De Gulden Passer. Jaargang 20
(1942)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
[Nummer 3-4]De incunabeltijd
| |
[pagina 178]
| |
Mainz, Johan Fust en Petrus Schoeffer, 1457, groot in-fol. Psalterium Moguntinum.
| |
[pagina 179]
| |
van Gutenberg, en Peter Schoeffer, den vader van het geslacht der Mainzer drukkers, die zelfs een vertakking in Holland gehad hebben, waar nog in de XVIIIde eeuw, te 's-Hertogenbosch, een Scheffer werkzaam wasGa naar voetnoot(1). In de vennootschap Fust-Schoeffer scheen de eerste meer de zakenman te zijn, de laatste de ambachtsman. Tijdens hun samenwerking schonken zij ons o.m. het statige Psalterium Moguntinum (14 Augustus 1457) en, in 1462, den prachtigen 48 regelige Bijbel. Na 1466 vindt men op de drukken den naam van Fust niet meer, waarschijnlijk te Parijs overleden tijdens een zakenreis. Dit belette evenwel Schoeffer niet zijn werkzaamheid voort te zetten en ons nog menig werk te schenken, zooals zijn Herbarius van 1484 met, nadien, zijn Duitsche vertaling, Gart der Gesuntheit, verder eene Chronik der Sachsen in 1492. Gezellen die bij Gutenberg, ook bij Fust en Schoeffer in dienst geweest waren, maakten dan de boekdrukkunst bekend in andere Duitsche steden en in den vreemde, waar zij, met hun opgedane ervaring, eigen ateliers oprichtten. Straatsburg was de eerste stad die, na Mainz, een drukkerij bezeten heeft. Rond 1459 zette Johann Mentelin er een pers in werking, die nochtans weinig blijk gaf van Mainz afhankelijk te wezen. Aan Mentelin komt de eer toe den eersten Bijbel in Duitsche taal gedrukt te hebben in 1466; ook dankt men hem den eersten Graalroman, Eschenbach's Parzifal, benevens uitgaven van Latijnsche klassieken. Heel de eeuw door blijft Straatsburg een belangrijk centrum, met een twintigtal drukkers en talrijke gunstig gekende namen. Na Mentelin, treft men er zijn schoonzoon aan, Adolf Rusch. Zijn persoonlijkheid was langen tijd in het duister gehuld en slechts gekend onder den naam van den ‘Drucker mit den bizarren R’, naar den vorm van deze letter in een alphabet door hem gebruiktGa naar voetnoot(2). 't Is juist met dit alfabet dat hij zich zoo verdienstelijk maakte, door het invoeren der antiqua- of Romeinsche letter. Deze is dus oorspronkelijk niet Italiaansch, lijk men denken zou, alhoewel zij pas door de Romeinsche en meer nog | |
[pagina 180]
| |
de Venetiaansche persen tot haar verderen en hoogsten bloei zal geleid worden. Van de zeven en twintig drukkers der stad noemen wij nog Heinrich Knoblochtzer. Hij heeft zich een naam gemaakt met de versiering zijner werken door middel van initialen, omlijstingen en illustraties in houtsnede; gekend blijven o.m. zijn uitgaven van romans in de volkstaal, als Melusine, Griselidis, Herzog Ernst von Beyern. Maar in zake geïllustreerde boeken werd hij toch nog overvleugeld door Johann Grueninger, den belangrijksten drukker der stad door het getal zijner drukken en zijn veelomvattende activiteit. Hij vervaardigde liturgische uitgaven - b.v. een missaal, een brevier e.a. -, volksboeken, wetenschappelijke werken, vertalingen uit het Latijn, waaronder Terentius' Comediae Deutsch (1499). Niet minder dan vijf en twintig verschillende lettertypen heeft hij daarbij aangewend, tijdens zijn carrière die loopt van 1483 tot na 1500. Bamberg was ook een der steden waar de typografie reeds vroeg ingevoerd werd. Haar eerste drukker was Albrecht Pfister die er arbeidde van 1461 tot 1466. Zijn verhouding tot Gutenberg in zake den 36 regelige Bijbel is nog niet gansch duidelijk. Is hij geen eerste rangsfiguur, toch heeft hij zeer interessante werken voortgebracht, die meer dan éen uitgave kenden: dit was het geval met zijn Ackermann von Böhmen, zijn Boners' Edelstein, zijn Biblia Pauperum. Als universiteitsstad baart het geen verwondering dat Keulen een actief drukkerscentrum was; daardoor begrijpt men ook licht dat een groot percentage der uitgaven Latijnsche, en in overwegend getal theologische schriften warenGa naar voetnoot(1). De illustratie genoot daarbij veel minder belangstelling. De oudste Keulsche drukker is Ulrich Zell, in de stad gevestigd van 1466 af, na waarschijnlijk in Mainz zijn opleiding ontvangen te hebben. De tweede, Arnold Therhoernen, vertoont wel verband met Nederlandsche vakgenoten, ten minste wat de gebruikte lettertypen betreft. Het groot aantal drukkers (rond de dertig) die er werkten vóór 1500, bewijst wel dat de drukkunst te Keulen een flinke | |
[pagina 181]
| |
uitbreiding genomen had. Gunstig bekend is Johann Koelhoff, uit Lübeck. Tijdens zijn lange loopbaan, van 1472 tot 1493, gaf hij keurige drukken uit, waaronder vele met een harmonische letter, die Venetiaanschen invloed verraadt. Wanneer men Keulsche incunabelen in handen heeft ontmoet men dikwijls den naam van Heinrich Quentell, den meest productieven Keulschen drukker, wiens huis nog lang in de XVIde eeuw bleef voortbestaan. Hij vervaardigde een groot aantal schoolboeken, waaronder vele versierd met de populaire ‘accipiesgravure’Ga naar voetnoot(1). Een eervolle vermelding verdient ook Neurenberg met zijn negentien drukkers. Geen enkele dezer kon het halen bij Anton Koberger, die terecht als een der meest vooraanstaande figuren uit den incunabeltijd moet aangezien worden. Zijn loopbaan was lang, van 1471 tot na 1500, zijn bedrijvigheid geweldig, merkwaardig zijn handelszin. Om zijn afzetgebied te vergrooten hield hij er verkoopsagenten op na, en richtte filialen op in de vreemde landen. Hij drukte met een varieteit van vijf en twintig lettertypen en tijdens zijn beste jaren werkte hij zelfs met een personeel van meer dan honderd man. Van de talrijke werken die hij in het licht zond, moeten er enkele onder de rijkste Duitsche uitgaven gerekend worden voor wier illustratie de beste kunstenaars aangesproken werden. Beroemd zijn zijn Deutsche Bibel (1483) en de Weltchronik van Hartmann Schedel (1493), met haar 1809 houtgravuren, een monument der vijftiende-eeuwsche typografie. Onder de vele Duitsche steden - te zamen waren zij twee en zestig in getal - mag men ook Augsburg en Ulm niet vergeten, waar wij respectievelijk de gebroeders Günther en Johann Zainer aantreffen, en waar vroeg gestreefd werd naar het voortbrengen van mooie, versierde boeken. Günther Zainer bezat een zeer verzorgde antiqualetter; maar hij maakte zich daarbuiten verdienstelijk door het opsmukken van talrijke werken, met zeer treffende omlijstingen, houtgravuren en initialen. Het is bij hem dat men het eerste volledig alphabet van gedrukte initialen zal vinden, in den ‘Maiblumenstil’ der handschriften. Zijn | |
[pagina 182]
| |
initiatief viel in den smaak, maar wekte afgunst bij de vormsnijders, verluchters en kaartenmakers der stad. Goed aangeschreven staat ook Anton Sorg, uitgever van zeer talrijke geïllustreerde werken. Ehrardt Ratdolt keerde, na een niet te versmaden activiteit te Venetië, naar zijn geboortestad terug en legde zich vooral toe op het uitgeven van wetenschappelijke drukken, astronomie, mathematiek, nevens een heele rij liturgische boeken. Men vindt ook drukkerijen te Leipzig, Würzburg, Ingolstadt, Spier, Metz, verder in kleinere plaatsen als Esslingen, Eltville, Erfurt en vele andere. Noord-Duitschland is van belang omdat van daar uit de boekdrukkunst haar weg vond naar de Scandinaafsche landen. De vroegste drukker van Lübeck was Lucas Brandis, in 1471 uit Merseburg gekomen. De naam van dit geslacht - drie zijner familieleden arbeidden nog te Lübeck en Leipzig - werd gegeven aan een drukletter, het ‘Brandistype’ dat bijval en navolging vond. Een ander Lubeksch drukker, Johann Snell, verliet de stad in 1482, en vestigde zich in Denemarken, later in Zweden.
Het eerste land waar wij, na Duitschland, een drukkerij ontmoeten is Italië. De gedeeltelijk bewaarde gravurenreeks der Passio Christi daargelaten, alsmede de legende omtrent de uitvinding der drukkunst door Pamfilo Castaldi van Feltre, zijn de vroegste drukkers Conrad Sweinheim en Arnold Pannartz. Deze twee Duitschers richtten rond 1465, een atelier op, niet in een groote handelstad of een universitair centrum, maar in een klein dorpje, Subiaco, in de omgeving van Rome, waarschijnlijk daar geroepen door den abt van het Benediktijnerklooster. Zij drukten er enkele boeken, vooreerst een niet teruggevonden Donatus, een Cicero, De oratore 1. II, een werk van Lactantius, De divinis institutionibus adversus gentes (29 October 1465) en andere, alle in antiqualetter. Een paar jaar later, vinden wij ze te Rome gevestigd; zij genieten er den steun van Francesco Massimo en zijn broeder Pietro, in wiens huis - het Palazzo Massimo - zij een atelier oprichtten en een dertigtal boeken drukten. Zij bleven niet lang | |
[pagina 183]
| |
de eenige typografen van Italië, want in hetzelfde jaar van hun aankomst in Rome, werkte daar al een andere Duitscher, Ulrich Hahn, die er tijdens zijn verblijf, van 1467 tot 1479, ongeveer tachtig werken in het licht zond. Van 1470 af klom het aantal drukkerijen op aanzienlijke wijze in de Pauzenstad, om tot een klein veertigtal te stijgen, vóór het einde der eeuw. De belangrijkste zijn deze van Stephan Plannck, drukker der Romeinsche Curie (1480-1500) en van Eucharius Silber (1480-1500). Het aantal Duitsche drukkers is er trouwens overwegend. Wat de incunabelen betreft, staat Rome nochtans niet op het eerste plan. Venetië verdient onbetwistbaar de eereplaats onder de Italiaansche steden, ja ook onder deze aller landen. Nergens vindt men zulk een aanzienlijk aantal drukkerijen; nergens heeft de boekdrukkunst in enkele jaren zooveel vorderingen gemaakt om weldra een ongemeen hooge vlucht te nemen; de Venetiaansche drukwerken getuigen van zulk een fijnen smaak, dat er het begrip ‘incunabel’ allen zin verliest, lange jaren vóór het einde der eeuw. De eerste drukker der stad was Johannes de Spira (Johann von speier). In 1469 uit Mainz gekomen, eindigde zijn al te korte Venetiaansche loopbaan in 1470; hij liet ons een prachtige Historia naturalis van Plinius na. Zijn broeder Wendelinus de Spira zette zijn taak voort. De beide broeders hebben de basis gelegd van de schitterende toekomst die Venetië te wachten staat. Hun antiqualetter heeft veel hoogere kwaliteiten dan deze te Rome gebruikt, ook hun gotische letter kende bijval en spoorde aan tot navolging, zelfs in het buitenland. Grooter nog was de invloed van Nicolas Jenson, ditmaal geen Duitscher, doch een Franschman, geboren in de Champagne, te Sommevoire, misschien wel door den Franschen Koning Karel VII naar Duitschland gezonden om zich in te wijden in de nieuwe uitvinding. Hij bracht de Venetiaansche kunst op een nog ongekend peil. Zijn Romeinsche letter was zoo volmaakt, dat zij bleef voortleven tot op onze dagen, onder den naam van ‘Jenson-letter’. Voor zekere uitgaven maakte hij evenwel ook gebruik van de gotiek. 't Is juist naar zijn voorbeeld dat deze letter meer en meer doordrong in de andere Italiaansche drukkerijen, terwijl ze vóór- | |
[pagina 184]
| |
heen slechts te vinden was in het atelier van Ulrich Hahn, te Rome. Jenson was niet alleen een uitstekend technicus, maar tevens ook een flink zakenman. Om zijn onderneming vooruit te helpen stichtte hij met vermogende financiers een handelsgenootschap ten einde de noodige kredieten en een grooter afzetgebied te verwerven. De illustratie der boeken werd door hem goed verzorgd, hij muntte vooral uit door sierlijke omlijstingen. Doch wat de boekversiering betreft vond Jenson nog zijn meester in Ehrardt Ratdoldt, die er zich op toelegde zijn uitgaven op te smukken met prachtige initialen en omlijstingen, soms wit op zwarten grond, dit laatste een karakteristiek Italiaansch procédé. Na deze interessante figuren groeit het aantal ateliers in Venetië vlug aan, terwijl het overwicht der Duitsche drukkers stilaan verdwijnt ten gunste van Italianen. Heit bedrijf kende een ongemeenen bloei: vóór 1500 werden honderd tachtig drukkerijen in de stad opgericht. Nevens een groot aantal liturgische en rechtsgeleerde edities werden er vele klassieke schrijvers uitgegeven, want onder deze drukkers vindt men goed geschoolde lui, ja flinke humanisten die nauwe betrekkingen onderhielden met de geleerde wereld. Ook de nationale literatuur werd niet vergeten, zooals blijkt uit talrijke uitgaven van Dante, Petrarca, Boccacio. Van deze vele drukkers vermelden wij alleen Gregorius de Gregoriis (1480-1500), Baptista de Tortis (1480-1500), Andreas Torresanus (1486-1500), Giorgio Arrivabene (1483-1500) en den bekenden uitgever Lucantanio Giunta. Iets later dan de bovengenoemden verschijnt dan een der grootste figuren uit de geschiedenis van den incunabeltijd en van de gansche boekdrukkunst, Aldus Manutius. Geboren te Bassiano, niet ver van Rome, kwam hij zich in 1489 te Venetië vestigen. Zeer ontwikkelde Renaissancegeest, begaafd humanist, ijverde hij voor de verspreiding der klassieke letterkunde. Hij gaf den stoot aan het drukken van werken in de Grieksche taal.. De Grieksche letter was vóór hem slechts sporadisch gebruikt geweest, te Milaan en te Florence. Het eerste boek dat hij aldus uitgaf in 1495, was de Grammatica van Lascaris, weldra gevolgd | |
[pagina 185]
| |
door vele andere werken. Daarin werd hij gesteund door flinke geleerden die uit Byzantium naar Italië gekomen waren, na het verdwijnen van dit cultuurcentrum. De zwakke zijde der Grieksche letter van Manutius is het te krampachtig streven naar nabootsing van het toenmalige Grieksch schrift, met al zijn ingewikkelde vormen, afkortingen, enz. In dit opzicht is het Grieksch lettertype in Florence gebruikt meer bevredigend, doch het kon niet doordringen, geremd door de faam welke de Aldijnsche drukken genotenGa naar voetnoot(1). De groote impulsie door Venetië aan de drukkunst gegeven beperkte zich niet tot de stad, maar strekte zich uit over heel het grondgebied der Republiek, te Cividale, Padova, Treviso, Udine, Vicenza, Verona, op kleinere plaatsen als Cortese sul Garde en Pogliano. Na 1470, vindt de drukkunst trouwens overal verspreiding in Italië. Te Napels komt Sixtus Riesinger zich vestigen in 1470; uit Straatsburg afkomstig, uit de werkplaats van Mentelin, had hij ook reeds te Rome gewerkt. Nog talrijke Duitschers komen te Napels hun bedrijf uitoefenen, terwijl men er ook Joodsche drukkers aantreft, die enkele belangrijke uitgaven bezorgden in het Hebreeuwsch. Buiten Napels vertoonde Zuid-Italië geen groote activiteit. In Campania werd er slechts gedrukt te Capua; in de Abruzzen te Aquila; in Calabrië te Cosenza. Palermo is de eenige Siciliaansche stad die drukkerijen bezat, waaronder deze van Andreas van Brugge (1497). In Noord-Italië daarentegen vinden wij een koortsachtige bedrijvigheid, in ontelbare groote en kleine steden. De machtige Lombardische hoofdstad, Milaan speelde natuurlijk een voorname rol, die begon in 1471 en voortduurde tot op het jaar 1500 met een dertigtal drukkers. De eerste dezer was Antonio Zarotto van Parma, ditmaal geen Duitscher dus. Onder de andere drukkers zijn de voornaamste Christoph Valdarfer, vroeger in Venetië, Leonhard Pachel te zamen met Ulrich Scinzenzeler, en Dionysius Paravicino, uitgever van het | |
[pagina 186]
| |
eerste Grieksche boek, de Epitome octo partium orationum of Grammatica van Lascaris, in 1476. Eigenaardig is het dat in Pavia, met zijn tamelijk groote activiteit, geen enkel uitheemsch drukker aan te stippen valt. Indien het bedrijf er bloeiend was, is dit te danken aan de Universiteit, die tevens haar stempel drukken zal op de productie: een overheerschend aantal juridische drukken, en van daar, het overwicht der Gotische letter. Betrekkelijk belangrijke drukkerijen werden opgericht in andere Lombardische steden, Como, Cremona, Mantova, evenals in de andere Noord-Italiaansche provincies. In Piemonte is het groote centrum natuurlijk Turijn, in Ligurië Genua met enkele kleinere gemeenten. Emilië bezat een befaamde Universiteit in haar hoofdstad Bologna. 't Is daar dat de spoorslag gegeven werd, in 1475, aan het drukken van juridische werken met de Gotische letter, een principe dat van toen af overal aangenomen werd. Twee andere drukkerssteden dezer provincie waren Ferrare en Modena. In Umbrië drukte men te Perugia en te Foligno. Toscane zou natuurlijk niet op den achtergrond blijven, inzonderheid Florence. Na een weinig bekend drukker, is er in 1471 Bernardo Cenini werkzaam, een vroegere goudsmid. Geholpen door de praktijk van zijn vroeger bedrijf en dank zij zijn intuitie, kwam hij er toe de drukkunst ‘opnieuw uit te vinden’, 't is te zeggen, zonder ooit de uitrusting van een drukkersatelier gekend te hebben, gelukte het hem, door het aandachtig bestudeeren van gedrukte werken, het noodige materieel klaar te maken en te gebruiken, om een boek te vervaardigen. Hij bezat een monumentale antiqualetter voor zijn zeer op prijs gestelde Commentarius in Virgilium van Servius. In vele Florentijnsche drukken vindt men vaak den goeden smaak der humanisten; men drukt met een zeer verzorgde antiqua; de versiering is voornaam, zonder overdrijving, kortom de bladspiegel toont vaak een bekoorlijke distinctie. Als slotwoord mag men zeggen dat de Italiaansche incunabel-periode een ontzaglijken invloed gehad heeft op de boekdrukkunst. Duitschland komt natuurlijk de eer der uitvinding en der verspreiding over Europa toe. Doch in Italië - in het bijzonder te Venetië - neemt de boekdrukkunst een verbazingwekkende | |
[pagina 187]
| |
vlucht op technisch gebied, gestuwd door den hoogen cultuurstand van het land in deze periode. Gewis zij heeft nog geëvolueerd in lateren tijd en tevens den invloed ondergaan der opeenvolgende kunst- en kultuurtijdperken, - soms ook van hun inzinkingen. Doch wanneer later ondernemende geesten, als een Casslon, een Bodoni, een Firmin Didot, hernieuwing willen brengen in de kwijnende productie, dan zien wij ze vaak teruggrijpen naar de principes der heerlijke oudere Italiaansche modellen. Op onze dagen nog, herinnert menige prachtuitgave, die een voorbeeld zijn wil van goeden smaak, soberheid en evenwicht in lettertype en bladspiegel, aan die hooggeroemde kwaliteiten der Venetiaansche en Florentijnsche incunabeldrukken.
Betrekkelijk laat, in 1470, werd de drukkunst in Frankrijk ingevoerd door drie Duitschers, Michael Friburger, Ulrich Gering en Martin Crantz. Zij waren naar Parijs geroepen door den rector en den bibliothecaris van de Sorbonne, Jean Heynlin en Guillaume Fichet om er een drukkerij op te richten ten einde in de behoefte aan goede klassieke teksten en grammatica's te voorzien. In 1473 verhuizen zij van de Sorbonne naar de rue St. Jacques, waar ze tezamen vertoeven tot 1477; dan valt de vennootschap uiteen. Enkel Ulr. Gering blijft voortarbeiden tot 1500, soms samen met andere medewerkers. De eerste nieuwe drukker die zich na hen, in Parijs vestigde was de Nederlander Pieter de Keysere, die in samenwerking met Johann Stoll, een Duitscher, talrijke juridische en letterkundige werken uitgaf. Van dat oogenblik af ontmoeten wij een specifieke Fransche ‘batarde’-letter, die teruggaat op de Fransche handschriften; zij blijft nog een heelen tijd in zwang in de XVIe eeuw voor de Fransche letterkunde, ridderromans, gedichten enz. Tot op het einde der XVde eeuw zijn er ongeveer zestig drukkers in Parijs bedrijvig geweest. De hoofdstad, centrum van kultuur en rijkdom, geeft den toon aan in zake weeldeartikelen. De boekdrukkunst zal aan die neiging voldoen door de uitgave van luxe-edities, rijkelijk versierd met gravures. De spoorslag werd gegeven door Jean Dupre, een zeer belangrijke Parijsche figuur. Hij is beroemd om zijn Missalen, en legde zich ook toe | |
[pagina 188]
| |
op een anderen tak der drukkunst: het Getijdenboek. Zijn livres d'heures en niet minder deze van zijn opvolgers of navolgers: Simon Vostre, Philippe Pigouchet, Antoine Verard blijven een glanspunt uit dien tijd. 't Is een specifiek Parijsche productie die nergens zulk een voortreffelijkheid vertoont. Deze werken zijn versierd met smaakvolle illustraties en omlijstingen; vele exemplaren zijn op fijn velijn gedrukt, opgeluisterd door miniaturen en verluchtingen waarin kwistig gebruik gemaakt wordt van goud als versiersel van de initialen, zelfs van den tekst. Van de talrijke Parijsche drukkers, kunnen slechts enkele namen aangehaald: Guy Marchant, in wiens atelier de beroemde Danse Macabre in 1485 het licht zag; bij Johan Hicman (1488-1499), vindt men missalen voor de bisdommen Luik en Kamerijk; van den Antwerpschen uitgever W. Houtmart kreeg hij in 1497 opdracht Die Ghetiden van onser liever vrouwen te drukken. Op het einde der eeuw treft men te Parijs ook groote uitgevers aan als Philippe Marnef, Jehan Petit, e.a. van wie de drukkers belangrijke bestellingen ontvingen. Lyon, de groote handelsstad, werd in Zuid-Frankrijk het centrum van het drukkersbedrijf, met een activiteit die, buiten Parijs, in geen enkel andere Fransche stad bereikt werd. De eerste drukker was een Waal, Guillaume Leroy, uit Venetië naar Lyon gekomen in 1473. Hij illustreerde met voorliefde de oude Fransche literatuur, met interessante houtgravures. Matthias Huss, mag ook, met zijn een en twintig lettertypen, onder de voornaamste drukkers der stad gerangschikt worden. Meer nog, Jean Trechsel de meest geschoolde der Lyoneesche typografen. In 1488 gehuwd met de weduwe van zijn vakgenoot Nicolas Philippi, zette hij diens atelier voort en legde zich speciaal toe op het voortbrengen van nauwkeurige tekstuitgaven. Daarom omringde hij zich van degelijke en geleerde correctors; wij zien er een landgenoot, Jodocus Badius Ascensius, den later zeer bekenden Parijschen drukker, een tijd lang als corrector in zijn werkplaats vertoeven. De geïllustreerde uitgaven van Trechsel verdienen waardeering. Het belang der andere Fransche steden is niet zoo groot. Toch worden overal drukkerijen in de groote provinciale centra opgericht, alsmede in kleinere plaatsen, van Bretagne en Normandië, | |
[pagina 189]
| |
te Quimper, Brest, Rouen en Caen tot in de Vogezen en de Jura, te Toul, Besançon, St. Dié, Dôle en Chambéry; van het Noorden, te Valenciennes, Abbeville, Tours tot het Zuiden langs Angoulème, Poitiers, Cluny, Toulouse, Uzès, Albi en elders. Met uitzondering van enkele grootere steden waren natuurlijk vele dezer drukkerijen van voorbijgaand belang.
Dat Zwitserland vroeg boekdrukkers bezat is niet te verwonderen. Toen de Duitsche expansie begon, moest Bazel, de universiteitsstad vlak bij de grens gelegen, niet lang wachten om binnen haar muren een typograaf te bezitten. De vroegste Bazelsche tijd is nog vrij duister. Men kent een druk, waarop een rubricator met de hand het jaartal 1468 geplaatst heeft; hij wordt toegeschreven aan Berthold Ruppel, van Hagenau, steunend op het feit dat deze met dezelfde letter een ander werk gedrukt heeft, het Repertorium vocabularum van Conradus de Mure, waarop zijn naam en deze van Bazel als adres vermeld staan. Na Bernhard Richel, aan wien wij den druk van den vermaarden Sachsenspiegel te danken hebben, begon Bazel een zekeren rang te bekleeden. Een groote werkkracht werd ontplooid door Johann von Ammerbach tijdens zijn lange loopbaan van 1478 tot 1500; behalve een degelijke opleiding als vakman, verwierf hij ook een hoogstaande ontwikkeling, eerst tijdens zijn verblijf aan de Parijsche universiteit, daarna te Venetië, waar hij in contact kwam met het humanisme. Hij gaf veel theologie en rechtsgeleerdheid uit, waaronder lijvige Bijbels, werken van kerkvaders, als Augustinus en Ambrosius. Na Nicolaus Kessler en Johann Bergmann von Olpe, drukker van Sebastian Brants' Narrenschiff (1494), verschijnt de voornaamste drukker dien Basel ooit kende, Johann Froben. Hoewel hij begon te werken in 1491, valt zijn voornaamste activiteit in de XVIde eeuw, toen de stad een centrum van humanisme werd, met Erasmus als hoofdfiguur. De andere Zwitsersche drukkerssteden, Beromünster, Zürich, zijn van minder belang. Genève had eerst een paar Duitsche drukkers, Adam Steinschaber en Ludwig Cruse, doch stilaan zal er zich de Fransche invloed meer en meer doen gelden.
Alhoewel tot het Duitsch spraakgebied behoorend blijft | |
[pagina 190]
| |
Weenen in de schaduw, met weinige drukkers, waarvan de bedrijvigste Johann van Winterburg was, van 1492 tot 1500. In Hongarije was er nog minder belangstelling. Toonaangevend was het voorbeeld van den koning Mathias Corvinus, die kostbare handschriften verkoos boven gedrukte werken. Andreas Hess deed in 1473 een zwakke poging in Buda; na hem werd er niet meer gedrukt en de noodige boeken werden besteld te Neurenberg en Venetië. Op de Dalmatische kust ontstonden een paar drukkerijen te Zeng, en te Cetinje waar werd gedrukt in het nabij gelegen klooster van Rieka door den monnik Macarius, in 1493, met een glagolitisch lettertype. Van den vroegsten tijd in Bohemen-Moravië weet men nog niet veel. Het eerste gedateerde boek verscheen in 1476, te Pilsen, waarschijnlijk voorafgegaan door een ander in 1475; maar bij name is geen drukker bekend vóór 1498, in welk jaar Niclas Bakala, het Leven van Mohamed uitgeeft in het Tjeeksch. Alhoewel men te Praag begon te drukken in 1478 moet men ok daar nog een tien jaar wachten eer er een drukkersnaam te vernoemen valt. Een derde stad, Winterburg, bezat een drukker, Johann Alacron, uitgever van Latijnsche en Tjeesche boeken. In Moravië waren er slechts twee steden met drukkerijen, Brünn en Olmütz, respectievelijk in 1485 en 1499. Indien Polen met de nieuwe uitvinding in contact kwam, is dit te danken aan Duitsche drukkers. Langen tijd heeft men getracht meer klaarheid te bekomen omtrent den eersten drukker van Krakau, die dan tenslotte geïndentificeerd werd met Caspar Hochfeder.Ga naar voetnoot(1). Na hem specialiseerde zich Swietopolk Fiol in werken met cyrillische letter gedrukt. Engeland kende de activiteit der andere groote landen niet, ook gedurende de volgende eeuwen zal het een tweede rangsfiguur blijven in de wereld der typografie. Op Britschen bodem werd het eerste boek gedrukt in de Abdij van Westminster, door William Caxton die er in 1477 The Dyctes and sayeings of the philosophers uitgaf. Hij | |
[pagina 191]
| |
was werkzaam geweest als handelsman op het vasteland, onder meer te Brugge, ook toevallig gezant. Zijn reizen brachten hem naar Keulen waar hij, nieuwsgierige geest, zich inwijdde in de nieuwe kunst van het boekdrukken. Uit Keulen te Brugge weergekeerd zette hij daar een drukpers in werking, misschien wel samen met Colard Mansion, een Brugsch calligraaf. Doch na drie jaar verlaat Caxton den Vlaamschen bodem om terug te keeren naar zijn eigen land en daar zijn drukkersbedrijf voort te zetten met een lettertype dat hij te Brugge al gebruikte. Voor zijn totale productie, een honderdtal boeken, bezat Caxton ten slotte acht lettertypes. Zijn drukken zijn eenvoudig, zonder zucht naar veel versiering. Goed geschoold ging zijn voorliefde naar literaire werken en hijzelf vertaalde vreemde literatuur in het Engelsch. Onder zijn zeer gezochte en kostbare drukken bevinden zich de Canterbury Tales van Chaucer en Malory's Morte d'Arthur. Caxton werkte tot in 1491; zijn traditie werd echter vortgezet door zijn leerling Wynkyn de Worde een wel aantrekkelijke figuur en uitgever van een vrij groot aantal boeken. Van zijn voornaamste drukken zijn te vernoemen The Book of St Albans, en in 1500 vier ridderromans, waaronder Robin Hood and Guy of Warwick. Het mag ons wel verwonderen dat een Universiteitsstad als Oxford zoo weinig uitblonk en zich beperkte tot slechts middelmatige klassieke uitgaven, met rond 1478 Theodoor Hood als eersten drukker. Te London zelf vinden wij in 1480 John Lettou, welke in 1482 zich associeerde met Willem van Mechelen of Willelmus de Machlinia, dien wij na 1484 alleen zien voortwerken. Uit Normandië gekomen bleef Richard Pynson, de vóórlaatste Londensche drukker, altijd zijn Fransch karakter behouden. In heel zijn werk kan men steeds den invloed van zijn geboorteland ontwaren, zoo in zijn acht lettertypen, als in zijn illustraties. De vennootschap Notary-Barbier en I-H duurde enkel kort (1496-1497). Met een drukkerij van geringe activiteit in St Albans (Hertf.) is de laatste Engelsche stad vernoemd die in de XVde eeuw boeken zag verschijnen. | |
[pagina 192]
| |
In Spanje vindt de drukkunst haar ontstaan, niet in den drang naar humanisme, maar veleer in de behoefte, die de kerk van dit diep katholieke land bezat aan liturgische en andere godsdienstige boeken. Men is er nog niet in geslaagd volledige klaarheid te bekomen over de vroegste periode. Het oudst gekende document is een aflaatbrief door een anoniemen typograaf in 1473 uitgegeven, maar waarvan de druk aan een Keulsch lettertype denken doet. Een Duitsch koopman, Jacob Vitzland besloot, rond 1475, een atelier op te richten in Valencia; hij schaarde daarom enkele landgenooten rond zich en schijnt de leiding van het atelier toevertrouwd te hebben aan Lambert Palmart. Een boek verscheen op 23 Februari 1475, doch wellicht voorafgegaan door een anderen ongedateerden druk. Omstreeks dit jaar 1475 verspreidt de typografie zich in verschillende steden, te Saragossa waar Matheo de Flander zich aan het werk zet, weldra gevolgd door twee Duitsche vakgenooten, Hans en Paul Hurus; een jaar nadien te Sevilla, de steeds meer bloeiende koopmansstad. Deze beide steden namen vlug een eervolle plaats in, naast Barcelonna. Stilaan vindt men drukkerijen op nog twintig andere plaatsen, met als grootste centra Burgos, Granada, Murcia en Toledo. Het aanvangsstadium te Salamanca, is nog niet opgehelderd, maar de eerbiedwaardige Universiteitsstad wist zich vlug op te werken boven vele andere Spaansche steden. Joodsche drukkers vindt men in zeer klein aantal in Spanje; hun invloed althans blijft gering uit hoofde der maatregelen tegen hen genomen. Het tegendeel gebeurde in Portugal, dat vrij laat zijn eerste drukkerij te danken had aan Samuel Gacon in 1487, te Faro. In andere steden, als Lissabon (1489), Leiria (1492) komen eveneens uitgeweken Spaansche Joden zich vestigen. De eerste katholieke drukker van het land, was een Duitscher, Johann Gherlinc die sinds 1494 te Braga aan het werk toog.
Denemarken werd bereikt van uit de Hansasteden: Johann Snell verliet Lübeck om in 1842 te Odense liturgische | |
[pagina *25]
| |
Antwerpen, Geraert Leeu, 1487, in-fol. Tboeck vanden leven ons Heeren Jesu Christi.
| |
[pagina *26]
| |
Neurenberg, Anton Koberger, 1493 groot in-fol, Hartmann Schedel, Liber Chronicarum
| |
[pagina 193]
| |
boeken ter perse te leggen, maar niet lang nadien verhuisde hij naar Stockholm. In Kopenhagen had Nederland de eer de typografie in te voeren in 1496, met Govert van Ghemen, die voorheen in zijn eigen land al in twee steden als drukker optrad. Toen Johann Snell besloot naar zijn geboortestad terug te keeren werd hij te Stockholm vervangen door een ander stadsgenoot Bartholomäus Gothan. Verder bezat Zweden slechts twee kleine drukkerijen, eene in het klooster van Mariefred te Gripsholm, een andere te Vadstena in het H. Brigittaklooster. Men vermoedt dat beide ook in de handen waren van drukkers die uit de Hansasteden naar Zweden gekomen waren.
De rol der beide Nederlanden in den incunabeltijd kan zeker niet opwegen tegen deze van Duitschland, Italië en Frankrijk. Toch bezit onze nationale typografie veel interessante aspecten, en zij heeft voor ons des te meer belang, daar zij een specifiek karakter bezit, dat haar onderscheidt van de drukken uit andere landen.
In Holland valt nog veel op te helderen omtrent den oorsprong der drukkunst. Te zamen met de Gutenbergkwestie valt deze periode echter buiten het hier gestelde kader. De vroegste Hollandsche drukkerij waarover men na het tasten der aanvangsperiode, zekerheid bezit is deze uitgebaat door Nicolaas Ketelaer en Geraert Leempt, te Utrecht in 1473. Als eerste druk verscheen de Scolastica Hystoria van Petrus Comestor. Hunne kortstondige activiteit laat hen nochtans toe ons een dertigtal drukken na te laten; eenige daarvan zijn belangrijke teksten, als een Thomas a Kempis, Opera (zonder de Imitatio), en de zoo zeldzame Reynardus Vulpex der Deventer Athenaeum bibliotheek. Die eerstelingen worden te Utrecht opgevolgd door een drietal kleinere drukkers met een nog niet goed gekende productie. In 1478 komt Johann Veldener zich in de stad vestigen, na zijn wel interessante, doch eenigszins mislukte carrière in Leuven. Het persoonlijk karakter dat hij te Leuven aan zijn werk wist te | |
[pagina 194]
| |
geven, zooals wij verder zullen zien, handhaaft Veldener ook hier. Lijk voorheen gebruikte hij te Utrecht voor zijn druk weerom een bastarda letter die niet onsympathiek is; zekere zijner werken, zooals zijn Fasciculus temporum van H. Rolevinck versierde hij met omlijstingen van bloemen en bladwerk. Van af 1477 begint de nieuwe uitvinding in Holland veld te winnen. Veertien steden en gemeenten zullen persen in werking zien binnen hun muren, of in hun onmiddellijke nabijheid. In éénzelfde jaar, 1477, worden drukkerijen geopend in Delft, Deventer en Gouda, drie belangrijke steden voor de geschiedenis van den Hollandschen incunabel. Te Delft is de eerste drukkerij van 1477 tot 1480 in handen van Jacob Van der Meer en Maurits Yemantszoen. Zij gebruiken er vijf lettertypes voor het uitgeven van een reeks interessante werken. Hun komt namelijk de eer toe den eersten Nederlandschen Bijbel gedrukt te hebben (10 Januari 1477). Na 1480 werkte Vander Meer alleen voort; van zijn persen komen Latijnsche drukken, maar tevens vele Nederlandsche uitgaven, onder meer een vertaling van Bouthillier' Somme ruraal (1483), een Seghelijn van Jerusalem, de Gesten van Romen, e.a. Niet minder actief toont zich Christiaan Snellaert, die een atelier bestuurt van 1487 tot 1497. Benevens Missalen (voor Luik en Utrecht) geeft hij spraakkunsten en literaire werken uit; in 1495 verschijnt zijn Tondalus vysioen, van 1496 dagteekent zijn Boecksken gemaect in eene maniere van een speel of batimens op elckerlijck. Hij koos het gekende drukkersmerk met den gevleugelden eenhoorn. Na zijn verdwijnen volgt Eckert van Homberch hem op; doch niet voor langen tijd, want in 1500 gaat deze zich definitief te Antwerpen vestigen. Deventer mag aangezien worden als het voornaamste Hollandsche centrum voor incunabeldrukken: twee drukkers slechts waren er werkzaam, maar zij toonden zich tijdens hun lange loopbaan gewis de bedrijvigste hunner vakgenooten. Hun zeer groote productie beslaat dan ook een vrij belangrijk percentage der Hollandsche incunabelen. Richard Paffroet werkte vanaf 1477 onverpoosd voort gedurende vier en dertig jaar; vroeger was hij waarschijnlijk te | |
[pagina 195]
| |
Keulen, zijn geboortestad, in leer geweest bij Ulrich Zell. In den geest der voormalige Deventer-school geeft hij meestal Latijnsche werken uit, over godsdienst en letterkunde met talrijke klassieke schrijvers, als Cicero, Seneca, Vergilius' Georgica, enz. Eenzelfde activiteit toont Jacob van Breda; hij ook liet ons talrijke klassieke uitgaven na: Boetius in meerdere edities, Vergilius' Buccolica, Cicero's De Senectute, verder Aesopus, Lucianus, Plato. Beide drukkers bezaten acht lettertypes; zij maakten weinig gebruik van illustratie voor hun uitgaven, die trouwens dikwijls als schoolboeken opgevat waren. In hetzelfde jaar 1477 ontmoeten wij in Gouda de sterke figuur van Geraert Leeu, die hier, zooals later te Antwerpen, zich kennen doet als één der meest persoonlijke Nederlandsche drukkers. Uit een aanzienlijke familie der stad gesproten, toonde Leeu van af zijn vroegsten druk, op 10 September 1477 verschenen, hoe grondig hij zijn vak kende. Zijn eersteling was een Passionael dat hij later nog meermaals met andere lettertypen te drukken had; dit is ook het geval met zijn zoo pittig geïllustreerde Dialogus creaturarum van 1481, daarna nog in meerdere uitgaven verschenen bij hem zelf te Gouda en te Antwerpen, bij Nederlandsche vakgenooten en dat ook door het buitenland overgenomen werd. Leeu liet ons een heele reeks Nederlandsche uitgaven na; de literatuur is daarbij goed vertegenwoordigd door populaire werken als de Geschiedenis van Troyen, de Gesten van Romen, Josephus' Boeck vander destructien van Jerusalem Goede houtgravures versieren vele dezer werken. Gouda bezat nog meerdere drukkers. Benevens een drietal nog niet goed gekende ateliers, werkte er Godfried van Os in 1486. Sommige auteurs zoeken verband tusschen hem en Govert van Ghemen. Deze laatste drukte te Gouda in 1486, gaf er een Historie van Lantsloet ende die scone Scandrijn uit, en ging na 1490 te Leiden zijn geluk beproeven. De laatste Goudsche drukkerij is deze der Collatiebroeders: Het leven van Liedwij (de Heilige Lidwinne van Schiedam) verscheen op 10 Juni 1496; hun godsdienstige uitgaven volgden elkander daarna op, lange jaren nog na 1500. | |
[pagina 196]
| |
De vroegste Haarlemsche typografie behoort tot het betwist gebied, met talrijke problemen waarover men nog altijd in het duister tast, terwijl de figuur van Coster met passie tegen Gutenberg uitgespeeld wordt. Wij bezitten meer gegevens over Jacob Bellaert van Zierikzee; hij drukte te Haarlem van 1483 tot 1486. Zijn goed verzorgde uitgaven geven ons een gunstigen indruk van zijn werk. Illustratie wordt door Bellaert niet gespaard, enkele zijner gravures waren aan G. Leeu ontleend. In het laatste jaar van Bellaerts activiteit ontmoeten wij een anderen drukker te Haarlem, Johannes Andreae, die, na zijn schaarsche uitgaven van 1486 niet meer schijnt voortgewerkt te hebben. Leiden kende voorzeker nog den glans niet die haar later te wachten stond. In de XVde eeuw werken er vier drukkers. De vroegste, Heynricus Heynrici verblijft er slechts een paar jaren 1483-1484; Govert van Ghemen komt er zich omstreeks 1490 vestigen na zijn vertrek uit Gouda en vóór zijn verhuizing naar de Skandinaafsche landen; ook Cornelis Kers heeft slechts een kortstondige werkzaamheid in 1494. De laatste drukker, Hugo Janszoen van Woerden heeft integendeel een veel langere carrière. Zijn eerste werkje, de Ghetiden van O.L. Vrouwe, dagteekent van 10 December 1494 met een letter die wij al aantroffen bij Bellaert in Haarlem, bij Leeu te Gouda. De drukker verblijft nog te Leiden na 1500, tot in 1512, daarna drukt hij achtereenvolgens in Delft, Amsterdam en Den Haag tot 1518 of nog later. Nu volgen nog een heele reeks plaatsen waar slechts één drukker gewerkt heeft of waar de activiteit toch geringer was. Een opsomming moet hier volstaan, alhoewel menig detail aanlokt om er bij stil te houden. De eenige stad, die nog speciaal te vernoemen valt, is Zwolle, van wege het belangrijke atelier dat Pieter van Os er in 1479 oprichtte. Hij bezat er een werkplaats die goed ingericht was, met talrijke lettertypen, soms eigenaardig versierde initialen en gravures. Een groot gedeelte zijner uitgaven zijn Latijnsche of Nederlandsche devote boeken. Kleinere drukkerijen werden geopend te St. Maartensdijk in 1478, te Culemborg in 1483 (Veldener zet er een paar jaar zijn Utrechtsche en Leuvensche activiteit voort); te Hasselt is, van | |
[pagina 197]
| |
1480 tot 1490, Peregrinus Bermentlo werkzaam, terwijl te 's-Hertogenbosch gedrukt wordt van 1484 tot 1488 door Geraert Leempt. In het klooster in Den Hem, buiten Schoonhoven, werken de Fratres S. Michaelis van af 1495 tot lang nog na 1500. Het zal ons niet verwonderen dat de drukken dezer Heeren Kanunniken Regulieren van stichtenden aard waren. Eindelijk verscheen er nog te Schiedam een Vita Lijdwinnae, in 1498. Daar Wallonië geen drukkerijen bezat vóór de XVIde eeuw, komt in ons land alleen Vlaanderen in aanmerking en dit met de zeven navolgende steden, gerangschikt naar het aanvangsjaar van hun eersten drukker: Aalst (1473), Leuven (1474), Brugge (1475), Brussel (1479), Oudenaarde (1480), Antwerpen (1481), Gent (1483). Indien de meeste dezer maar één of slechts een paar drukkers bezaten met soms een geringe productie, zullen twee steden, Antwerpen en Leuven, op een veel hooger pijl staan. De boekdrukkunst is er vlug stevig ingeburgerd zonder dat er een hiaat komt in de rij der drukkers. Antwerpen had de rol en de macht van Brugge overgenomen. De handel maakte van de stad een stevige geldmarkt, vruchtbaren grond waarop de drukkunst zonder moeite groei en bloei zou kennen. Was Leuven weleer machtig geweest door hare lakennijverheid, deze schoone tijd was nu voorbij. Doch een andere zending wachtte de stad; sinds 1425 was zij de zetel eener universiteit, die weldra groote faam zou krijgen en de stad doen kennen in alle landen, door de eeuwen heen. Kon men gunstiger omstandigheid uitdenken voor de nieuwe uitvinding en was het niet gansch natuurlijk dat drukkers er aan dachten zich hier te komen vestigen? En nochtans is het noch te Antwerpen noch te Leuven dat wij onzen eersten typograaf moeten zoeken, doch in Aalst, een klein Vlaamsch stadje dat geen overwegende rol in de geschiedenis te vervullen had. Hoe is die aanvang uit te leggen? Heel klaar is het niet uitgemaakt. Op de Groote Markt te Aalst prijkte het standbeeld van Dirk Martens, door Jan Geefs. Eén der vier opschriften, waarvan de tekst te danken is aan Pater van Iseghem, S.J., leert ons waarom | |
[pagina 198]
| |
het beeld werd opgericht: ‘Ter eere van Dirck Martens, van Aalst, welke de eerste Belgiëland begiftigde met de boekdrukkunst, opvolgendlijk werkhuizen inrichtende in zijn geboortestad, te Antwerpen en te Leuven, en die, niet alleenlijk door zijne Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche en in anderlei talen gedrukte uitgaven, maar ook door zijn geschriften en onderwijzing ter hoogeschool van Leuven eenen eeuwigdurenden roem verdiende, heeft de stadsraad en de bevolking van Aelst dees standbeeld opgericht met de penningen van den staet en van de bijzonderen. MDCCLVI’Ga naar voetnoot(1). Wat wij nu weten omtrent de vroegste Aalstersche typografie waarschuwt ons dit geschrift niet al te zeer naar de letter op te vatten. Het eerste boek, te Aalst verschenen met een drukkersnaam, dagteekent van 1474; 't is het werk van Petrus Alfonsus Hispanus, Textus summularum, met als eindvermelding: ‘Impressus in Alosto oppido comitatus flandrie. Per Johannem de Westfalia Paderbornensem cum socio suo Theodorico Martin. Anno domini Mo.CCCCoLXXIIIJo May die XXVI’. 't Was echter niet de eerste druk in Aalst vervaardigd, want men kent tot nog toe drie andere uitgaven van 1473, doch zonder naam van drukker verschenen: een werk van den lateren paus Pius II, Aeneas Sylvius Piccolomini, De duobus amantibus Eurialo et Lucresia, Alosti 1473; het tweede: Dionysius de Leuwis, Speculum conversionis peccatorum. Alosti in Flandria 1473; en verder een verzamelwerkje, niet gedateerd, maar misschien wel het eerste der drie: S. Augustinus, De salute sive aspiratione animae ad Deum; Invocatio ejusdem ad Deum pro auxilio, gevolgd door het Psalterium, en de Septem psalmi ad laudem Beatae Mariae Virginis. Deze drie werkjes zijn gedrukt met hetzelfde lettertype als den ‘Petrus Alfonsus’, een half-gotieke letter, en men mag ze zonder aarzelen aan hetzelfde atelier toeschrijven. Doch uit het adres op den druk van 1474, kunnen wij afleiden dat de meerdere in dit consortium, niet Dirk Martens, maar wel Johann van Westfalen of van Paderborn is geweest. Want moest Martens in 1473 de drukkerij in handen gehad hebben, waarom zou hij dan het volgende jaar slechts als tweede | |
[pagina 199]
| |
genoemd worden? Bovendien, in October 1474, toen Johann van Westfalen naar Leuven verhuisd was en er zich op 7 Juni in de Faculteit van kanoniek recht had laten inschrijven, gaf Martens, alléén, een Baptista Mantuanus, De vita beata libellus uit; in een vol fierheid, maar niet van overdrijving vrij te pleiten slotschrift, meldt hij ons: ‘Hoc opus impressum Martinus Theodoricus Alosti
Qui Venetum scita Flandrensibus affero cuncta’.
Indien hij in 1473 de meester van het atelier was, dan had hij geen reden om te wachten tot na het vertrek van zijn medegezel, om aan die uiting van zelfbewustheid lucht te geven. Nadat in 1474 de vennootschap uiteen viel, schijnt ieder zijn eigen weg te zijn gegaan. Waarheen? Terwijl wij Johann van Westfalen te Leuven terugvinden, weten wij niets af van Dirk Martens. Bleef hij in het land? Werkte hij te Leuven bij zijn voormaligen genoot? Of drukte hij misschien in Spanje, namelijk te Sevilla, waar een Theodoricus Aleman vernoemd wordt? In ieder geval was Martens in zijn geboortestad terug in 1487. Want vanaf dit jaar tot in 1492 laat hij er, met vernieuwd materieel, een reeks druken verschijnen, met enkele wel lijvige werken als de Summa Angelica van 1492. Zijn rondreizen blijft echter nog aanhouden. Van 1493 tot 1497 is hij te Antwerpen, doch gaat daarna naar Leuven waar hij drie jaar als drukker vertoeft. In 1502 keert hij terug naar Antwerpen, dat hij in 1512 verlaat om zich definitief in Leuven te vestigen en er het hoogtepunt van zijn loopbaan te bereiken, die afgebroken wordt in 1529; de laatste vijf jaar van zijn leven ging hij dan vreedzaam in een klooster te Aalst doorbrengen. Leuven was zonder twijfel de stad waar Johann van Paderborn zich wou vestigen toen hij naar onze gewesten kwam. Zijn oponthoud in Aalst schijnt slechts toevallig en voorloopig te zijn geweest. Had hij Dirk Martens in het buitenland gekend? Zeker is het dat hijzelf in Italië verbleven heeft, waar ook een Konrad von Paderborn, die door enkelen als zijn broeder beschouwd wordt, een drukkerij bezat, o.a. te Padova in 1473, waarschijnlijk ook te VenetiëGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 200]
| |
Johann van Westfalen was niet de eerste Leuvensche drukker; hij was er, sinds een paar maanden, voorafgegaan door Johann Veldener, een Duitscher uit de omstreken van Würzburg, welke zich in 1473 te Leuven liet inschrijven in de Fakulteit der medicijnen. Als vroegste druk van Veldener beschouwt men den Belial, gevolgd door een twaalftal andere drukken waarvoor hijzelf de letters sneed. In zekere dezer boeken laat hij een vrij grooten afstand tusschen de woorden zoodat het gedrukte blad een luchtig uitzicht krijgt. Zijn letter vertoont overeenkomst met deze van den Keulschen drukker Therhoernen. Hij gaf ook enkele geïllustreerde werken uit, als het Boeck van den Pelgherijn. Na korten tijd in 1477, verhuisde hij naar Holland; hij verliet Leuven daar hij - naar hij zelf verklaarde - niet kon wedijveren met zijn vakgenooten; en hiermee wordt zonder twijfel Johann van Westfalen bedoeld. In 1484 zal hij naar Leuven terugkomen, maar zijn activiteit is van dan af niet groot meer; een jaar nadien raakt men zijn spoor kwijt. Wanneer men de loopbaan van Veldener en zijn drukken uit Leuven, Utrecht en Culemberg beschouwt, kan men hem een zekere persoonlijkheid niet ontkennen die sympathiek aandoet. Maar het is een feit dat Veldener moest onderdoen voor Johann van Westfalen, toen deze Leuven als woonplaats koos. Uit Italië, langs Straatsburg en Aalst eindelijk te Leuven aangekomen, zegt hij voor goed vaarwel aan zijn rondreizen, sticht een huisgezin in de Universiteitsstad, om er gedurende twintig jaar ijverig te drukken; meer dan honderd vijf en twintig drukken zijn van hem bekend, met een reeks vrij lijvige werken in klein folioformaat. Zijn eerste lettertypen, zoowel zijn gotiek, als zijn romein, verraden Venetiaanschen invloed. Het Leuvensch milieu leidt hem noodzakelijk tot het drukken van een overwegend aantal Latijnsche werken, theologie, wijsbegeerte, rechten, klassieke uitgaven als zijn Cicero, De officiis, goed omlijst door glossen, zijn Gasparus Pergamensis Epistolae, met mooie antiqua e.a. Het Nederlandsch is karig vertegenwoordigd door een viertal drukken, waaronder een Kaetsspel, en het lijvige Latijnsch-Vlaamsch Vocabularius conflatus latino-belgium of Vocabularius teutonicatus. Illustraties vindt men weinig bij hem, zelfs niet in het Vita Jesu Christi van | |
[pagina 201]
| |
Ludolphus de Saxonia, een boek dat elders zoo dikwijls overvloedig met houtgravures versierd werd. Eigenaardig is zijn klein-ovaal drukkersmerk met zijn portret op zwarten grond. Na 1496 zegt hij vaarwel aan zijn bedrijf, om nog een vijf jaren rust te genieten, vóór zijn dood in 1501. Een derde drukker, Conrad Braem kwam zich te Leuven vestigen in 1475. Zijn rol was gering evenals het aantal zijner drukken met zijn toch typische, weinig afgeronde letter. Buiten Johann van Westfalen, zijn al de overige Leuvensche drukkers van minder belang. Noch Egidius van der Heerstraten, noch Ludovicus van Raveschot waren groote en blijvende figuren. Beiden hebben ons nochtans enkele geïllustreerde werken nagelaten. De carrière van Dirk Martens is er, vóór 1500, te kortstondig om er lang bij stil te staan. 't Is waarschijnlijk intentioneel dat hij naar Leuven kwam, nadat Johann van Westfalen er zijn arbeid gestaakt had. Hij begon er nog zijn schitterende klassieke periode niet, die, in de XVIe eeuw, samenvalt met zijn tweede Leuvensch tijdvak, toen hij bevriend met geleerde humanisten als Erasmus, aan de nieuwe beweging op vruchtbare wijze meehielp door het uitgeven van talrijke Grieksche en Latijnsche auteurs. In 1487 moet er in Leuven nog een andere drukkerij bestaan hebben. Wij kennen van haar een Physionomica van Scotus. Alhoewel gedrukt met een letter van Veldener, kan zij aan dezen laatste niet toegeschreven worden; want waarom zou hij, in tegenstrijd met een trouw door hem jarenlang gehuldigde traditie, juist bij dit boek nagelaten hebben zijn naam te vermelden? Tot nadere gegevens gevonden worden, vernoemt men dan eenvoudig den ‘drukker van den Scotus’.
De vroege geschiedenis der Brugsche typografie is nog niet gansch duidelijk. Pogingen werden gedaan om aan Brugge den roem der uitvinding toe te kennen: Jan Brito zou er in 1446 boeken gedrukt hebbenGa naar voetnoot(1). 't Is echter moeilijk in de | |
[pagina 202]
| |
aangevoerde argumenten een doorslaand bewijs te vinden om deze theorie te steunenGa naar voetnoot(1). Wat wij positief weten is, dat er in 1475 te Brugge boeken gedrukt werden, wij kennen drie ongedateerde werken uit een atelier, dat toegeschreven wordt aan Colard Mansion, voorheen calligraaf te Brugge en aan William Caxton, dien wij al ontmoetten als invoerder der drukkunst te Westminster, terwijl anderen Caxton alléén als hoofd van dit atelier beschouwen. Een feit is dat de eerste twee dezer bewuste drukken, Engelsche werken zijn: Le Roman de Troie van Raoul Lefevre in vertaling verschenen onder den titel The recueyell of the historyes of Troye, en The game and playe of the Chesse naar het Italiaansche boek van Jacobus de Cessolis, gedrukt op 31 Maart 1475. Het volgend jaar verliet Caxton het vasteland en als onbetwistbaar werk van Mansion, verscheen toen een Jardin de devotion, dat hijzelf aankondigde als zijn eersten druk: ‘primum opus impressum per me Colardum Mansion Brugis’. Van zijn productie, waaronder een Quadriloge van Alain Chartier, vallen vooral twee grootscheepsche werken op: een Boccacio, Le cas des nobles hommes et femmes, van 1476, en een ‘Ovide moralisé’: Les metamorphoses contenant XV livres particuliers moralisie par maistre Thomas Walleys... Translaté et compilé par Colard Mansion. Deze werken, beide lijvige folios, met een groote bastarda-letter vervaardigd, geven den indruk niet een gewoon handelsartikel te zijn, maar uitgaven voor vermogende bibliofielen. Het eerste moest opgeluisterd worden door miniaturen, het tweede is versierd met een dertigtal zeer interessante houtgravures. De volgende drukker dien wij te Brugge ontmoeten is de reeds genoemde Jan Brito. Met zekerheid weet men dat hij er arbeidde in 1477; zijn Deffence des Monseigneur duc en Madame duchesse d'Austriche et de Bourgogne is immers van dit jaar, terwijl hij verder een Vlaamsche en een Fransche vertaling uitgaf van Cato's Disticha. | |
[pagina 203]
| |
Als laatste Brugsche drukker valt in 1484, Jan Gossin te vermelden die voortwerkte met het materieel van C. Mansion.
Te Brussel stelt de oorsprong der typografie geen talrijke problemen. Er is trouwens in de XVde eeuw slechts één drukkerij, deze der Broeders van het gemeene Leven een vertakking der Deventer communauteit, ook gekend onder den naam ‘Fratres communis vitae’. In al hun kloosters legden de Fraters zich toe op het afschrijven van handschriften en later ook op het drukken van boeken ter bevordering van het onderwijs. Het vooropgezette doel schakelt dan ook ieder streven naar elegantie of smuk uit. De eenvoudige bladspiegel is goed gevuld. De gebruikte letters doen denken aan Thernoernen. In heel hun productie, een dertigtal werken, kan men slechts één geïllustreerd boek aanwijzen, de Legende sanctorum Henrici imperatoris et Kunegondis imperatricis, van 1484. De drukkerij heeft elf jaar bestaan, van 1476 tot 1487, met natuurlijk vooral religieuse uitgaven.
Na Brussel was Oudenaarde de eerstvolgende stad die een drukker zou bekomen: Arend de Keysere, ook Arnoldus Caesaris genoemd. Drie jaar is hij er werkzaam van 1480 tot 1482, het aantal zijner uitgaven is niet heel groot en beloopt slechts een achttal werken. Het meest gekende is de Fransche vertaling van het anonieme Cordiale de quatuor novissimis, doch toegeschreven aan verschillende auteurs, onder meer Geert Groote. Deze Quatre novissimes overgezet door Thomas Le Rou zijn versierd met houtgravures die Gerard Leeu in 1482 te Gouda gebruikte voor de Nederlandsche uitgave van hetzelfde werk. Van de Keysere kent men ook den nu zoo zeldzamen druk van Dystorie van Saladine. Na 1482 vinden wij onzen typograaf te Gent terug.
Neemt Antwerpen vrij laat rang onder de Vlaamsche drukkerssteden, onze handelsmetropool zal echter spoedig dezen achterstand inhalen en de andere steden in de schaduw stellen door haar talrijke drukkerijen en haar aanzienlijke productie. Men kan in den waan verkeeren dat Antwerpen de vroegste drukkerij van ons land bezeten heeft, met voorrang op Aalst. | |
[pagina 204]
| |
Er bestaat immers een Tundalus vysioen te Antwerpen door Mathijs Van der Goes met als datum: 1472. Doch geen enkel document staaft zijn drukkersactiviteit in dit jaar, en een nader onderzoek wijst uit dat men in 1482 lezen moet, zoodat het vroeger jaartal slechts een drukfout is. Met dit al, blijft Van der Goes de eerste Antwerpsche drukker door het uitgeven van het Boexken van der officien ofte dienst der missen van Simon van Venloo, op 8 April 1481. Hij was er betrekkelijk actief want tijdens zijn twintigjarigen arbeid liet hij ons een honderdtal werken na, Latijnsche en Vlaamsche, meestal van godsdienstigen aard. Zijn uitgaven, met gotieke letter gedrukt, bevatten geen illustraties buiten de initialen en een vignet als drukkermerk. Na zijn dood in 1491, gingen zijn atelier en gereedschap niet verloren, want zijn weduwe huwde in 1492 Govert Bac die de praktijk van haar eersten man voortzette, tot in de XVIde eeuw. De tweede en grootste Antwerpsche drukker was Geraert Leeu, uit Gouda gekomen in 1484. Ook in Antwerpen toont hij vlug zijn meesterschap; zijn activiteit, zijn ondernemingsgeest, de kwaliteiten zijner productie met talrijke geïllustreerde uitgaven doen hem ver boven de vakgenooten zijner stad uitblinken. Hij is een der meest productieve drukkers uit onze gewesten geweest en met ongeveer honderd vijftig uitgaven, komt hij dadelijk na Johann van Westfalen. Leeu is ook de drukker die de meeste varieteit in het ensemble van zijn werk brengt. Hij gebruikte twaalf verschillende lettertypen, terwijl de hem dichtst nabijkomende, Johann van Westfalen, er slechts zeven in zijn bezit had. De meeste zijner uitgaven zijn Latijnsche en Vlaamsche werken, één enkel Fransch (Les pregnostications de Maistre Iaspaer Laet de Borchloen, 1492), echter verschillende Engelsche, waaronder zijn geprezen Chronycles of London, 1493 en The veray trew history of the valiant knight Jason, 1492. Theologie, rechten, geneeskunde, literatuur met verschillende uitgaven van ridderromans, ook werken van Petrarca en Poggio, taalkunde, woordenboeken en spraakkunsten, reisbeschrijvingen, muntplacaten, almanakken en prognosticaties maken de bonte rij van zijn drukken uit. Hij schonk ons een kwistig geïllustreerd | |
[pagina 205]
| |
Boeck van den leven ons Heeren Jesu Christi, Vlaamsche vertaling der Meditationes vitae christi van Ludolphus de Saxonia (Carthusianus); ook een nieuwe editie van zijn Dyalogus creaturum, met de zoo levendige voorstelling van dieren en planten. Dat Leeu handelsinzicht had bewijst het verspreiden van prospectussen voor Die wonderlicke vreemde en schone historie van Melusyne (6 Februari 1491)Ga naar voetnoot(1). Zijn carrière werd plots afgebroken, gedurende het drukken der Chronycles; tijdens een twist met éen zijner gezellen, werd hij door een messteek in het achterhoofd getroffen en stierf kort daarop. Het boek werd door zijn andere helpers voortgedrukt die in het colophon gewag maken van de droeve gebeurtenis. Na zijn overlijden werd zijn materieel verkocht en later is het dan te vinden, gedeeltelijk bij andere drukkers van Antwerpen, ook in Holland, zelfs in Engeland bij Wynkyn de Worde, terwijl Dirk Martens zijn drukkersmerk met het Antwerpsche kasteel aanwerft om het te gebruiken in zijn eigen drukken. Govert Bac bezat ook wel handelszin, doordien hij zijn zaak rendeerend wilde maken door middel van een zoo groot mogelijk debiet. Maar in tegenstelling met de verzorgde uitgaven van G. Leeu, trachtte hij zijn boeken zeer vlug klaar te maken, zonder aan druk en illustratie den noodigen tijd te besteden. Een geschikt middel om koopers te lokken, scheen hem het aanbieden van boeken op klein formaat, met gemakkelijken afzet uit hoofde van den geringe prijs. Heeft hij veel stichtende werken uitgegeven, toch vindt men bij hem een zekere sorteering met literatuur, vooral romans en andere volkslectuur. Met G. Leeu verdween de grootste figuur uit de Antwerpsche drukkerswereld van dien tijd. De meeste van zijn overige vakgenooten hebben een kortstondige loopbaan gehad vóór 1500. Tijdens de jaren 1487-1488 drukte Claes Leeu enkele werken. Hij gaf in 1488 een Ludolphus de Saxonia uit, met een letter en het kleine drukkersmerk van zijn naamgenoot Geraert. Deze gegevens en andere kleine details laten vermoeden dat hij met zijn voorganger door familiebanden verbonden was. | |
[pagina 206]
| |
't Is niet als Antwerpsch drukker dat Henric de Lettersnider zich vooral onderscheiden heeft. Slechts zeven uitgaven, in de Scheldestad vervaardigd, kent men van hem, éen enkele met een jaartal, de Wapene Martyn van Maerlant, gedagteekend van 28 Augustus 1496. Maar naam heeft hij vooral verworven door het feit dat hij een specifiek karakter gegeven heeft aan een groot deel onzer oude drukwerken. Zijn voornaamste bedrijf doet hij ons zelf kennen door het epitheet ‘Lettersnider’, dat hij bij zijn voornaam gevoegd heeft, - in feite heete hij Henric Pieterszoen. Hij vervaardigde aldus niet alleen de drukletters voor zijn eigen gebruik, maar voorzag andere ateliers van materieel door hem gesneden. Voor zijn gotieke letter nam hij als model het Nederlandsch geschrift, door de ‘Broeders van het Gemeene Leven’ einde en verre verspreid. Men vindt zijn letter terug bij Govert Bac en Adriaan van Berghen te Antwerpen, te Gouda bij de Collacie-broeders, in het klooster De Hem, bij Pieter van Os te ZwolleGa naar voetnoot(1). Tijdens de XVIde eeuw werd dit Lettersnider-type in talrijke steden aangewend. Dirk Martens verblijft zes jaar te Antwerpen van 1492 tot 1498, maar wat hij uitgeeft doet hem niet speciaal boven zijn vakgenooten uitblinken; zijn Antwerpsche productie is trouwens gering: slechts enkele, meestal Latijnsche werken, met een paar aflaatbrieven. Drukte Roelant van den Dorpe slechts één jaar, sinds 1497, dit liet hem nochtans toe, enkele betrekkelijk lijvige werken na te laten, als een Alder excellente Cronycke van Brabant (18 Februari 1498) en ook een Hystorye vander destrucyen van Troy. Van de laatste drie Antwerpsche drukkers valt er vóór 1500 weinig te zeggen, daar hun activiteit grootendeels in de volgende eeuw valt. Dit is het geval met Adriaan van Berghen, die eerst in 1500 met drukken aanving, doch voortwerkte tot na 1540; ook Eckert van Homberch begint pas in het laatste jaar van den incunabeltijd, maar arbeidt nog minstens tot 1521. Alleen Adriaan van Liesvelt, zal vanaf 1494 zijn reeks godsdienstige drukken in het licht zenden, ook een valuatieboekje, | |
[pagina 207]
| |
Les ressamblances des derniers dor et dargent. Hij had een groot gedeelte van G. Leeu's matereel aangekocht en kan aldus, meer dan de andere drukkers als de opvolger van Leeu beschouwd worden. Na 1500 ziet men hem nog even opduiken in 1517.
De reeks Vlaamsche steden sluit af met Gent, dat nochtans op een nederig peil blijft met één drukker, Arend De Keysere vroeger al in Oudenaarde ontmoet. Te Gent vangt hij aan met een Traicté de paix faict à Arras; van het achttal zijner uitgaven noemen wij: Dat weerdich bouc Boecius de consolatione philosophie van 3 Mei 1483 en de aflaatbrieven voor den oorlog tegen de Turken (1487). De Keysere gebruikte het lettertype dat hij in Oudenaarde al bezat. De Gentsche letter onderscheidt zich echter van de voorgaande door een zwart punt in het oog van vele hoofdletters. Na zijn dood in 1490, tracht zijn weduwe, Beatrijs van Orroir het bedrijf staande te houden, doch de uitbating schijnt slechts geringen omvang te hebben gehad. Niets is althans tot heden teruggevonden. Men kent alléen den titel van een éenbladdruk Peyse lest ghemaect te Tours (voor den vrede aldaar geteekend op 24 October 1489), dat zij in opdracht van het Gentsche stadsbestuur mocht drukken. |
|