De Gulden Passer. Jaargang 19
(1941)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Drie dubbele bladen van een Nederlandsch Biblia Pauperum-Blokboek
| |
[pagina 166]
| |
Van deze uitgave onderscheidt Schreiber tien edities, die hij terugbrengt tot vier hoofdgroepen, en elk in bizonderheden beschrijft. Naar zijn meening zijn het meest waardevol editie I, behoorend tot groep I, en edities IV en VI, behoorend tot groep II. De graveurs van deze drie uitgaven hebben, volgens Schreiber, gewerkt naar een houtsnede, die op haar beurt een voorbeeld zou hebben gevonden in de schilder- of teekenkunst van den tijd. In de xylografen uit de periode van het ontstaan der Blokboeken, ziet Schreiber geen oorspronkelijke teekenaars, enkel nabootsers van voorhanden grafisch materiaal. ‘J'ai acquis la certitude’, zegt hij op bl. 2 van het aangehaald werk, ‘que les xylographes de la période dont nous nous occupons, n'étaient nullement des dessinateurs, mais que leur but était de reproduire aussi exactement que possible un manuscrit à figures, un dessin à la plume ou bien une gravure sur bois déjà existante’. Bij het determineeren en het beschrijven van de tien edities onderling, bedient S. zich van schetsen, door hem zelf geteekend, en waarin het karakteristieke van elk dier tien uitgaven wordt naar voren gebracht. De ‘drukkers’ van blokboekbladen gingen vermoedelijk als volgt te werk: het lichtjes vochtig gemaakt blad papier werd op het van inkt voorziene blok gelegd, en dan bewreven met een wrijfstok. Het resultaat was niet altijd een gelijkmatige druk, zooals men dat van een goede pers zou mogen verwachten en de weerdruk was bij plaatsen sterk en bij plaatsen zwak. Ongeacht den staat waarin het houtblok verkeerde, was de drukker afhankelijk van een boel andere dingen: de stevigheid van het papier, de kwaliteit en de densiteit van de inkt, en dergelijke meer. De gevolgde techniek vereischte bovendien dat elk blad slechts aan eene zijde kon bedrukt worden. Het ligt dan ook voor de hand dat het geen lichte taak is, een beetje orde in deze veelvuldigheid te scheppen, en dat er bij het determineeren van een editie met de uiterste voorzichtigheid dient te werk gegaan, want detailverschillen kunnen niet altijd en zonder meer, als kenmerken van onderscheid tusschen verschillende edities worden beschouwd. Hoe doelmatig de methode is, door Schreiber gevolgd, ondervond ik onlangs, toen ik drie dubbele bladen van een Biblia | |
[pagina 167]
| |
Pauperum wenschte te beschrijven, die voor kort in mijn bezit zijn gekomen. De Nederlandsche edities in 40 bladen hebben als signatuur de volgende letters van het alphabet: a b c d e f g h i k l m n o p q r s t u die daarna herhaald worden, telkens met een punt vóór en een punt achter elke letter: .a. .b. .c. .d. enz., Deze reeksen worden eerste en tweede alphabet genoemd. Schreiber heeft aangetoond dat in de meeste edities telkens twee prenten, b.v. a en b, c en d. enz. op eenzelfde blok werden gesneden. In de bladen van de IIIe, de IVe en de VIe edities is er tusschen de twee prenten een rand van slechts 5 mm. breedte, zoodat de bladen nauwelijks behoorlijk konden gebonden worden. Daarom worden, te beginnen met de VIIe editie, de twee helften afzonderlijk gedrukt. De afmetingen van elke prent bedragen ongeveer 255 op 190 mm. Elk blad is, in de breedte, in drie vakken verdeeld en brengt een voorstelling uit het Nieuwe Testament, geflankeerd door voorstellingen aan het Oude Testament ontleend. Boven en onder de centrale figuur, kijken twee profeten uit een raamopening of nis. Wimpels met spreuken gaan daarvan uit. Boven, links en rechts van de profeten, staan bijbelteksten.
De dubbele bladen, I, II en III, in mijn bezit, dragen de letters r en s, behoorend tot het eerste alphabet, l en m, uit het tweede, en r en s, eveneens uit het tweede alphabet.
I. - (Zie fig. 1 en 2). Blad r stelt voor, in het midden, Judas, die het loon voor zijn verraad in ontvangst neemt. Links wordt Jozef door zijn broeders aan de Ismaëlitische kooplui verkocht, rechts wordt hij aan Koning Putiphar geleverd.
Blad s heeft als middenvoorstelling het Laatste Avondmaal. Links de ontmoeting van Abraham en Melchisedech. Rechts de mannaregen in de woestijn.
De afmetingen van elke prent zijn: 260 mm. hoogte op 192 mm. breedte. Het dubbele blad, met inbegrip van de witte randen, | |
[pagina 168]
| |
meet 435 mm. op 285 mm. De ruimte tusschen de twee platen bedraagt 5 mm. In den linkerrand zijn naaigaatjes aanwezig. Blad r is in vrij goeden staat bewaard, op een paar gaatjes na en een scheurtje in den rand beneden. Van blad s is de rand boven en rechts gehavend en rechts beneden is er een hoek met een eindje spreukband verdwenen. Het papier, dat stevig is, vertoont vochtvlekken in den bovenrand van blad s. Zooals in de twee andere bladen, is hier ook een watermerk aanwezig: daarover straks. De inkt is bruinig, de druk scherp, vooral in r, iets minder in het middenpaneel van s; de weerdruk is zeer gelijkmatig. De typische kenmerken, door Schreiber opgegeven, brengen er ons toe deze bladen te rangschikken bij groep IV, deel uitmakend bij gevolg van de tweede editie. Het zijn, wat blad r betreft, o.m. de volgende: de geldtasch van den koopman, op het linker paneel, heeft 3 knoopen vóór en 1 onder; de punt van Judas' voet, op het middenpaneel, is zichtbaar; de hermelijnen mantel van den profeet boven rechts heeft 8 moesjes; drie zuilen zijn geombreerd, de vierde is het niet. Blad s: de ruimte tusschen de nisbogen, bij de profeten, boven, is met een vreemdsoortig ornament gevuld. Links: elk van de twee weerhanen op het torengebouw, heeft 2 bollen. Midden: rechts van de schotel, op tafel, zijn er 9 arceeringen. Rechts: in het kleinste van de twee korfjes zijn 6 broodjes. De hermelijnen mantel van den profeet, rechts onder, heeft 14 moesjes. De vierde zuil is niet geombreerd. II. - (Zie fig. 3 en 4). De volgende twee bladen dragen de letters .l. en .m., uit het tweede alphabet. Blad .l. stelt voor, in het midden, Christus die verschijnt als een hovenier aan Maria Magdalena. Links: Daniël in den leeuwenkuil. Rechts: Christus ontmoet Zijne Bruid, de Kerk. Blad .m. stelt voor, in het middenpaneel, de verschijning van Christus aan zijn Apostelen, op Pinksterdag. Links: Jozef en zijn broeders. Rechts: de terugkeer van den verloren zoon. Afmetingen: 258 mm. op 195 mm., voor elke prent. Met de witte randen erbij: 285 mm. op 434 mm., het dubbele blad. Blad .l. bleef goed bewaard. Wel zijn er naaigaatjes in den linkerrand, een paar wormgaatjes ook. Op de linker zuil is een | |
[pagina 169]
| |
kleine inktvlek en in het middenpaneel, sporen van een paar letters, die werden uitgeveegd. Blad .m. is door de vocht op een enkele plaats doorgesleten, links van de profeten, boven. Een scheurtje in den rechterrand en een in den benedenrand. De gravure zelf heeft echter weinig van deze beschadiging geleden. Papier, inkt en druk zijn zooals in de twee vorige bladen. Ook deze bladen maken deel uit van de tweede editie, mits kleine detailverschillen, en behooren bij groep IV, te oordeelen althans naar de kenmerken, zooals ze bij S. zijn opgegeven, en waarvan ik de voornaamste hierbij aangeef: In blad .l. zijn er, op het linkerpaneel, acht bosjes gras, uit spichtige pijltjes bestaande. Op de deur is een dubbel beslag. De twee smalle raampjes, boven de deur, zijn gearceerd. In het middenpaneel zijn er op den voorgrond vier bosjes gras. Elk van de drie torens, op den berg, op den achtergrond, heeft twee ramen of schietgaten. In het rechterpaneel zijn er eveneens vier bosjes gras. In de banderol is er, na het woord canticor(um) een .iij. In het linkerpaneel loopt bovendien een barst, horizontaal, doorheen deurboog en zuil. In blad .m. zijn er op het linkerpaneel, links van den kleinen Benjamin, zes bosjes gras, en rechts, vier. Bij Schreiber, zes en acht. Op de deur, in het middenpaneel, zijn acht of negen nagelkoppen. In het rechterpaneel zijn er, links van den vader van den verloren zoon, twee bosjes gras; rechts van hem, vijf. Bij S. een en vijf. De gebouwen op den achtergrond hebben zeven, misschien acht, ramen. Schreiber geeft er zeven op. De zesde regel van den tekst, boven rechts, eindigt op su en de negende op disci. Bij disci is een verbindingsteeken aanwezig, bij su staat het streepje hooger. S. geeft geen streepjes op. Die enkele verschillen, van gering belang trouwens, kunnen bezwaarlijk aanleiding geven, lijkt het mij, om van een andere uitgave te spreken, dan de bij S. behandelde. De overige punten van overeenkomst zijn treffend. Schreiber heeft natuurlijk niet alle bestaande exemplaren of fragmenten van de Biblia Pauperum in handen gehad. Voor de onderhavige bladen is dit ongetwijfeld uitgesloten. III. - (Zie fig. 5 en 6). Thans volgen de laatste bladen, r en s, die tot het tweede alphabet hooren, en in enkele uit- | |
[pagina 170]
| |
gaven, ook in deze, zonder de stipjes voorkomen. Blad r stelt voor, in het midden, het Laatste Oordeel. Links, het oordeel van Salomon. Rechts, de onthoofding van den Amalekiet. Blad s heeft als centrale voorstelling de Hel. Links, de straf van de opstandige priesters Core, Dathan en Abiron. Rechts, het vergaan van Sodoma en Gomorha in een vuurpoel. Afmetingen: 255 mm. op 192 mm., voor elke prent. Met de witte randen erbij, voor de twee bladen samen, ongeveer 285 mm. op 418 mm. Blad r is het ergst gehavend van de zes. Links boven is er een flink stuk verdwenen; en bovendien heeft de linkerrand, over een breedte van een paar centimeters, veel van de vocht te lijden gehad, en loopt er een scheurtje in den spreukband, beneden links. Blad s daarentegen is, op een paar wormgaatjes en een paar scheurtjes na, volkomen gaaf. Het papier is minder stevig dan bij de vorige velletjes. De druk is een ietsje minder scherp, minder zuiver. De inkt is bruinig, ook op deze platen. Voor het eerste blad lijken de kenmerken te wijzen naar dezelfde editie als de vorige, maar, vreemd genoeg, is dit niet het geval voor het tweede blad. Blad r: Al de zuilen zijn geombreerd. Op het linkerpaneel zijn er, rechts van het hoofd der vrouw die overeind staat, negen kleine arceeringen. De regenboog, op het middenpaneel, waarop Christus verschijnt om te oordeelen, bestaat uit drie gebogen lijnen. Blad s: De s heeft de vorm van een c. Wat de overige punten betreft wordt het determineeren moeilijker. Er zijn enkele teekenen die overeenkomst vertoonen met editie I. Aldus is er in den linker muur van den vierkanten toren, op het linker paneel, een venster waarvan de lijnen niet zeer scherp zijn. Dat heele linker vlak van den toren is geombreerd. Daarentegen komt dit venster zeer duidelijk uit, volgens Schreiber, in editie IV. De vierde lijn van den tekst boven rechts, eindigt op alr naar het lijkt, terwijl in editie IV eenvoudig at zou moeten gelezen worden. Wat het aantal ramen | |
[pagina 171]
| |
betreft in de gebouwen van de stad, beneden rechts, dit wisselt af van 37 in de eerste editie tot 50 in de vierde. Dit aantal op het hier behandeld blad wijst meer naar editie IV. Toch verschillen dus. Een vergelijking met de bladen uit al de bestaande verzamelingen zou hier wellicht opheldering verschaffen. Voor de beschrijving moge dit volstaan. Verschillen die niet uit te leggen zijn door scherper of zwakker of onvolkomen afdrukken, noch door verder bewerken noch ook opfrisschen van het snijwerk, door ‘staten’, wijzen op het gebruik van andere houtsneeblokken, - tenslotte, in dit geval, op grooter verspreiding van de Nederlandsche Biblia Pauperum. Laten de drie dubbele bladen slechts iets van dit weinige bevestigen, het bestaan ervan strekt tot eenige verruiming van wat bekend is over een vroeg tijdperk van ons artistiek en van ons ‘geestelijk erf.’
Er is echter een ander belangrijk aspect van de blokboeken, waarover nog een woord mag gezegd. Het betreft de dateering van de blokboeken, een punt waarvoor de laatste jaren, door verscheidene geleerden, ruime belangstelling werd betoond. Schreiber oordeelde dat de vroegste datum van ontstaan der blokboeken in het derde kwart der vijftiende eeuw lag en dat maar omstreeks 1470 een aanvang werd gemaakt met het uitgeven van blokboeken op ruimere schaal. ‘Au troisième quart du XVe siècle,’ zegt hij op bl. IX van het aangeh. werk, ‘les xylographes étaient en général de simples ouvriers qui ne savaient pas dessiner. Ils recevaient les dessins par des confrères ou par des scribes qui étaient les vrais éditeurs des livres xylographiques les plus anciens. Les éditions, publiées entre 1450 en 1460, sont xylo-chirographiques, c'est-à-dire que le xylographe n'a gravé que les compositions, tandis que les textes furent ajoutés en manuscrit par les écrivains ecclésiastiques ou laïques. Peu après, les premières éditions tout-à-fait xylographiques prirent origine, mais ce n'est que vers l'an 1470, que les xylographes commençaient à publier de tels ouvrages à leurs frais et ils se bornaient le plus souvent à copier une édition gravée.’ | |
[pagina 172]
| |
Dit oordeel is jaren lang als vaststaand aanvaard geworden. Onlangs echter is men, dank zij een nauwkeuriger onderzoek van de archiefbronnen, naar een andere meenig gaan overhellen. Er wordt thans gereedelijk aangenomen dat de oudste xylografieën in de eerste helft der vijftiende eeuw zijn ontstaan, en sommige geleerden als b.v. P.A. Lemoisne, aarzelen niet nog een beetje hooger op te klimmen, en leggen het ontstaan tijdens het laatste kwart van de veertiende eeuw, en wel in Frankrijk.Ga naar voetnoot(1) Zoover hoeven we voor de blokboeken wel niet terug te gaan; ons interesseert het bovendien, na te gaan waar de eerste blokboeken ontstonden. De Nederlanden hebben, ook op dit gebied, een rol gespeeld van overwegend belang. Een Duitsch geleerde heeft onlangs een studie gepubliceerd, waarin hij onweerlegbaar bewijsmateriaal aanvoert ten gunste van een vroegere dateering der blokboeken in de Nederlanden, met name de Biblia Pauperum, het Speculum Humanae Salvationis en de Apocalypsis.Ga naar voetnoot(2) En onlangs vergastte de geleerde en bedrijvige Pater Stracke, S.J., de lezers van Ons Geestelijk Erf, XIV, 1941, op een bijdrage getiteld Een oude (de oudste?) afbeelding van Groenendael, waarin hij de stelling vooruitzet dat in het beroemde blokboek, in de stadsbibliotheek te Mons bewaard, het Exercitium super Pater noster, stammend uit het klooster van Groenendaal, de oudste afbeelding van dit gesticht zou voorkomen, ongeveer zooals het was vóór den brand die het ten jare 1435 in asch legde. Het belang van dergelijke studies mag niet worden onderschat, omdat ze, in aanmerking genomen de karige gegevens waarop kan worden gebouwd met vastheid en zekerheid, toch een hoeveelheid waardevol materiaal aanbrengen en het uitzicht verruimen. Op de redeneering van Pater Stracke is niets af te dingen; wat het volgen moeilijker maakt is dat hij bij den teekenaar het weergeven, het getrouw weergeven van de reëele voorstellingen, in haar kleine details, vooropgezet. | |
[pagina 173]
| |
Het gebeurt eveneens dat de watermerken ons iets leeren over oorsprong en dateering van een vroegen druk. De watermerken van de drie bladen wijzen alle drie naar de Nederlanden. Elk van de drie velletjes heeft als watermerk een ondersteboven gekeerd anker met een kruis er bovenop. De drie ankers en kruisen verschillen onderling in afmetingen, en natuurlijk ook eenigszins in vorm. In Briquet's Dictionnaire des Filigranes zijn merken van dien aard nrs 365-406 maar geen komt stipt overeen met een van onze drie. Briquet zegt ten andere, p. 38: ‘Les variétés des types 365 à 388 sont très abondantes. Outre les 24 reproduites ici, nous en possédons 146 autres qui ont été notées près de 400 fois.’ En hij verwijst naar De Stoppelaer, die deze watermerken heeft opgeteekend uit Nederlandsche documenten van 1428-1470; naar Sotheby, die ze kent uit de Nederlanden, bij de jaren 1423, 1432, 1442, 1446; enz. Bijzonder zeldzaam zal het hooge kruis op het anker van de merken in velletjes I en II zijn: geen enkel is er zoo hoog bij Briquet. In de grootste mate is er overeenkomst van dezes nr 365 met het merk van ons vel III: het anker is er even groot maar iets dikker; beide ankers hebben een kleiner kruis dan die van I en II. Ook Briquet's nrs 379, 399, opgeteekend te Bar-le-Duc, 1449, en in Friesland, 1451, vertoonen sterke overeenkomst met III. Briquet's nrs 418 en 419, op het kruis na zeer gelijk aan ons I, werden opgeteekend te Utrecht, bij het jaar 1445; te Eekloo, 1446; te Namen, 1453: te Nyenrode, 1454-1475. En dat de teekening van een watermerk licht gewijzigd kan worden, zelfs door eenig verstellen van de draden, die het uitmaken in de papierzeef, is toch bekend. Ook de watermerken alle drie verwijzen dus veeleer naar de eerste helft van de 15de eeuw en de specialisten getuigen dat zulk papier als dat van onze drie velletjes Biblia Pauperum werd gebruikt in de Nederlanden. |
|