| |
| |
| |
Boekbespreking
Nijhoff-Kronenberg: Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540. Tweede deel door M.E. Kronenberg. Afl. 18 en 19. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1940, 8o. - Prijs: fl. 3 per aflevering.
Met dit klein boekdeel van 138 blz. is het tweede deel van N.K. voltooid. Het is overbodig nader op de bijzonderheden van de verschillende lijsten en registers, die de afleveringen 18 en 19 uitmaken, in te gaan; aanmerkingen betreffende de samenstelling van het werk, vindt men in onze vorige recensies.
De bladzijden I-LXIV bevatten, na een korte Inleiding (VII-XIII): Plaatselijk overzicht van de Nederlandsche drukkers en hun uitgaven; Afkortingen van gebruikte werken; Aanvullingen van de opgaven der vermelde exemplaren van Deel I en Deel II; Aanvullingen en verbeteringen van Deel I en Deel II; Concordantie der vroegere nos. NAT., in Deel I aangehaald, met de tegenwoordige. Het Alfabetisch register beslaat de blz. 1085-1158 (schrijversnamen, titels, en gedeeltelijk onderwerpen)).
In haar Inleiding werpt Mej. K. een terugblik op het verrichte werk. ‘Gemengd zijn onze gevoelens, zoo besluit zij, wanneer we een dierbare taak hebben volbracht. Alles overstemmend is op het oogenblik evenwel de blijdschap, dat ik mijn arbeid, zoo afhankelijk van internationaal verkeer, heb kunnen voltooien, eer de wereldramp dergelijke opsporingen, en misschien voor langen tijd, onmogelijk heeft gemaakt.’ Gelukkig is Mej. K. van oordeel, dat haar taak met de afsluiting van dit deel nog niet ten einde is. Zij heeft natuurlijk veel vermeldingen bijeen gebracht van boeken waarvan tot nu toe geen exemplaar kon worden ontdekt. Deze talrijke gegevens, alhoewel vaak van onzekere waarde, zullen een nuttige lijst vormen; laten wij dus hopen dat wij, binnen afzienbaren tijd, de ‘Grondslagen voor een derde deel der Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540’ zullen zien verschijnen.
Dr Aug. VINCENT.
| |
Bert Ranke: Rederijkers in de Branding (‘De Seizoenen’ nr 4, Antwerpen, N.V. De Nederlandsche Boekhandel, 1941. 58 pp., 11 ill., fr. 12, -)
‘Uit nationaal en cultureel-historisch oogpunt, is het van belang te weten welke rol het Rederijkerstooneel in deze opstandige beweging [d.i. de nationale revolutie tegen Spanje's overheersching] heeft gespeeld... Dit aan de hand van het bekende bronnenmateriaal een weinig klaarder te belichten was het bescheiden opzet dezer studie.’ (p. 7).
Dit vulgarisatiewerkje, dat bezwaarlijk een ‘studie’ kan heeten, beantwoordt volkomen aan het gestelde doel: Schrijver deelt vooraf enkele gegevens mede over de geschiedenis der Rederijkerskamers, en belicht dan, aan de hand van een reeks kenschetsende feiten en typische producten der Rede- | |
| |
rijkersliteratuur, de rol die het tooneel in den godsdienststrijd der XVIe eeuw, heeft gespeeld.
Bevreemdend is het dat Schrijver de vraag, waarom de Protestantsche tendenzen zoo sterk in de Rederijkersliteratuur tot uiting kwamen, niet heeft beantwoord, zelfs niet eens heeft gesteld. Zijn uiteenzetting over de verhouding der Rederijkers tot den godsdienststrijd lijkt nogal verward, omdat hij de chronologische volgorde der gebeurtenissen niet eerbiedigt - wat toch in het onderhavig geval de aangewezen methode ware geweest -, maar jongere en oudere feiten door elkaar behandelt. Hoofdstuk II (p. 38) heet ‘De weerslag in het sociale en politieke leven’, maar zeer tot zijn spijt verneemt de lezer niets over de sociale beteekenis van de Rederijkerij en haar litteraire activiteit.
Gewaagd lijkt ons een uitlating als deze (p. 8): ‘De echte Renaissance naar den geest, heeft onze 16-eeuwsche literatuur niet gekend’. Beschouwt Schrijver deze Renaissance als ‘onecht’, omdat zij nog vele sporen van de Middeleeuwsche traditie vertoont? Maar kan er, van dit standpunt uit beschouwd, dan wel van een ‘echte’ Renaissance ‘überhaupt’ in Vlaanderen sprake zijn?
Op p. 28, sprekend over Gnapheus' Troost ende Spiegel der Siecken van 1531, waarin misbruiken van de geestelijkheid worden aangeklaagd, zegt Schrijver: ‘Het Concilie van Trente had met ernst gestreefd naar verbetering der wantoestanden, maar met Gnapheus' werk kon een trouw R.-K. zich nochtans niet vereenigen.’ Hij bezondigt zich hier aan een anachronisme: het Concilie werd pas in 1542 samengeroepen en in 1545 geopend.
Het boekje is keurig geïllustreerd met elf (niet twaalf, zooals verkeerdelijk op het titelblad staat vermeld) platen, waarvan er echter slechts vier rechtstreeks op de Rederijkers betrekking hebben: de overige zijn documenten in verband met de Godsdienstoorlogen. Een doelmatiger keuze van het illustratiemateriaal ware wenschelijk geweest.
Herman F. BOUCHERY.
| |
Dr Hedwig Gollob: Die Initialserien aus Wiener Incunabeln und Frühdrucken (Studien zur deutschen Kunstgeschichte. Heft 309). J.H. Ed. Heitz. Strassburg, 1941.
Dit boekje is in de eerste plaats een... bevestiging, nl. dat, op de grens der XVe en XVIe eeuw, en verder in de eerste helft der XVIe, de landen van Centraal- en West-Europa, voordien beheerscht door den gothischen kultuurnorm, op nagenoeg eenzelfde, stelselmatige wijze, den immer groeienden invloed der jonge, opstrevende Renaissance ondergingen en ten slotte haar ideaal in al zijn konsekwenties assimileerden.
Van het processus dezer assimilatie is de kunsthistorie, dank zij haar aanschouwelijk en daarom onmiddellijk beleerend feiten-materiaal, de klaarste spiegel. En welk aspekt van haar veelzijdige aktie-sfeer wij ook onderzoeken, steeds komen wij tot eenzelfde, slechts naar gelang den typischen landaard van het assimileerende volk in luttele details varieerende, besluit.
| |
| |
Met Dr. Gollob's studie bewegen wij ons, voor dit tijdvak, op het terrein der dekoratieve kunst, en binnen 't raam harer ontwikkeling op dit der boekillustratie, waarvan de versierde aanvangletter weer een speciaal aspekt te noemen is. Nauwer ten andere dan de tekstillustratie, van meet af gebonden aan den gedachtengang van het gedrukte betoog, knoopt het versierde initiaal aan bij het zuiver dekoratieve karakter van het ornament dat, afgezien van zijn bestemming als opsmuk van een bepaald nuts- of luxe-voorwerp, heel wat vrijeren teugel laat aan de scheppende fantazie. De ontwikkeling van het ornament als dusdanig en van de versiering der op hout gesneden aanvangletter is dan ook identiek en zulks, zooals gezegd, voor al de noordelijke volkeren tijdens hun ingang van het gothische naar het Renaissance-tijdvak.
Volgen wij even die evolutie aan de hand der initiaal-reeksen, welke Dr. Gollob vond in Weensche inkunabelen en post-inkunabelen.
Op het einde der XVe en bij den aanvang der XVIe eeuw is de gothische inslag nog overwegend. Het sierelement beheerscht weliswaar het beeldvlak, doch overwoekert het te versieren voorwerp niet. Het initiaal staat wit op zwarten grond met de klaarblijkelijke of juister overgeërfde bedoeling het te kleuren met de hand. In elk geval bevordert zulks zijn duidelijkheid en is aan die duidelijkheid, ondanks voorkomende ‘overspoelingen’ door het rankend siermotief, nergens getornd geworden. In het eerste kwartaal der XVIe eeuw beschouwt men de aanvangletter niet meer als een zelfstandig en té versieren iets, doch wordt zij opgelost en ingeschakeld in de algemeene dekoratieve beleving van het beeldvlak. Méér nog, zij wordt zélf sier- en omramingsmotief van kleine, godsdienstige voorstellingen en, in tegenstrijd met den religieuzen ernst dier voorstellingen, opgebouwd uit allerlei fantastische elementen van plantaardigen, dierlijken en demonischen aard, die haar korpus tot onleesbaarheid toe verdoezelen. Bovendien draagt de techniek dezer luttele houtsneetjes - zwarte lijn op wit vlak - er niet toe bij om de leesbaarheid der letter te bevorderen (cf. afb. 29-59). Het is het overheerschen van den zg. ‘arabesken-stijl’, ontleend aan voorbeelden van Italiaansche herkomst, en die een treffend beeld ophangt van de manieristische verwarring, waarvan de noordelijke kunst - op welk gebied ook - in dit tijdsbestek zulke barokke blijken geeft. Typisch voor dien arabesken-stijl en tevens typisch voor de onderwerping van het initiaal aan het figuur-motief, is o.a. Dr. Gollob's afb. 48, waarin de beneden-krul der hoofdletter S de gothische heupwieging heeft op te vangen van de Moedermaagd, het onderste gedeelte een soort langs weerszij omgebogen voetstuk vormt - de Madonna op de maansikkel! - en het bovenste gedeelte blijkbaar bedoeld is als een baldakijn. Er zijn
nog meer dusdanige voorbeelden op te diepen uit de voorhanden zijnde illustraties, doch dit eene geval moge hier, beknoptheidshalve, volstaan. - In den loop der jaren 1530-40 wordt de ‘schilderkundige’ arabesken-stijl immermeer verdrongen door den meer plastisch georiënteerden ‘grotesken-, rolwerk- en kartoeschen-stijl’ die, ondanks zijn niet minder fantastische formules, meer orde en klaarheid brengt in het aspekt van het
| |
| |
ornament. Hij ook komt uit Italië. Met hem gaat de Renaissance definitief zegevieren in de noordelijke dekoratieve kunst. Dr. Gollob geeft een vijftal afbeeldingen (83-87) van zeer vroege groteske hoofdletters die, jammer genoeg, geen volledig beeld ophangen van de ontwikkeling van dezen stijl, welke pas in de veertiger jaren tot rijpheid gekomen, zijn schoonste triomfen viert in de tweede helft der eeuw, - een periode, die buiten het arbeidsveld lag van den auteur. Slechts aanvankelijk, zooals door Dr. Gollob's afbeeldingen kan vastgesteld, was het korpus van het initiaal uit groteske elementen opgebouwd. Weldra echter teekent zich de letter weer klaar en duidelijk op het voorplan af en verheft zich op een achtergrond van ranke, filigrane-achtige grotesk-motieven, die haar ernst schijnen te milderen en het beeldvlak aantrekkelijk maken voor het oog. Doch ook in de meer ‘scenische’ hoofdletters uit het midden der XVIe eeuw breekt het nieuwe vormgevoel door, des te interessanter, dunkt ons, daar hier weer zuiverder noordelijke elementen tot uitdrukking gebracht worden. Doorgaans zijn deze houtblokjes tot in hun luttelste hoekje bewerkt. Allegorische, mythologische, doch vooral bijbelsche en volksche tooneeltjes zijn er op afgebeeld, doch nooit als in de arabesken-periode, beïnvloeden deze tooneeltjes het eigenmachtig karakter der hoofdletter, die steeds klaar, duidelijk afgeteekend en geheel wit, het voorplan beheerscht.
Ongetwijfeld heeft het langzaam maar zeker verdringen van het ‘woeliger’ gothische- door het volrond rustiger Antiqua-lettertype de ontwikkeling van het versierde initiaal in hoogerbedoelden zin bevorderd. -
Dr. Gollob's werkje is in de eerste plaats geschreven voor een specialistenkring, doch ook voor wie van verre of dichtbij belang stelt in de geschiedenis van het boek en die van de daarmede verband houdende boekversiering, zal het, als resultante van een lokaalonderzoek die een stuk Europeesche kunstgeschiedenis bevestigt, welkom zijn. Het heeft het voordeel te zijn gesteld in een eenvoudige, klare taal, die niettemin getuigt van een grondige beheersching van het vak. Bij amper 14 blz. kommentaar zijn niet minder dan 104 afbeeldingen gevoegd, zoodat het den lezer veroorloofd wordt 't betoog van den auteur stapvoets te kontroleeren aan de hand der illustraties. Het eenige verwijt dat den auteur kan worden aangerekend is 't feit, dat hij niet altijd zegt uit welke boeken hij zijn voorbeelden overnam. Zulks zou in niet geringe mate de dokumentarische en bibliografische waarde van zijn knappe studie verhoogd hebben.
Frank VAN DEN WIJNGAERT.
|
|