds superieur geglimlacht, als wij door Chinezen | |
[pagina 186]
| |
ons zeventiendeeuwse lezerswiel onvolkomen zagen reproduceren en trots waren wij op het technische raderwerk, dat tekstvergelijking van onhandelbare vele folianten - hoe potsierlijk de geleerde ook voor zijn trommel aanzat - mogelijk maakte. Wij dankten J. Verne, omdat hij toch minstens voor een aanvoerapparaat zorgde, dat de referentie-arbeid vergemakkelijkte. Met de winst van de microfilm is de winst van de codex heen, tenzij een simultaanbril gevonden wordt. Aldus glijden wij, onhoorbaar, naar het lectuurlaboratorium af, waar lezer en consulteerder met preparaatstrookjes (in ‘camisia’ bewaard?) en rolletjes hun allerintellectueelst spel zullen bedrijven, met zeer veel vingertoewijding. Moet er dan ook een nieuwe boekhygiene komen, want ongetwijfeld moet op de behandeling van de exemplaren, die ingesteld moeten worden, streng worden toegekeken en zal de beschadiging moeilijker te herstellen zijn. Ontvlambaarheid is minder te vrezen, vermits de film-zelf de rode haan niet meer ducht. | |
39.In de aanvang van de 19e eeuw konden grote en kleine kinderen voor 0,50 fr. in diorama's stereoplaatjes aan hun blikken laten voorbijgaan. In een donkere zaal: prototype van de komende micro-leeszaal, tenzij bizondere leestafels met hoofd-omvangend apparaat de raadpleging mogelijk zal maken in een ruimte badend in het licht. Het kan alleszins ook anders worden: lezen in donkere zaal met naast zich het zelflichtend papier van Fresch; maar de laatste vindingen wijzen er op, dat volledige verduistering ter wille van de doorlichting niet nodig zal blijken. Nieuwsgierig worden wij toch om te weten, hoe het gesteld zal zijn met het leestempo. Er zal toch eer gespeurd moeten worden dan flink doorgelezen. De voorbereiding tot de lectuurplechtigheid wordt ingewikkelder! In sommige omstandigheden kan er ‘collectief’ gelezen worden van een beeld, wat winst kan inbrengen voor het onderricht. Evenwel, zal er rekening moeten gehouden worden met de leestempi van de onderscheiden individuen. Reeds nu is er het | |
[pagina 187]
| |
ongeduld van den snellen lezer en de verbolgenheid van den tragen bij de projectie van teksten, brieven en documenten in de cinemazaal, al naar gelang het beeld te lang blijft staan of te snel verglijdt. | |
40.Behandeling van deze nieuwe inzichten voert ver weg van de grondstof van het gedachte-lichaam, waar toch een paar vragen opdoemen. Vooreerst deze: hoe worden de micro-boeken en wellicht convoluten geborgen. De vloek van Kallimachos betreffende het ‘grote boek’ dat veel andere inhoudt, en verstopt, zal in de mond genomen worden door velen, zo de rol de bepaalde toekomstvorm wordt. En anderzijds wordt zij het niet, dan zullen wij voor ons hebben snipper-strookjes, die moeilijk op zichzelf zullen kunnen bestaan, vanwege hun kleinheid. Het filmvel, in gestandardiseerde maatGa naar voetnoot(1), dringt zich wellicht op, met al dan niet belichte partijen, zoals menige bibliotheek in de goede tijd wit papier toevoegde in de band om een klein brochuurtje aan stevigheid te laten winnen. Er komt evenwel nog iets anders zien: wat met de signatuur, de leesbare signatuur? Is het microboek een tabula-steekkaart, dan wordt de berging zeer gemakkelijk en de signatuur biedt geen moeilijkheden aan. Wordt het een rol: dan staan de doosjes gereed om met series in een soort van Romeinse nidi te verdwijnen. Pathérollen van het eerste uur werden aldus ook weggestopt. Maar toch komt dan weer de vraag: wat met de signatuur? Hier zouden vorm en grondstof bibliotheconomische verrassingen kunnen inhouden. Dringt de afkorting terug in de titel? Wordt alle opschrift gebannen en staat er als wachter een getal? Dat brengt met zich, dat de aanvrager pas bij de doorlichting zien zal of hij het gewenste werk ontvangen heeft: gevaar voor overbodige manipulatie! Eén zekerheid moet gewonnen worden, wil de filmothecaris niet | |
[pagina 188]
| |
altijd gedwongen zijn de boekbril te gebruiken: voor titelreproductie, of wat ook staat op film of strook of vel het nummer van doos of gleuf of zakje in maximum grootte. Wij zien nog wel iets: de shelf-list van de Amerikaanse bibliotheek wordt een overlevingsgelegenheid aangeboden in geval de microfilm in systematische opstelling wordt weggestopt, shelf-list in de vorm van een beknopt geannoteerde doos-lijst. | |
41.Het microboek in film (volumen), tabula of strook (tomus, ziedaar de oude wereld weer extra goed belicht!) biedt bij zijn verlies in de confrontatie van teksten de winst aan van het goedkope, feilvrije gecopieerde citaat met zijn context, waartegen, om materiële en tijdsredenen, werd opgezien. Lasswitz heeft in Aufzwei Planeten het copieerprobleem onder ogen genomen en gaf ons het vooruitzicht, dat in een halfuur, door middel van een zakapparaat, een redelijk boek klaar zou liggen. Met de huidige apparaten van Saint Rat en Seidell komen wij reeds tot 300 blz. per uur en nu al wordt gewaagd van Amerikaanse cijfers, die 3000 benaderen. Ver is zeker het genotvol, romantisch afschrijven in een schoonheidsogenblik. Maar het feit is er en de techniek treft. Tevergeefs gaat het auteursrecht zich met de zaak bemoeien. Kan voor elke copie-aan-de-bron een recht geheven worden, het privatim copiëren-van-de-copie is oncontroleerbaar geworden en wat onze tijd bindt aan de Oudheid in dat opzicht, onderscheidt er hem van: elke copie, ook clandestien genomen, is feilvrij. Een Oud-Testamentvraagstuk, een Divina-Comedia-vraagstuk zullen zich niet meer voordoen. De zaken staan reeds verder: hoeveel bezwaren rezen destijds niet tegen tijdschriften, die artikel-excerpten meedeelden. De gezonde oppositie verliest haar bestaansgrond, nu organismen, op aanvraag, de volledige tekst in micro-film meedelen van de artikels in excerpt aangekondigd. Herhalen wij dat maar: krijgt het copiëerrecht een ander uitzicht? Want nu toch raakt het ‘afschrift’ op voor de auteur oncontroleerbare wegen, immers met de mededeling van zijn ‘hand’ schrift aan een bepaald | |
[pagina 189]
| |
tijdschrift had hij nog een illusie wat de beperking van de verspreiding betreft. En nu? Toch alweer een traan geplengd: de aanstreping verliest haar kans en de ontboezeming van de lezer wordt niet opgevangen door de margina. Een nieuwe por naar het lectuurlaboratorium met het steekkaartstelsel. Noodzakelijkheid voor de doorsnee lezer om het zelf te brengen tot een systematiek van zijn individuele wetens- en leesstof. | |
42.De wereld verandert van uitzicht onder onze eigen blikken. De mogelijkheden toch staan verrassend verder dan Lasswitz utopisch voorspiegelde, toen hij het boek zag opdagen in klassieke waaiervorm en het blad door het neerdrukken van een knop werd omgedraaid, als had de Marisaan het niet verder gebracht dan onze vioolvirtuoos, die, zoo 't hem lust, de partituur kan wenden door een druk op de voetpedaal. En de zuignapjes van onze machines, of de gummi-stuwers? Schoot zo ook Forster niet te kort, die in zijn verbeelding het summum der Wijsheid, een alwetende vrouw, naar een ‘code’ in ordinaire boekvorm zag grijpen om wegwijs te worden in een knoppenstel, dat het ‘weten’ beheerst. Een automatische mnemo-techniek, meer niet, waarvan Wells reeds liet proeven in 1901 in de vorm van zijn ‘onthouders’ voor The first man in the moon, kordaat, maar niet permanent in 1935 door Huxley vervangen door de onpersoonlijke geheugenspoelen, een bespotting voor de mechanische mens. | |
43.De vormen van het gedachte-lichaam hebben in hun verscheidenheid een beperking. De techniek brengt wellicht zeer gecompliceerde machines in gebruik in tegenstelling tot het verleden, b.v. als de mens toch tekstvergelijking wil mogelijk maken, en dan een soort van revolver-lorgnet moet vinden, bewogen door een miniatuur-motor om de instelling of kolom zoveel of vlakje-'n-dit snel te laten verlopen. Wat nu een zenuwachtig bladen is, een ritsen met de hand, wordt speurend ogenwerk om in de vlucht van het rollen of zoeken op het vlak kordaat te reageren: | |
[pagina 190]
| |
de beweging stil te leggen. De werker wordt geheel lectuurtechnicus; hij zoekt het hemelgewelf af, als was hij sterrekijker. | |
44.En midden-in de wereld van spoelen en raderen met de gecompliceerdheid van de machine, blijft soms de eenvoud stralen en de armoe van het middel. Wat was b.v. Sven Hedin met al onze schrijftechniek, toen hij niet eens geholpen werd door zijn eenvoudige schrijfstift. Onder een storm, die alles uitvlakte, was hem lief de omstandigheid, dat hij, deinend op zijn woestijnschip, stevig doorgedrukt had op het schrijfvlak, zodat de weerdruk van zijn schrift het spoor van zijn aantekening bewaarde. Schrijven met niets kan duurzaam wezen, duurzamer dan het vismonogram in het zand... | |
45.Het is goed de mens er af en toe aan te herinneren, dat er eenvoudige zaken in de wereld zijn, die hem ook hebben geholpen, juist dan als de techniek dreigt het hem moeilijk te maken. De chemigrafie schijnt hem nu wonder wat, maar hij vergeet, dat zelfs het Claviger-kevertje voorloopers heeft gehad. Onder al de grondstoffen, die de mens voor zijn boek heeft gebruikt, fungeerde ook de huid door Ovidius met geheimschrift belegd: met melk. Van inscripties op haringen heeft men ook gehoord. En dat voert er toe de dichters nog eens aan de tand te voelen, wanneer zij het hebben over het boek en zijn grondstof. Guido Gezelle moet het niet ontgelden voor zijn ‘nageldeuntjes’, zeer armoedig materiaal, maar wel Chaucer, die in zijn Canterbury Tales nodig vond te schrijven ...goden, die dit oord
stiert in banden van uw eeuwig woord
en in diamanten tafel grift
uw hoog gebod...
Het ontgaat niemand, dat, ‘hooggezetenheid van de goden’ en de drang naar onverbreekbare vereeuwiging de dichter naar de grenzen van de mogelijkheid drijven. Kiest hij daarom niet | |
[pagina 191]
| |
in het aardse arsenaal wat duurzaamst is: diamant. Geen was, geen staal, geen celluloïd of ander diafane materie zonder waarde. En Chaucer wordt de gevangene van het Bijbel-beeld! Hij ziet Mozes met de stenen tafelen voor zich zitten. Ongecontroleerd forceert hij de grenzen van het begrip en gaat over de waarheidsmogelijkheden heen en vindt: diamanten tafelen. Was het nu nog een tijd geweest die de micrografie of de microgravering kende; dan kon zijn mooi beeld gelden: een eeuwige grondstof beschreven met een eeuwig schrift. Op degelijker wijze en subtieler in de geest dan de realistische Chaucer, doet het dan de voor de wereld vluchtende Cyrano de Bergerac, wanneer hij voor zijn Maanreis eveneens naar diamant grijpt als schriftbodem. Zijn minuscule boekjes hangen aan het oor, want zij vervullen een auditieve functie: grammofoontjes zijn het, avant la lettre, elk op zichzelf met veren en een ontraadselstiftje. Hier schuilt reeds de micrografie, want de dingetjes zijn, haast onmeetbaar, kleiner dan onze machines-van-het-geluid. Waarom kiest hij, het elegante diamant: als sieraad of als duurzaamheidswaarborg? | |
46.Nog een poëtenfout... Niet zoo gemakkelijk immers volgen wij Puteanus als zijn Comus ‘op de schors van een beuk een keurig ingegriffeld gedicht bemerkt’. Aan de nauwgezetheid, waarmede gegrift werd, komt de twijfel niet knagen, wel aan het keurige uitzicht. De stof heeft weer haar grens, want zij staat hier niet als geschaafde codexplank, maar als levende boom, die de letters mee vergroeien laat en veel onregelmatiger en knoestiger, dan wanneer wij schrift in rubber samenpersen of uitlengen, als stond het in lachspiegels. | |
47.Edele stoffen zijn er en grove. Elk met hun functie. De gouden tafelen en ivoren dito... maar onooglijk is asbest, bestemd om handschriften te beschutten als dat van het wondere boek van Lewis Caroll Alice in wonderland, voor een onzegbare | |
[pagina 192]
| |
som verzekerd en als het ware in de grond gestopt. Maar zal asbest niet het gewenste middel zijn om de filmdoosjes te voeren? Wat goed is voor het unicum, blijft aanbevolen voor het gemene, voor wat lang, altijd moet duren, al brandt de grondstof nu minder dan een pak papier. | |
48.'t Is al zorg voor het boek. Tedere zorg, vol eerbied voor een schepping. Bewaring om nuttigheidsredenen. Er is nog een andere beschuttingsreden, een moderne, bedacht door een vrouw, die de functie toevertrouwde aan papier cristal, om de invidualistische zin van den Fransman, in casu Parijzenaar, te bevredigen en hem, verstokt aanhanger van het kwetsbare, gebrocheerde boek, niet-koper-per-definitie, en ontlener bij het ‘cabinet de lecture’ in de waan te laten een eigen, nieuw exemplaar... voor een tijdje vast te houden en zijn geel of witte kaft al maar door te zien, als gluurde het hem van uit het uitstalraam tegen, met auteur en titel. Dit niet beduimeld, ongeschonden exemplaar draagt al vast niet het uiterlijk merkteken van een vulgair gemeenschappelijk gebruiksartikel: de zwarte onpersoonlijke bibliotheekband. Het doorzichtig middel van de psychologe van het boekverkeer, beschermster van het vehikel, had succes! Om boeken tegen de Hunnen beschut te hebben werd Wiborada van Sint Gallen tot patrones van de bibliofielen. Een kaarsje, bitte, voor Melle Monnier, die tegen vandalen vecht in een Parijs Arrondissement. | |
49.Na een feit uit de practijk, nog een feit uit de fantasie. Dichters denken voor de mensheid, zo beweren velen en dus is het heilzaam na te gaan, hoe zij zich soms de dragers van hun ideeën voorstellen. Duhamel heeft in zijn Pasquier-galerij een allerzonderlingsten fantast zitten, toch van een reëler soort dan Pater van Heugten, die reisverhalen of romans als magnolia's aan de bomen laat groeien. Van ‘capitaine Singleton’ durft Duhamel vermoeden, dat hij doende is zijn ‘mémoires’ te schrijven ‘à l'encre sympathique sur des tickets de métro’. | |
[pagina 193]
| |
Maar, Here mij, zo ver is dat de mensch niet voorlichten, wat de schriftbodem betreft, vermits een Antwerps auteur met een ‘diamanten’ geschrift zich verkrampt aan tramticketjes, die alleszins groter zijn dan Gezelle's nagels, en zelfs iets groter dan Singleton's metro-strookjes. | |
50.Wat is fantasie? Of wanneer houden de feiten op feit te zijn? Wat wij tot een onvolkomenheid bestempelen in de geschiedenis van het boek: het blokboek, steunt op een procédé, dat de mens niet verlaat. Waar men meent het kwijt te spelen, is het meer dan dwingend aanwezig. Kind van de stempel - en hoe oud is die! - heeft de gedachte van het volle blok de mens bevrucht. Bv. voor de panelen van de blinddruk. Niet minder voor de eerste glimp van het cliché, als voor Moretus in koper gestoken wordt het Martyrologium Si Hieronymi. Breitkofp und Härtel hebben er hun vinding over heen geleid. Maar het sterkst staat Pierlala wel op in de gedaante van de ‘flan’ of ‘stype’, want niet zo triomfantelijk stapt de losse letter de eeuwen door om het boek te bouwen of zij wordt over de lijn heen tot blok. Immers wat doet het er toe, dat het blok rond staat? De losse letter-zelf wordt trouwens in het flan gebonden: zetsel voor spoorweggidsen, prijscouranten in tabula-vorm bewaard. Een merkwaardig blok-compositie maar licht op de hand, kreukbaar en doorzichtig, vormt het ‘cliché’ voor de koperdiepdruk-rotatief. De montage steunt op een haast fantaisistische verscheidenheid: het is of er bestaat geen wet voor de grillige compositie. Maar vast wordt het alles: door het cliché, het blok. Zo leeft een vorm in 's mensen hand. | |
51.En sterft er een, dan legt de geest hem niet af. De ‘Grande Librairie’ van Antwerpen gebruikt als schildje om, bij de bestellingen het kontonummer op het pak te vermelden, zo waar het beeld van de ‘battledore’ oft ‘Haneboek’, zelf de mummifiëring van de wastafel met handvat, het notablaadje | |
[pagina 194]
| |
van de Middeleeuwer, het kladschrift voor van Ruusbroec. Met de beste wil van de wereld zou de Groenendaler museum noch bibliotheek ooit een ‘klad’ van zijn werk hebben kunnen nalaten. ‘La grande librairie’ maant ons daaraan te denken, na zo lang. | |
52.Zoveel vormen komen weer. Wat hier sedert een paar nummertjes staat is niets anders dan het opborrelen van reminescencies. En hoe duiken zij op? Plots. Deze jaren, 1942 en 1943 en eilaas te vrezen is voor de volgende, komen kersverse boeken in de hand, gebouwd uit verschillende soorten van papier: 't is wit, en dan weer grauw, en dan weer geel, al door mekaar, glad en gekorreld, plat en golvend, standvastig in zichzelf en rekkend onder atmosferische omstandigheden. Deftige boeken nog wel. Rijst niet de herinnering aan oud goed, uit perkament en papier, toen schaarste en soms achteloosheid, het zó aanlegden, dat onze handschriftencatalogi nog de sporen van dit amalgaam dragen? Verwend als wij waren... Moeten de catalogusregels niet worden aangepast? | |
53.Maar is er dan toch - in de boekbouw - niet ooit iets nieuws, een kleinigheidje maar? Jawel: het gesloten boek! Nu sedert jaren kenmerk van onze machinaal bereide katernen en zo ingeburgerd, dat uitgever Godenne bij een Franse vertaling van A. Salomons, een waarschuwingskreet noodzakelijk acht om de koper, gedreven door machtswellust, te beletten zijn wapen, genotvol, in het boek te planten. ‘Lâchez ce coupe-papier’ riep hij hard, want simpel en exotisch, had hij een boekje bereid ‘à l'orientale’, met de voorsnede dicht, en de pagina's twee-en-drie van elke katern van vier onbedrukt. | |
54.Van snijden gesproken! Heeft de jonge ingewijde er zich reeds rekenschap van gegeven, hoe snel een vouwboek Oosters wordt, | |
[pagina 195]
| |
of Westers, opisthografeerbaar of niet? Een vouw verkeerdelijk doorgesneden en het lot is geworpen. De juiste snede en de opisthografeerbaarheid van de grondstof brachten dan ook de Westerse katern, de opene. De onjuiste snede en de opisthografeerbaarheid brachten het Hebreeuwse boek. De juiste snede en de onopisthografeerbaarheid brachten het Chinese boek. Drie stempels van beschavingen. | |
55.‘Dis moi qui tu hantes et je te dirai, qui tu es’. Dat is ook zo voor het boek. Zie de kerkvoogden aan het kathedraalportaal, bekijk hun boek. Wij zeggen op slag aan welke godsopvattingen zij hun hart verpandden. Een stap verder en het boek is symbool: in het beeldenschrift van zekere Indianenstam is de blanke man enkel te onderscheiden van de roodhuiden door de bijgave: het boek. Het boek in zijn eenvoudigste expressie: als kale rechthoek. | |
56.Ik heb lang gewacht om het in deze serie van overpeinzingen over de rechthoek te hebben. Eens staat hij vermeld: par. 22. Er was in de aanvang kans te over toe, waar het er om ging het lichaam van de gedachte te scheiden, want wat zou er tegen geweest zijn reeds dan Helman te citeren, die zelf een dichter aanhaalt zonder hem bij name te noemen, omdat die dichter het boek bepaalde als ‘de rechthoek met de zwarte vlekjes’. Niet zo mis! Maar om het aldus te zien, moeten wij de ogen half sluiten. De dichterlijke omschrijving, in feite gevonden om de naïeve mens te bepalen in functie van zijn superieur speelgoed, en tot naakte materiële termen herleid om in den lezer onmiddellijk een reactie op te roepen: ‘nee! het boek is meer dan dat’, zij doet het toch oneindig veel beter dan een Duitse, welke er zich bij bepaalt het boek een kunstwerk te noemen ‘aus Lumpen und Druckerschwärze’ gemaakt... Er zit immers in deze arme-lui-afkomst (en dan nog wat de ‘Lumpen’ betreft!) toch niet zoveel atmosfeer als in de geometrische karakteristiek. Wat overigens een woord al niet doet: neem het ‘zwart’ weg en de | |
[pagina 196]
| |
bepaling valt. Want zij is foutief in het algemene. Zij dekt de zwarte kunst, het typografische boek en geen ander. Immers, het handschrift-van-ouden bloede heeft te veel kleur zitten in onze herinnering! Maar laat de dichter enkel de typografie door, wat zal hij doen met boeken waarover het I(nstitut de) R(echerches et d') H(istoire des) T(extes) zich ontfermt, handschriften van voor 1200, die nooit de eer van het ‘zwarte vlekje’ zijn waardig gekeurd, nooit typografische gestalte zullen erlangen en nu vereeuwigd zullen worden door filmografische reproductie? Wie vraagt evenwel een dichter, dat hij de hele waarheid in één beeld samenvat, als de waarheid toch complex is. Mij is het evenwel een vraag, of het komende boek een zo van kinderlijke liefde getuigende, eenvoudige karakterisering zal erven in het gebruik. | |
57.Wij deden de ogen halfdicht. Dan volgen wij ook graag Paul Valéry, als hij voorhoudt, dat buiten het lineaire lezen, d.w.z. gaan tot de gedachte-bouw, er ook is het simultaan en immediaat, het globaal lezen, dat den beschouwer enkel zicht geeft op het boek, op zijn architectuur, op de ‘rechthoek met de zwarte vlekjes’. Synthese tegenover analyse. Dan werkt het object. Keer en wend de gedachte. Zeg, dat corpus en wat-al in functie staan van hun tekst: het gaat hier om niets anders dan een indruk van vorm-schoonheid, abstract. En langs deze weg zijn weer eens bruggen te slaan over de eeuwen heen, precies zoals in par. 50 vastgelegd, naar het blok gemeten. De essentie van deze opmerking raakt overigens het gehele grafisch bedrijf, tot het modern aanplakbiljet toe, want de wetten der esthetiek - Tolmer stelde er wat een mooi boek over samen in Mise en page - spreken in elken man, 't zij hij empirisch zijn evenwicht zoekt, of op het gevoel composeert. Hier spreekt de continuiteitszin zeer sterk. Men moet alleen kunnen zien en durven diepdruk leggen naast hoogdruk: keilschrift in gesloten vorm naast compact zetsel in kapitalen. 's Mensen oog is hetzelfde gebleven bij alle verandering der bedrevenheid. | |
[pagina 197]
| |
Wordt het hoor-boek aanschouwelijk in zijn diagram, wordt de grammofoonplaat, buiten haar dynamische glimming, bekeken, zullen zij dan een esthetische indruk laten als de ‘rechthoek met de zwarte vlekjes’? | |
58.En dan blijft er nog die rechthoek-zonder-meer, in zijn naakte geometrische betekenis. Zou het inderdaad nodig zijn in percenten-komma-zoveel uit te rekenen, hoeveel boeken zich aan de mens hebben geopenbaard in zuivere kwadraatvorm. De volstrekte ‘liber quadratus’ heeft hij lang bestaan? Is hij geen bastaard? En nu, buiten het kinderboek en het naieve tijdschrift om, in groot en klein formaat, is er aanzienlijk veel te noemen, dat de vorm van het vierkant heeft, buiten b.v. wat verzen, een stelletje novellen en wat Oosterse namaak? Zeker: de volksboeken, uitgave na uitgave... en producten van de bibliofilie. Maar, is het vierkant dé vorm? Of de rechthoek? De dichterlijke bepaler had het zó goed voor, wellicht per intuïtie, dat hij, onvermoed Enschedé nasprak, die, in 1904, onder de titel Logica in boekdruk, zijn thema behandeld had in een voordracht gehouden in Plantin Museum. Tot norm diende in kettingverband, de letter, de zetspiegel, het papier, alles wat aan het boek is, 't zij om wille van de esthetiek, 't zij om de gratie en de elegantie, 't zij omwille van de grondstofeconomie, uiterste en opperste reden. | |
59.Die rede stempelt de mens niet tot vuige materialist. Spaarzaamheid is geen ondeugd in se. Als nood dwingt wordt spaarzaamheid soms politieke factor. Te over is het bewezen door de geschiedenis van het duodecimo. En wat te kort heeft ingebracht kan het perkament getuigen. Er kan met Marinetti gelachen worden, als hij om futuristische redenen met blikken boeken knoeide. Maar als de tijd hem zegt, dat een te kort aan schrijfstof dreigt, is dat zoeken niet onzinnig, al wensen wij eventueel geen beschavingsvorm te zien komen, die de intimiteit erger stoort dan het krakend omleggen van een statige papier-folio. Want van metaal als grondstof zijn wij | |
[pagina 198]
| |
sowieso niet bevrijd: Edison ging prat op zijn stalen proef. Buigzaam, zei hij, taai en goedkoop was zijn materiaal. Wat zal er verbruikt worden aan stalen linten in het radio bedrijf als het boek zich zelf voor goed zal voorlezen? | |
60.Experimenteren verleidt de dolzinnigsten, dus ook de kunstenaars in hun jacht naar het noch nicht dagewesene. Tristan Bernard zorgt voor het snufje: op glas! Maar wij weten het: glas moet per definitie niet meer breken. Oud en uit de tijd is het gezegde, zo broos als glas... Moet de geest van Mejuffer Monnier per se worden opgeroepen, die haar naam verbond toch aan brozer ding nog dan glas: kristal. Minder trek om het met een glimlach uit te maken wordt bespeurd, als ‘waterdicht’ papier wordt aangekondigd. Fijn bericht voor de baders-in-den-ure, die hun vracht zenuwstillende lectuur met meer waarborg toegevoerd kunnen zien. Langs een andere zijde brengt deze waar meer baat: Beebe zal er immers prijs op stellen onder de zeespiegel te kunnen noteren, wat hij voor wonders ziet, of te registreren heeft en Sven Hedin was een emotie minder rijk geweest, had hij de stof op zijn woestijntocht onder de hand gehad. ‘Rideamus’ zeggen de Esculapen om de gespannen zinnen te verzetten en zij gebruikten de opvordering tot zichzelf als titel van een publicatie nonsens en anecdotes, gedrukt op... toile Billroth. Maar dit is dan toch niets meer dan een grapje. | |
61.Het komt er niet op aan in dit kleine bestek alle grondstoffen aan een beschouwing te onderwerpen of elk nieuwigheidje te signaleren. Volledigheid is op dit stuk niet te achterhalen, waar een volk het boek, net als voedsel, uit aarde gebakken heeft. Een normaal verstand weet verder de oude geplogenheden wel te ontdekken, al wordt de mens soms aardig verschalkt. Zo moet ook blijken, dat het getijdenboek op profane manier met een Zippsluiting, of rits, dicht-‘gesnoerd’ niet kersvers is, op het mechanisme na. Zonder te denken aan het ‘Boek met de | |
[pagina 199]
| |
zeven zegelen’, en het gelode diploma, weten wij immers het buidelboek van oudsher aan de gordel bengelen of gekneld worden bij de Sint Jacobsstaf. Het mechanisme is er aan te kort. gewis. Maar gesloten boeken met sleutels, vroeger en dicht bij, staan bekend. De zin voor de haast hermetische sluiting tegen weer en wind zat voor bij de poorteres bij haar kerkgang en bij den stoeren wandelknaap, zoals elk Arabier er op bedacht is geweest zijn kneedbaar bandje tegen zand te beveiligen. Trouwens de camisia geeft vergelijkingsfactoren genoeg aan de hand. Zo is er eenheid in het gemoed en continuïteit in de bezorgdheid. | |
62.Eigenaardige wezens ontmoeten elkaar op gods verre wegen: de bibliothecaris, die om verschillende redenen, waarvan sommige ingegeven door de psychotechniek, de rug van de boeken voorziet van symbolen om zijn jeugd te ‘pakken’; en de moraal-paedagoog Uzanne voor meer dan een kwart eeuw hetzelfde gebiedend voor het sterk gereduceerde referentiewerk, dat hij nog wel het leven wilde laten bij uitsluiting van alle fiction. De ene tast naar de wortel voor de emotie. De andere wil snel op het doel af. Trouwens wat een moderne klank heeft, dekt wel meer een oude lading. Paedagogisch staat de eis: het open kaststelsel vraagt een ruginschrijving van auteur en titel. Om welke andere reden zou de ruginschrijving (of die op de snede) voor een paar eeuwen gevonden zijn dan om het... algemeen toegepaste openkaststelsel, zij het dan voor een beperkt geselectionneerd publiek? Tans tellen én symbool én ruginschrijving tot de esthetische elementen van de band. De keurigheid en de delicate toets in letter en beeld verraden juist de meester in dit onderdeeltje van het vak en de grondstof gebruikt aan de rug heeft geen klein deel in de gestalte en de efficientie van de inscripties. | |
63.Er kreitst dan werkelijk niet veel om het boek of de grondstof had deel in de bepaling van het lot, want te onderzoeken blijft of niet juist het grauwe, pluizende pond papier - gelukkig! - | |
[pagina 200]
| |
de genadeslag heeft helpen toebrengen aan de civilité-letter, zo snel onleesbaar, vol gestopt met vezeltjes en stof. Vraagstuk van deze dag alweer in deze vorm: voor de dagbladpers, die langs optisch-empirische weg, door openspalking van de ogen - kleinere gelegenheid voor vulling met dagbladvezels en pluisjes - de leesbaarheid van haar letters tracht te vergroten en meteen, door verdunning van de staafjes en rondingen, een besparing aan inkt kan verwezenlijken... | |
64.Stof is een kwade geest en meer nog dan het gedrukte boek, zal hij de glijbaan van de fonoplaat begluren, de stem omfloersen. | |
65.In dit geval ligt de oude grijze plaat met haar geheim minder ontwarbaar voor de toekomst open, dan een oud, vergeeld en muf typografisch boek. En tegen het moderne, feilbare wonder zal schril afsteken het klare oud recept, waarvan de Duizend en één nacht vertellen in vele verhalen, altijd opnieuw in haast stereotiepe bewoordingen: ‘une histoire écrite avec l'aiguille (of: “le poinçon”) sur le coin intérieur de l'oeil’. Twee werelden liggen tegenover elkaar: de gemechaniseerde en de natuurlijke. Twee ingegrifte werelden! het verstoffelijkte boek zonder uiterlijke stijl en het onwezenlijke boek geschreven als het ware tegen het geheugengewelf aan. Het is dat laatste, waarom Duhamel zich keer op keer bezorgd maakt en waarin hij, in weerwil van alles, blijft geloven: ‘peut on créer et maintenir une culture véritable, une culture forte et féconde par le moyen des images et des appareils oratoires?’ Daarvoor schreef hij zijn Défense des lettres waarvan de titel zin heeft, zowel als tegenhanger van du Bellay's pleidooi, als genomen in zijn zakelijke verklaring: verdediging van de ‘letters’ tegen elk ander boek-procédé in, hoe gerieflijk en kunstig ook. | |
66.Maar er hoeft als slot toch te komen de geschiedenis in neoromantische toonaard, die Leonard Huizinga in Tien glazen | |
[pagina 201]
| |
wijn (een origineel kneepje om aan de greep van de Decamerone te ontsnappen) als nr 2 uitgiet, onder de titel El Haura, om aan te tonen in hoeverre het gemechaniseerde boek reeds vat heeft gekregen op de mens, altans de eenvoudigste gedaante er van. Een advertentie op een stukje besmeurde etensverpakking zwiept twee mensen op, ergens verloren in de woestenij, geslagen neerhurkend in Arabië, turend over de zee. Europa en het huis staan plots in hen op. Vergaan in het Oosten, eentonig van stilte, willen zij, het polyfone Westen horen, dat voor elk van beiden een eigen klank heeft. Zij kopen een fonoplaat en de voorjaarswind van Sinding maakt den Skandinaaf gek. Door heimwee verteerd, zal hij wat hem aan huis zo levendig herinnert verbrijzelen. Ver en hoog zoeft de schijf in scheervlucht de hemelen in. Zijn maat, de nuchtere Hollander, wil de heiligschennende daad - gestold leven vernietigen - verhinderen. En beiden, één in heimwee, broeders in smart, vechten. De plaat breekt onder de voet. En de vriendschap breekt... ‘Das Buch ist eine Theodizee des Menschentums’ bepaalt O. Stroessl in Buch und Schicksal, artikel verschenen in Corona. Kan deze lapidaire uitspraak, overmoedig maar vererend voor het boek, soms niet gelden voor dit geval van globetrotterskoorts? Hoe zal, hoe kan het gemoed in de toekomst openbloeien bij zijn boek. Duhamel ten spijt, wij weten het niet. Wel zou de Arabische onvruchtbare emotie gedoofd zijn gebleven, zo geen ‘appareil oratoire’ in de omtrek ware geweest. Het vraagstuk staat er nu eenmaal anders, dan toen Montaignes en Descartessen uittrokken, verlost van de ‘grafzerken’ (om een Engelse vertaling voor ‘in-folios’ te bezigen in een stuk over grondstoffen). De komende mens zal er zich wellicht toe gedrongen voelen, bij al de andere, ook zijn apparaten mee op reis te nemen. En de filmothecaris zijnerzijds zal verplicht zijn te controleren of de rolletjes hem door de lezers ‘geexpliqueerd’ in de hand zijn gestopt, dan wel netjes lectuur-bereid. En er zal gebruis zijn en geruis van spoelen, meer dan Cottan Dana wellicht lief is, die de leeszaal reeds voor veertig jaar zag als een arsenaal van dreunend schrijfmachine-geweld. | |
[pagina 202]
| |
Zal er een micro-enregistratie van het geluid komen, Cyrano? Zal de mens misschien zijn beurt gaan afwachten, om zijn boek doorgelicht en verklankt te krijgen? Zal de roman dan werkelijk uitgestorven zijn en zal hij enkel het boek gebruiken om feiten en data op te stapelen? Anticipeerde ook Huizinga verkeerd? Of zal er enkel dat heimwee blijven, gedragen door de klank? De tijd rukt de mens voort. There is no point. Verliest de mens de herinnering aan papierreuk, de kraakzindelijke, feestelijke geur van de boekhandel van nieuwe boeken, het aroom van de oude gesloten bibliotheek? Enkelen toch weten nog maar hoe perkament ruikt en niemand weet te vertellen hoe een papyrus-bergplaats de neus streelde of niet. Es geht alles vorüber: reeds ligt er een olfactorisch genot besloten in het aaien van de zwarte wassen plaat. Als een geboend interieur lokt ze en aan de film-Duft zullen wij wennen. Geen dier, dat zich zo inleeft als de mens, die met filosofische zin begaafd, de glimlach op het wezen, de betrekkelijkheid inziet van wat geslachten aan een stuk voor absolute levensvorm hielden. In gemoede dankt hij voor de diensten door elke stof binnen de grenzen van haar wezen bewezen. Dat zij zijn schepping dwong te zijn, wat die werd, begrijpt hij volkomen. Hij wil haar enkel doen geven, wat ze, onbewust als materie, zelfs verborgen, in zich houdt. |
|