De Gulden Passer. Jaargang 20
(1942)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||
[De Gulden Passer 1942][Nummer 1-2]De boekencensuur
| |||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||
geijkte formule ‘Cum approbatione et privilegio’. Dit gebeurde vooral bij de heruitgave van een boek, waarvan de eerste uitgave, in-extenso, de goedkeuringsformule bevatte. Heden staat het ‘imprimatur’, ofwel op de achterzijde van het titelblad, ofwel aan het einde van het werk. In de oude drukken staat zij achter de opdracht of de inleiding, zooniet aan het einde. Het huidige imprimatur is in het Latijn geformuleerd, zelfs indien het werk in een andere taal geschreven werd; vroeger, in het Latijn ofwel in een moderne taal, meestal deze waarin het boek geschreven was. Niet te verwarren zijn het imprimatur en het privilege (privilegium); dit laatste bestond uit een akte door een vorst, een prelaat of een sekuliere overheid gegeven en waardoor aan een drukker het uitsluitend recht toegekend werd, een bepaald werk gedurende een bestemden tijd te mogen drukken. Het doel van het privilegie was een drukker of een uitgever tegen onaangename of oneerlijke mededinging te beschermen. Want in de XVIde eeuw was de intellektuele eigendom niet beschermd en onkiesche drukkers konden onbelemmerd de werken hunner vakgenoten nadrukken. Ook trachtten, vanaf de XVIde tot het einde der XVIIIde eeuw, de uitgevers zich te verdedigen door het aanvragen van een privilegie aan de overheid. In België schijnt Claes de Graeve, te Antwerpen, de eerste te zijn die een privilege verkreeg: op 15 Januari 1512, kent een officieele akte hem het uitsluitend recht toe de werken die hij wenscht uit te geven, te herdrukken; te Brussel bekomt Thomas van der Noot dezelfde gunst op 30 Januari 1512 voor een tijdperk van drie jaar; de Gentsche drukkers S. Cock en J. Petri bekomen ze in 1513. Spoedig wordt dit, in het begin, algemeen privilege, beperkt tot één, wel bepaald werk; de duur daarvan is veranderlijk voor ieder afzonderlijk geval, doch gemakkelijk hernieuwbaar. Het privilege geeft aanleiding tot contracten, het kan gekocht worden en overgeërfdGa naar voetnoot(1). * * * | |||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||
Tijdens de Oudheid en de Middeleeuwen bestond de preventieve censuur niet, wat niet belette dat de geestelijke en wereldlijke overheden de boeken, die zij gevaarlijk achtten voor den godsdienst of voor de bestaande burgerlijke orde, vervolgden en verboden. Zoo werd te Athene, in 411 v. J.C. openbaar op het Agora, een boek verbrand van den sophist Protagoras, waarin deze twijfel uitte omtrent het bestaan der goden. Te Rome, twee jaar vóór zijn dood, in het jaar 12 onzer jaartelling, vaardigde keizer Augustus een edict uit, waardoor de schrijvers van hekelschriften en libellenGa naar voetnoot(1) als schuldig aan hoogverraad en veroordeelbaar tot de doodstraf moesten aanzien worden. Daarbij herniewde hij de oude wetten tegen de astrologen en doet al hunne werken in het vuur werpen (libri fatidici). Diocletianus gebood al de gewijde boeken der christenen door het vuur te vernietigen. Eveneens veroordeelde het christendom al de geschriften die zijn leer en zijn tucht aanrandden. Het Concilie van Nicea veroordeelde in 325, het werk van Arius, Thalia. Hetzelfde jaar vaardigde keizer Constantinus een decreet uit dat tot de doodstraf veroordeelde al degenen die schriften van Arius zouden achterhouden en niet uitleveren om verbrand te worden. In 388 verbood Theodosius de Groote de schriften van Porphyrius tegen de Christenen en deed ze verbranden. Pausen, keizers, concilien en bisschoppen gingen, tijdens de volgende eeuwen, voort met de dwaalleeren te bestrijden en hunne geschriften te verbieden. Men herinnere zich slechts de dwalingen der Pelagianen, der Donatisten, der Manicheërs, der Nestorianen, der Monophysieten, enz. Aan paus Gelasius I (492-496) schrijft men een catalogus toe waarvan het eerste deel een lijst inhield van werken door kerkvaders en orthodoxe auteurs geschreven, en daarnevens een reeks van authentieke martelaarsakten; een tweede deel bevatte daarentegen een opsomming van apocriefe schriften en kettersche boeken, welke de paus verbood te lezen op straf van kerkban. Deze catalogus wordt gewoonlijk Decretum Gelasianum genoemd en veelal | |||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||
beschouwd als de eerste ‘index’ van verboden boekenGa naar voetnoot(1). Talrijk nog waren, tijdens de middeleeuwen, de leeren die verboden werden als strijdig met het christen geloof, de goede zeden en de kerkelijke tucht. Verwijzen wij slechts naar de veroordelingen opgeloopen door Bérenger de Tours (1050), Abélard (1120), de Katharen, Gioacchino da Fiore (1215), Scottus Erigenus (1225), Wicleff (1387, 1408, 1415), Johannes Huss (1415) en vele anderen. Over de dwalingen dezer leeren en geschriften zijn wij nauwkeurig ingelicht door de akten der conciliën en pauselijke documenten die er over bestaan. Zoo zien wij het IVe Concilie van Latranen in 1215, met name, een traktaat veroordeelen van den cistercienser abt Gioacchino da Fiore (1132-1202), dat als titel droeg De unitate et essentia Trinitatis en gericht was tegen den beroemden meester der sententien, Petrus LombardusGa naar voetnoot(2). Op 5 October 1256 veroordeelde paus Alexander IV het Tractatus brevis de periculis novissimorum temporum, uitgegeven door den doctor in godgeleerdheid en Parijschen leeraar Guillaume de Saint-Amour (1202-1272) waarin deze de bedelorden, vooral de Dominikanen en Franciscanen aanviel, ten einde hun recht tot onderwijs in de universiteiten in te krimpen. De paus verbood niet slechts het lezen van het schriftje, doch beval ook aan allen die het zouden bezitten, het te verbranden binnen de acht dagenGa naar voetnoot(3). De akten van het Concilie van Constanz verbieden formeel, op straf van kerkban, het lezen der werken van Wicleff en Huss; de bisschoppen waren gedwongen, onder bedreiging van zware kerkelijke straffen, deze werken te verzamelen en te verbrandenGa naar voetnoot(4). * * * | |||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||
Na de uitvinding der boekdrukkunst konden de geschriften, van allerlei aard, veel vlugger en op grooter schaal, verspreid worden. De Kerk begreep het nut dat ze kon trekken uit de nieuwe kunst; maar zij zag er ook een geweldig werktuig in, voor de voortplanting van stelsels in strijd met de principes van het katholiek geloof. Zij besloot dan ook een waakzaam toezicht over de drukkunst te houden. Op 17 November 1487 verscheen het eerste pauselijk document dat zich met de drukkunst inliet; 't was de bulle van Innocentius VIII tegen de drukkers van verboden boeken, ‘contra impressores librorum prohibitorum’: geen werk mocht uitgegeven worden zonder voorafgaand onderzoek in zake zuiverheid van geloof en zonder toelating tot drukken. Met dit examen en het geven der toelating werden, te Rome, de Meester der Vaticaansche Paleizen, belast, elders, de ordinarissen, d.i. de bisschoppen. Degenen die zich niet onderwierpen, zouden door den kerkban getroffen worden; de veroordeelde boeken dienden verbrand te worden. Het was dus de invoering der preventieve censuur. Paus Alexander VI gaf in 1501 nagenoeg een zelfde bulle uit, doch enkel geldig voor de kerkelijke provinciën van Keulen, Mainz, Trier en Magdeburg. Een bulle van Leon X bedreigde de bisschoppen met strenge kerkelijke straffen, indien zij niet ieder geschrift grondig censureerden. Het was op 31 October 1517 dat Luther te Wittenberg zijn 95 thesen over de aflaten aanplakte. Na zijn plechtige veroordeeling door de bulle ‘Exsurge Domine’, van 15 Juni 1520, werden overal veiligheidsmaatregelen tegen het verspreiden der nieuwe ideeën genomen. In Frankrijk, wezen de faculteiten van godgeleerdheid op de gevaren der drukkunst. Een ordonnantie van 1521, hernieuwd door een edikt van December 1547, verder door het edikt van Chateaubriant van Juni 1551, onderwierp ieder boek, over godsdienst handelend, aan een voorafgaande censuur, uit te oefenen door de Parijsche Faculteit van godgeleerdheid. Vier censors werden in 1534 aangesteld, maar door den gestadigen aanwas | |||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||
der intellectueele productie, klom hun getal aldoor, tot 82 in 1751, 119 in 1760, 178 in 1789. In het Keizerrijk werd de regeling der drukkerij vastgelegd door het Edict van Worms, van 8 Mei 1521, dat Luther en zijn leer veroordeelde. Dit edict gaat tot voorbeeld strekken aan alle verdere ordonnantiën in zake boekencensuur tijdens de XVIde en XVIIde eeuwen. De keizer gebood erdoor al de werken van Luther en zijn secte te verbranden, alsook alle lasterende boeken en prenten; hij verbood ten strengste het drukken van een werk van godsdienstigen aard, zonder toelating van den diocesanen bisschop, en van elk ander boek, zonder deze van den vorst. De overtreders werden gelijk gesteld met beschuldigden van majesteitsschennis, bedreigd met lijfstraf en verbanning. Het Edict van Worms werd ook toegepast in de NederlandenGa naar voetnoot(1). doch de voorziene straffen werden snel door strengere vervangen, naarmate de Hervorming in kracht toenam. Zoo veroordeelde de ordonnantie van 17 Juli 1526 de schuldigen tot eeuwigdurende verbanning. Deze van 14 October 1529 verbood nevens het drukken, verkoopen, aankoopen, verspreiden, ja zelfs het eenvoudig bezitten der werken van Luther of andere ketters, ‘alle werken in de tien laatste jaren uitgegeven, zonder schrijversnaam of drukker’; daarbij nog de geschriften over godsdienstige geschillen in een andere taal dan het Latijn, en de spotprenten op God, de Maagd Maria en de heiligen. Alle verboden werken moesten afgeleverd worden aan den magistraat der dichtst nabije stad, op straf van terechtstelling, de mannen door het zwaard, de vrouwen door den kuil, de wederafvalligen door het vuur. Geen werk mocht gedrukt worden zonder toelating van den ordinaris of zijn afgevaardigde en zonder het verkrijgen van gepatenteerde brieven van octrooi afgeleverd door de overheid, op straf van 500 gulden carolus. Een ordonnantie van 1531 bedreigde de schuldigen te merken met een gloeiend ijzer in kruisvorm, hun een hand af te hakken of een oog uit te steken, naar keuze van den rechter. | |||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||
Op 9 Februari 1538 verbood de keizer den invoer in de Nederlanden van alle boeken sedert drie jaar in 't buitenland gedrukt, zonder voorafgaande toezending, aan de Raden van justitie, der inventarissen, met de schrijversnamen, het onderwerp van de boeken, en de plaats van uitgave. Op 7 April 1543, werd de verkoop van werken in de Spaansche of Engelsche taal verboden. Volgens de ordonnantie van 30 Juni 1546, moesten de boekhandelaars, publiek in hun magazijnen, een inventaris van al hunne boeken leggen. De boeken voor de jeugd dienden goedgekeurd door de Universiteit van Leuven. Een edict van 16 Maart 1550 behield den verkoop van boeken voor aan de gezworen boekhandelaars en bedreigde met den strop ieder die kettersche boeken verkocht. Eindelijk werd dan de ordonnantie van 29 April 1550 uitgevaardigd, werkelijk de organische wet van het drukkersbedrijf in de XVIde eeuw, die al de vorige maatregelen samenordende: Werd ter dood veroordeeld, eenieder die boeken van Luther, Zwingli of Calvijn drukte, afschreef, verkocht, uitdeelde, kocht of te huis bewaarde. Om een drukkerij op te richten, behoefde men de toelating van den vorst. Voor iederen druk werd er, vooraf, een toelating der burgerlijke overheid geeischt. De boeken, uit den vreemde ingevoerd, moesten uitgepakt worden in het bijzijn van een vertegenwoordiger der burgerlijke macht, die den verkoop ervan toeliet of verhinderde. Tot 1546 waren de titels der verboden boeken te vinden in de keizerlijke ordonnantien en placaten, maar vanaf dit jaar werden zij vernoemd in speciale catalogi. De eerste dergelijke catalogus, in onze gewesten gedrukt, werd opgemaakt door de Faculteit van godgeleerdheid der Universiteit van Leuven, en verscheen op 30 Juni 1546 onder den titel: ‘Mandament der Keyserlycker Maiesteit wytgegeven int jaer 46 met dintitulatie ende declaratie vanden gereprobeerde boecken, gheschiet bijden doctoren in de faculteit van theologie in Duniversiteit van Loeven; duer dordonnantie ende bevel der selver K.M.’ Loeven, Servaes van Sassen, 1546. In Engeland deed Hendrik VIII, vóór zijn echtscheiding een vurig ijveraar ten bate van het katholiek geloof, in 1526 een | |||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||
catalogus uitvaardigen met achttien werken van Luther, Melanchton, Zwingli, Oecolampadius, Bucer, Brenz, Wycliffe en Huss; in 1529 een lijst van vijf en twintig verboden boeken, en in 1538, onderworp hij het drukken en verkoopen van boeken, aan de goedkeuring der Kroon. Door een brief aan den aartsbisschop van Canterbury, gebood hij het verbeurd verklaren en verbranden van de werken der Anabaptisten. De Sorbonne publiceerde in 1544 een catalogus van 170 titels van verboden boeken, gevolgd in 1545 van een dergelijk repertorium uitgegeven op bevel der stad Lucca. Op haar beurt ging de Kerk nu voorbeeld nemen aan deze initiatieven die, buiten haar om, genomen geweest waren. De Romeinsche Inquisitie of Heilig Officie deed in 1559 den eersten ‘Romeinschen Index’ der verboden boeken verschijnen, opgemaakt onder speciaal toezicht van paus Paulus IV; de titel luidde: ‘Index auctorum et librorum qui ab officio Sanctae Romanae et Universalis Inquisitionis caveri ab omnibus et singulis in Universa Christiana Republica mandantur, sub censuris contra legentes, vel tenentes libros prohibitos in Bulla, quae lecta est in Coena Domini expressis et sub aliis poenis in Decreto eiusdem Sacri Officii contentis.’ Romae, Antonius Bladius, 1559, 8o, 44 bl. Deze Index bestond uit drie afdeelingen; de eerste klasse gaf een lijst van veroordeelde schrijvers met opsomming van al hun werken; de tweede bevatte de verboden boeken van gekende schrijvers; de derde de veroordeelde werken van ongekende schrijvers. Onder de belangrijkste uitgaven van den Romeinschen Index telt men deze van 1564, opgemaakt door het Concilie van Trente, die van 1596 onder Clemens VIII, van 1664 onder Alexander VII, van 1758 onder Benedictus XIV, eindelijk van 1900 onder Leo XIII. De laatste werd uitgegeven in 1940 onder het pontificaat van Pius XII, de ‘Index librorum prohibitorum SS. D.N. Pii XII iussu editus anno 1940’. [Roma, 1940, 8o, XXIV - 308 blz.] De Index van het Concilie van Trente bevat tien regels waarvan de negen eerste allerlei categoriën van boeken veroordeelen, terwijl de tiende herinnert aan de Constitutie van Leo X (1515), betreffende de preventieve censuur. Deze tien regels, later af nog vermeerderd door andere pause- | |||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||
lijke decreten maken, van 1564 tot 1897, de algemeene kerkelijke wetgeving uit, in zake censuur en boekenverbod. De uitgave van Alexander VII, in 1664, verving de drieledige klassenindeeling der werken door éenen, algemeenen, alphabetischen lijst. Van belang was de uitgave van 1758, onder Benedictus XIV, daar zij zich inspande om een groot getal bibliografische onjuistheden te doen verdwijnen die de vorige edities ontsierden. In de uitgave van 1900 liet Leo XIII 800 werken en auteurs uit de vorige edities wegvallen. Het gold vooreerst de boeken, vroeger verboden uit hoofde van speciale omstandigheden die nu, op het einde der XIXde eeuw, sedert lang niet meer actueel waren, en voorts al de boeken, veroordeeld vóór het jaar 1600. In 1571 stelde Pius V de Congregatie van den Index in, waarvan de taak klaar in de pauselijke decreten uitgedrukt werd: Heilig Collegie der EE. RR. Cardinalen der Heilige Roomsche Kerk, aangesteld door Z.H. den Paus ...en door den H. Apostolischen Zetel, om den Index op te maken der boeken van kwade leering, dezelfde te verbieden, te zuiveren en toe te laten in de gansche christene Republiek. Benedictus XIV gaf op 9 Juli 1753 zijne constitutie ‘Sollicita ac provida’ uit, met het doel de inrichting en de proceduur der Congregatie tot in de kleinste bijzonderheden te regelen, ten einde ze van de meest gewenschte waarborgen der onpartijdigheid te omringen. Op het einde der XIXde eeuw waren de tien regels van het Concilie van Trente nog bezwaarlijk toe te passen. Daarom publiceerde Leo XIII, in 1897, de constitutie ‘Officiorum ac numerum’ die de regels van het Concilie van Trente verving door een nieuwe wetgeving op verbod en censuur der boeken. Zij kenschetste zich door een merkelijke verzachting, vergeleken bij de vorige. De verorderingen der constitutie ‘Officiorum ac numerum’ werden, licht gewijzigd, opgenomen in den Codex van kerkelijk recht door Benedictus XV afgekondigd op Pinksterdag van het jaar 1917. Zij beslaan titel XXIII van het boek III, onder de algemeene rubriek ‘De praevia censura librorum eorumque prohibitione’, en loopen van canon 1384 tot canon 1405, de huidige | |||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||
wetgeving betreffende de boekencensuur vormend. Niettegenstaande de verzachtingen, behelst de Index nog circa 4000 werken. Doch daar de werken van zekere schrijvers vermeld staan als ‘opera omnia’, mag men het aantal der verboden schriften op 5000 schatten. Achter ieder werk staat het jaartal en den aard van het document dat de veroordeeling uitsprak (pauselijke breve, apostolische constitutie, decreet van het Heilig Officie of der Congregatie van den Index). De meest uiteenloopende werken worden er in vermeld. Van af de Hervorming, zijn al de theologische, philosophische, literaire en sociale stroomingen vertegenwoordigd door éenen of anderen van hun leiders: jansenisme, gallicanisme, quietisme, rationalisme, modernisme, politieke en sociale stelsels der XIXde eeuw, daarbij nog een reeks geschriftjes over verschijningen, openbaringen, visioenen, profetieeën en onbetrouwbare mirakels, ofwel nieuwe devoties van twijfelachtigen aard. De Index veroordeelt, zonder aanzien van personen; zijn roede treft zoowel geestelijken als leeken, op zijn lijsten staan kerkelijke dignitarissen, gekroonde hoofden, geleerden, ja ook vrouwen. Wij vinden er o.a. Cardinaal Pietro Matteo Petrucci (1636-1707), Bossuet, Fénélon, Jacob I, koning van Engeland, Frederik II, koning van Pruissen, George Sand, Caroline-Elisabeth, prinses von Sayn-Wittgenstein, enz. enz. Tenslotte dient opgemerkt, dat een zeer groot getal werken op den Index voorkomen, zonder dat men ooit den schrijver ervan heeft kunnen ontdekken. * * *
Op deze uiteenzetting over den oorsprong, de evolutie en het karakter van den Romeinschen Index, volgt nu nog een bondige historiek der boekencensuur in de verschillende Europeesche landen. In de Nederlanden ontmoetten wij reeds een ordonnantie van Keizer Karel V, die al de vroegere maatregelen in zake kettersche boeken samenvatte. Geen drukkerij of boekhandel mocht zonder vorstelijke toelating geopend worden, iedere druk moest eerst aan de goedkeuring van de burgerlijke overheid onderworpen worden. | |||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||
Kort na zijn troonbestijging bekrachtigde Filips II de ordonnatie van 1550, door een dekreet, te Gent gegeven op 20 Augustus 1556. Een nieuw edict, van 19 Mei 1562, kwam de vorige schikkingen versterken, door het inrichten van nog strenger toezicht op de drukkers en boekhandelaars. Filips II stichtte ook het ambt van ‘prototypograaf’ of ‘eerste typograaf’, belast met het hooger toezicht op het drukkersbedrijf in de Nederlanden. Deze moest meesters en knechten keuren in zake beroepskennis en hun een bekwaamheidscertificaat afleveren, zonder hetwelk zij geen toelating bezaten om hun ambt uit te oefenen. Heel de activiteit van den typograaf was uiterst stipt geregeld. Het duurde nochtans tot 1570 eer de eerste titularis benoemd werd; men koos Christoffel Plantin, den vermaarden Antwerpschen drukker. Dit ambt was voor hem slechts een karwei, die trouwens vlug in belang verminderde; in 1570 leverde hij 44 certificaten af, de volgende jaren slechts enkele. Toen, in 1576, de Nederlanden in de handen der Staten vielen, was de rol van den prototypograaf in feite geeindigd en werd daarna niet meer heringerichtGa naar voetnoot(1). In 1569 deed Filips II den Romeinschen Index van Pius IV uitgeven. Een ordonnantie van 1570 bepaalde verder dat ieder drukker twee certificaten moest bezitten: het eerste, gegeven door den diocesanen inquisiteur, stelt de volkomen orthodoxie van den candidaat vast, het tweede, afgeleverd door den magistraat zijner woonplaats, is een bewijs van goede zeden. Voor het onderzoek der boeken, moesten bisschop en inquisiteur de regels van het Concilie van Trente volgen. De examinatoren, en ook de locale officieren, waren verplicht dikwijls de drukkerijen te bezoeken. De drukkers moesten zweren geen enkel ongecensureerd boek uit het buitenland te krijgen noch te verkoopen; iedere buitenlandsche zending moest door een bisschoppelijken commissaris onderzocht worden. Gedurende de XVIIde eeuw, bleef deze wetgeving ongeveer dezelfde, met enkele nieuwe maatregelen. Daaronder, wijzen wij | |||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||
op het edict van 11 Maart 1616, dat den drukker gebood in ieder boek het privilege en het drukkersmerk te plaatsen, en ook een goed zichtbaar uithangbord te hebbenGa naar voetnoot(1). In de tweede helft der eeuw, had het bestuur der Nederlanden sterk te ijveren om de voortplanting van het jansenisme te bekampen. Niet alleen werd op 15 Maart 1661 het jansenisme veroordeeld, ook een reeks edicten verhinderde het verspreiden van brochures ten gunste der nieuwe leer. Onder het Oostenrijksch regiem vaardigde de regentes Maria-Elisabeth op 25 Juni 1729 een ordonnantie uit waardoor een drukker geen patentbrieven ontving zonder een certificaat van katholieke geloofsbelijdenis, afgeleverd door zijn bisschop of zijn pastoor, en een bewijs van goed gedrag, gegeven door het stadsbestuur. Voorts werd uitdrukkelijk verboden eenig boek uit te geven, dat niet toegelaten was door het Concilie van Trente en door een lijst opgemaakt te Madrid in 1624. Nogmaals werd de doodstraf uitgevaardigd op 12 Februari 1739 tegen diegenen die boeken drukken zouden waarin de godsdienst, de vorst, de dignitarissen der Kerk of van den Staat aangevallen werden. Tot hiertoe was de boekencensuur, vooral dank zij de devote prinses Maria-Elisabeth, bijna gansch onderworpen geweest aan den invloed der geestelijkheid. Onder Maria-Theresia en Jozef II zal de politieke censuur den voorrang krijgen op de geestelijke, vooral na de aankomst van Karel van Cobenzl, als gevolmachtigde minister in de Nederlanden, in 1753. De stelsels van Van Espen en Febronius hadden nu de gunst, te zamen met de principes der ‘Verlichting’, terwijl de ultramontaansche strekkingen systematisch door de wereldlijke autoriteiten verboden werden; natuurlijk tot groot ongenoegen van clerus en episcopaat, die meermalen protest aanteekenden. Alhoewel het Staatsbestuur bijna altijd in conflict was met de kerkelijke censors, wanneer het een toelating voor een bepaald werk gold, zoo gaf de regeering een schijn van voldoening aan | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
de klachten der Kerk, door het verbieden van den Emile van J.J. Rousseau en verschillende werken van Voltaire. Twee pogingen tot reorganisatie der censuur in de Nederlanden, op schoeisel der Weensche censuur, leden schipbreuk, de eene in 1755, de andere in 1778. Het conflict tusschen Kerk en Staat, begonnen onder Maria-Theresia, komt tot openlijken strijd onder Joseph II. De tweestrijd wordt zoo scherp dat de Staatscensors eindigen met goed te keuren al wat de kerkelijke censors verboden hadden, en ook omgekeerd. In 't begin toonde Joseph II zich heel breed in zake censuur. Hij dierf zelfs, in zijn ordonnantie van 21 Juni 1782, den raad geven zich heel toegeeflijk te toonen tegenover de werken die gewaagde stelsels verdedigden, indien zij maar blijk gaven van grondige eruditie; hij liet ook kritiek op den vorstelijken persoon toe, indien de schrijver het gematigd deed en ze onderteekende met zijnen naam als waarborg. Er werd geen censuur meer gevergd voor boeken over medicijnen, natuurwetenschappen, rechten - uitgenomen kerkelijk recht -; ook werd zij niet meer uitgeoefend op boeken, niet voor den handel bestemd. Eindelijk, sprak een keizerlijk decreet van 10 September 1782 strenge straffen uit tegen de priesters die zouden willen het lezen verhinderen van de boeken door de leeken censors toegelaten. Doch naar gelang het vermeerderen der openbare misnoegdheid tegenover de hervormingen van den keizer, zag men een steeds grooteren bloei van libellen, die hardnekkig en heel onstuimig de regeering aanvielen. Stilaan moest Joseph II zijn verdraagzaamheid prijsgeven en van 1784 tot 1789 een reeks maatregelen nemen om den vloed van pamflettenliteratuur te beteugelen: in 1787, bedreigt hij met verbeurdverklaring iederen aanval op den godsdienst, 't gemeenebest, den vorst, de ‘Tribunalen’, Staten of Corpsen der openbare macht; met gevang of boete aanvallen tegen geestelijke of burgerlijke dignitarissen, of tegen particulieren; in 1788 vaardigde de burgerlijke censuur een catalogus der boeken uit, die men als verboden diende te beschouwen: Catalogue des livres défendus par la Commission impériale et royale jusqu'à l'année 1786, Bruxelles, 1788, 8o. Onder die boeken vindt men: Abrégé de l'histoire ecclésiastique van Fleury, | |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
de Essais et Traités van Hume de Lettres philosophiques van Voltaire, enz.; vele dezer werken waren vroeger toegelaten geweest. Trauttmansdorf laat publiek door den beul, op het schavot, een werkje verbranden dat hij denkt door Van der Noot geschreven te zijn: Guide fidèle pour l'étude du duché de Brabant ...avec esquisse de la constitution de la province... 1788, 8o. Al die maatregelen doen een steeds heftiger literatuur ontstaan, en de keizer ontziet niet een som van tienduizend of zesduizend gulden uit te loven aan hem die de schrijvers of verspreiders dezer oproerige schriften aanklaagt. Zoo wordt de censuur onder Joseph II steeds strenger, naarmate de Brabantsche Omwenteling nadert. Tijdens de korte onafhankelijkheid der Etats Belgiques, bleven de justitieraden maatregelen uitschrijven tegen de politieke passies. De Oostenrijksche restauratie voert haar vorige maatregelen terug in en verbiedt den invoer der Fransche bladen en boeken, die propaganda maken voor de Fransche Revolutie. Toen de Fransche legers onze provinciën veroverden, werd de censuur afgeschaft; het Directoire moest nochtans maatregelen nemen tegen zekere theoriën der ‘loi agraire’ en het Keizerrijk voerde de censuur terug in, die op zeer strenge wijze toegepast werd. Onder het Hollandsche regiem werd de vrijheid der drukpers uitgeroepen, doch Willem I deed verschillende publicisten aanhouden die, in hunne werken, zijn politiek aanvielen. Artikel 18 der Belgische grondwet van 7 Februari 1831 voorzag de volledige vrijheid der pers en de afschaffing der censuur.
In Frankrijk zagen wij Frans I maatregelen nemen tegen de kettersche boeken. De Sorbonne, de Universiteit van Parijs en het Parlement beijverden zich erg met de repressie. De Sorbonne vervolgde heftig de calvinistische leer, terwijl het Parlement hard of zacht optrad naar gelang de politieke omstandigheden en de wisselvalligheden van den godsdienstoorlog. In de XVIIde eeuw trof de censuur, zoo kerkelijke als seculiere, de jansenistische boeken, doch niet zonder de Gallicaansche principes te doen oplaaien. En in tegenstelling met den Romein- | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
schen Index, werkte de censuur van Parlement en Sorbonne in een anti-Roomsche en pro-Gallicaansche richting. Gedurende de XVIIIde eeuw vervolgde het Parlement philosophen, economisten en alle hernieuwers, op strengere wijze, dan de regeering, en de meeste hunner werken werden op zijn orde veroordeeld, vernield of verbrand. De Encyclopédie werd verboden op 7 Februari 1752, na 't verschijnen van het tweede deel. De vrijheid der pers, in 1789 uitgeroepen, werd ingekrompen tijdens de Conventie, wegens misbruik dezer vrijheid. Een decreet van 31 Maart 1793 bedreigde met doodstraf eenieder die door zijn geschriften de nationale vertegenwoordiging in gevaar bracht, de herstelling van het koningdom of iedere macht in strijd met de souvereiniteit van het volk verdedigde. Dit decreet bleef niet theoretisch; twintig journalisten en vijftig schrijvers beklommen het schavot. Tijdens het Consulaat, en vooral tijdens het Keizerrijk werden zestig der drie en zeventig politieke bladen opgeheven. Ook de Restauratie behield een strenge censuur en het Romantisme werd door haar heftig tegengewerkt. Werd zij afgeschaft door de Revolutie van 1830, zoo zag men toch de preventieve censuur weer in voege komen in 1835, in zake dramatische literatuur en tentoonstellingen van teekeningen en gravures. Nogmaals afgeschaft door de Republiek van 1848, werd ze hersteld in 1850 en bleef behouden gedurende het geheele Tweede Keizerrijk. Opgeheven op 30 September 1870, kwam zij nogmaals in voege op 2 Februari 1874. In 1881 werd de preventieve censuur op teekeningen en prenten geschorst, en eindelijk in 1905 de credieten, aan de censuur toegekend, van het budget geschrapt, wat hare practische verdwijning meebracht.
In het Oostenrijksch Kroongebied der XVIIIde eeuw heeft de censuur een gansch eigenaardig karakter. Langen tijd was zij in de handen der Jesuieten geweest. Doch haar beheer werd door Maria-Theresia aan den Hollander Geraard van Swieten (1700-1772), haren lijfarts, toevertrouwd, en in 1754 verscheen de Catalogus librorum rejectorum per Concessum Censurae. Viennae, 1754, 8o, 42 bl. Hij werd regelmatig bijgehouden, met | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
jaarlijksche supplementen, kreeg een nieuwe uitgave in 1762, met ‘Nachträge’, zoodat een belangrijke literatuur aldus vereenigd werd. Men vond er bijna al de werken der Fransche encyclopedisten in, ook der Engelsche empiristen, alsmede de galante literatuur van af Ovidius' Ars amandi, langs Boccacio's Decameron tot de meest schunnige werkjes der XVIIIde eeuw. Onder Joseph II werd de censuur strenger, en meer anticlericaal. In 1786 stelt hij de preventieve censuur in voor al de min of meer belangrijke werken die betrekking hebben op eruditie, godsdienst en studie; steeds weet hij de wet te intrepreteeren in den zin zijner persoonlijke meening. Al wat theologie aangaat, gebeden, aflaten, liturgische boeken, heiligenlevens, vielen onder zijne beperkingsmaatregelen, terwijl pampfletten als Johan-Valentin Eybels' Was ist der Papst? openlijk begunstigd werden. In 1787 verleent de keizer vrijheid aan de pers in Weenen, doch moest, wegens misbruik, deze vergunning weer intrekken. Na zijn dood blijft de censuur in Oostenrijk even streng en soms eng. Zij wordt in 1848 opgeheven, toch werden in de tweede helft der XIXde eeuw, nog talrijke wetten en repressieve maatregelen tegen de pers genomen. * * *
Niet alleen in de katholieke landen heeft de boekencensuur bestaan, tijdens heel het Oude Regiem hebben ook de protestantsche landen ze toegepast, soms met groote kracht. In Holland verboden de Synoden der protestantsche kerken het drukken van godsdienstige boeken zonder toelating van kerkhoofden of professors in theologie. Zoo veroordeelde het Synode van Dordrecht de leer van den protestantschen theoloog Jacob Harmensz, of Arminius († 1609) die, tegen zijn collega Frans Gomar († 1641), een verzachte interpretatie van Calvin's leer der vóórbestemming verdedigde. De gomaristen maakten er gebruik van om een strenge censuur uit te oefenen op de werken die niet strookten met hunne orthodoxie. In de eerste helft der XVIIde eeuw tegen de Arminianen gericht, bestreed de Hollandsche censuur der tweede helft dezer eeuw, vooral de wijsgeerige werken van Spinoza, Hobbes, Descartes en hunne aanhangers. Zelfs Vondel heeft last met de censuur bij het uitgeven van Maria Stuart en Lucifer. | |||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||
Het titelblad van en een bladzijde uit het Mandement van 1546.
| |||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||
Approbatie en Privilegie uit Nieuwe Afbeeldinghe van de Vier Uytersten beschreven in het Latijn door... Guilielmus Stanihurstus. (Antwerpen, Cornelis Woons, 1566).
| |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
In 1762 onttrekken de Staten een reeds verleend octrooi aan den drukker, voor het uitgeven van den Emile, daar dit werk, zeggen zij, ‘valsche en verderfelijke ideeën bevat’. Nochtans blijven de Vereenigde Provinciën het drukken toelaten van in vele andere landen, zelfs in Frankrijk verboden boeken; talrijke werken van Voltaire, Hobbes, e.a. verschenen aldus op de XVIIIde eeuwsche Hollandsche persen.
Ook in Engeland zal de censuur met strengheid optreden in de XVIde, XVIIde en XVIIIde eeuw. Wij hebben reeds Hendrik VIII een eerste lijst verboden boeken zien uitgeven. Onder Elisabeth vaardigde het Parlement, in 1571, de straf van hoogverraad uit tegen al wie bullen, decreten of andere pauselijke stukken in het land zou brengen; doodstraf wachtte dengene die in het bezit van katholieke drukken gevonden werd, vooral indien hij de pauselijke oppermacht verkondigde. Deze vorstin vervolgde puriteinen, katholieken, anabaptisten, Brownisten of ultra-puriteinen. Jacob I deed ook allerlei werken veroordeelen die zijn meening mishaagden; hij was, trouwens, theoloog en versmaadde het niet soms een polemiek aan te binden met katholieken, ook met puriteinen en andere protestanten. Tegen de heimelijk gedrukte boeken vaardigde hij een ordonnantie uit in 1624. De Sterrekamer verbood, door de wetgeving van 1637, den invoer uit het buitenland van al de boeken, in strijd met den geest der bestaande Kerk. Onder de XVIIde eeuwsche boeken in Engeland veroordeeld, vinden wij: de Introduchtion à la vie dévote van den H. Franciscus van Sales (1637), de Doctrina christiana van Milton, alsmede zijne Aeropagitica. De Engelsche preventieve censuur werd in 1694 afgeschaft, doch vele werken werden, daarna nog, vervolgd en veroordeeld, o.a. werken van de deïsten: John Toland, Christianity not mysterious (1696), Matthew Tindall, Christianity as old as the creation (1730), enz. benevens vele politieke pamfletten. Stilaan verminderde de strengheid, alhoewel zelfs in de eerste helft der XIXde eeuw, zekere Engelsche wetten nog vervolgingen | |||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||
voorzagen tegen den verkoop van onzedige boeken en tegen de schrijvers, drukkers en verkoopers van oproerige of goddelooze schriften.
In Duitschland, maakte de verdraagzaamheid der eerste Hervormers, vlug plaats voor meer onverdraagzaamheid. In het eerste tijdperk van zijn opstand, was Luther, persoonlijk, tegenstander van eenige censuur, maar naar gelang hij bestreden werd door de Kerk en de katholieke prinsen, veranderde zijn inzicht en vroeg hij aan de protestantsche vorsten het uitgeven van werken, in strijd met zijne leer, te verbieden. Melanchton was partijganger der censuur. Zijn leus was ‘Repressi et reprimam maledica scripta edituros’ (Ik heb gestraft en zal nog straffen deze die kwade boeken zullen uitgeven). Een edict van den Keurvorst van Saksen tegen de werken der Anabaptisten, der Zwinglianen en andere secten in strijd met Luther, was door Melanchton geïnspireerd. De machthebbende volgelingen van Luther vroegen overal, voor hun grondgebied of hunne juridictie, een censuur als een organisme met blijvend karakter en allen oefenden zij een streng toezicht uit op het drukkersbedrijf. In Zuid-Duitschland trof de censuur Johann Kepler, die op order der Universiteit van Tubingen, een heel hoofdstuk uit zijn Mysterium cosmographicum moest weglaten, omdat hij daarin wou bewijzen dat het systeem van Copernic niet in strijd was met de H. Schriftuur. Tegen het einde der XVIIde eeuw vervolgde de Saksische censuur Christian Thomasius (1655-1728), professor aan de universiteit te Leipzig. Vrije geest, zoo hekelde hij de nog in voege verouderde methodes der wetenschap, viel het oude bijgeloof aan, o.a. de heksenprocessen; hij werd door het Hooger Consistorie van Dresden veroordeeld tot een boete van 200 gulden, werd afgezet als hoogleeraar en kreeg verbod nieuwe geschriften uit te geven (16 Mei 1690). In Pruisen werd Christiaan Wolff (1679-1754), discipel van Leibniz en Thomasius te Halle, van zijn professorsambt beroofd, verbannen en zijn boeken werden verboden. Frederik II nam strenge maatregelen tegen de Diatribe du | |||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||
docteur Akakia van Voltaire, waarin Maupertius, bestuurder der Berlijnsche Akademie aangevallen werd. Het boek werd publiek door den beul verbrand, vóor het huis van Voltaire. Fichte werd als professor der universiteit van Iena ontslagen, wegens een artikel, in het Philosophisches Journal, van atheïsme verdacht. In 1819 nam de Duitsche Bond een besluit waardoor ieder werkje van minder dan twintig bladzijden aan de preventieve censuur moest onderworpen worden. Het doel was het verschijnen van pamfletten te bestrijden. Om aan de wet te ontkomen, werden dan een reeks dezer schriftjes te zamen in één bundel gedrukt. Na de omwenteling van 1830, kwam er nog verscherping der wetgeving in zake drukpers. En zelfs na 1850 kende Duitschland nog tijdperken, dat de politieke censuur streng optrad, namelijk tijdens den ‘Kulturkampf’ en na het uitgeven der anti-socialistische wetgeving van Kanselier Bismarck die in voege bleef, van 1878 tot 1890. * * *
Wij zien dat de censuur in de bijzonderste landen van Europa sedert de XVIde tot het midden der XIXde eeuw als een bestendige staatsinrichting blijft bestaan. De liberale omwentelingen van 1830 en 1848 riepen eerst de vrijheid der drukpers uit en brachten aldus het afschaffen der censuur mede. Nochtans bleef er steeds een wetgeving gehandhaafd, tegen de zedenkwetsende boeken en prenten gericht. Zijn sommige landen min of meer inschikkelijk op dat gebied, zoo zien wij echter andere landen streng optreden en de overtreders onverbiddelijk straffen. Gedurende den wereldoorlog van 1914-1918 werd de preventieve censuur in de oorlogvoerende landen overal hersteld, vooral wat de dagbladen betreft. Van haar zijde heeft de Katholieke Kerk nooit opgehouden de preventieve censuur toe te passen op een reeks werken, handelend over geestelijke wetenschappen. Door een speciale wetgeving en den Index der verboden boeken, behoedt zij de geloovigen tegen geschriften die zij gevaarlijk acht, die dwalingen bevatten of aanvallen tegen hare leer en hare tucht. | |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
Dat alles wijst uit, dat niettegenstaande de voortdurende verzachting der censuur sedert de XVIde eeuw, een absolute verdraagzaamheid tegenover de drukpers feitelijk nooit bestaan heeft en waarschijnlijk nooit bestaan zal. F. REMY Bibliothecaris bij de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. | |||||||||||||||
Bibliographie
| |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
|
|