zesde dezer congressen (1927) over ‘de ambuleerende kwakzalvers-oculisten der zestiende eeuw’.
Niettegenstaande de beslommeringen van een drukke praktijk en het waarnemen van den post van dienstoverste van het Ooglijdersgesticht der Stad Antwerpen, schonk hij, in nauwe verstandhouding met zijn ambtgenoten en geestverwanten Dr. Tricot-Royer, Dr. De Mets, Dr. von Lennep, apotheker Van Schoor en anderen, die zich te Antwerpen op het gebied van de folklore en van de geschiedenis buitengewoon verdienstelijk maakten, zijn trouwe medewerking aan alles wat in de Scheldestad en elders tot bevordering dezer beide wetenschappen ingericht werd. Hij was een der stichters van het Genootschap voor Antwerpsche Geschiedenis en was lid van de Academie voor Oudheidkunde van België, zoolang deze gevestigd bleef te Antwerpen, de stad waar ze gesticht werd en die ze nooit had mogen verlaten. Van hem verscheen te Aubenas in 1926 een herdruk van Le Traité de l'Usage des Lunettes door de Boudon in 1682 uitgegeven. In 1927 publiceerde hij, in Annales de l'Académie d'archéologie de Belgique, Les prescriptions hygiéniques et médicales à Anvers entre 1439 et 1469, de eerste uitgebreide studie, die hij, na een artikeltje van 8 bladzijden verschenen in Janus in 1927 en handelend over eene raadpleging der Leuvensche Faculteit van Geneeskunde in 't begin der 18e eeuw, niet meer uitsluitend aan de folklore, maar meer bepaald aan de eigenlijke geschiedenis der geneeskunde zou wijden. Deze studies werden opgenomen in Mémoires couronnés et autres mémoires de l'Académie royale de Médecine de Belgique, Bulletin de la Société Française d'histoire de la Médecine, Het Antwerpsch Archievenblad, Bijdragen tot de Geschiedenis, Vlaamsch geneeskundig Tijdschrift, enz. Deze bijdragen behandelden vooral de geschiedenis van de voormalige plaatselijke lepra- en pest-bestrijding en, in den laatsten tijd,
meer den levensloop van bekende geneesheeren van voorheen, als Goropius Becanus en David van Mauden. Ook in zijn lezingen nam hij sinds 1927 met voorliefde tot onderwerp zuiver geschiedkundige vraagstukken. In 1927 trad hij te Middelburg op, in de voorjaarsvergadering der Vereeniging voor Geschiedenis der Genees-, Wis- en Natuurkunde met het historisch onderwerp: De hygienische Maatregelen van het Magistraat van Antwerpen in de 15e eeuw. Op 5 Juni 1932 sprak hij te Breda voor de leden derzelfde vereeniging over: Pest-epidemieën te Antwerpen in vroeger tijden. Te Brussel, op het tweede Nationaal Congres der Wetenschappen, 19-22 Juni 1935, deelde hij biographische bijzonderheden mede aangaande Joannes Goropius Becanus, geneesheer en taalkundige. Op 11 Oktober van het zelfde jaar hield hij te Antwerpen, in het Antwerpsch Genootschap tot Bevordering der Geneeskunde, eene lezing over denzelfden Goropius Becanus, en twee jaar later, op den tweeden landdag van Folklore, gehouden te Gent van 27 tot 28 November 1937, handelde hij over Geschiedenis en Folklore. De ‘Commission royale d'Histoire’ drukte van hem in 1931-32: Documents pour servir à l'étude des maladies pestilentielles dans le marquisat d'Anvers jusqu'à la chute de l'ancien régime; twee lijvige boekdeelen, waarin hij de uitkomsten mededeelde zijner onverpoosde opzoekingen in het Staats- en Stadsarchief van