De Gulden Passer. Jaargang 19
(1941)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||
Fortuna-paneelstempels op Vlaamsche boekbanden
| |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
dan een prefiguratie der Verlossing: de Bronzen Slang, Abraham's Offer; ook Abel vermoord, maar dan als tegenbeeld van een Charitas. Paulus' gestuitte-rit-en-bekeering krijgt, als waarschuwing, een weerga in Bellerophon die, gestegen op Pegasus, de Chimaera bekampt - en zóó ontleend is aan Emblemata Alciati. Leuven haalt onderwerpen uit de Romeinsche geschiedenis: Lucretia, Cleopatra, maar als antitheses van een christelijke, vooreerst luthersch getinte Hoop. De gehistorieerde paneelstempels worden zelfs ontweken: louter loofwerk zal op het bandleder worden geprent. Fortuna houdt, als onderwerp van renaissance bandversiering, nochtans het langste stand. Het drie-eeuwenoude rijk van den paneelstempel in de Nederlanden is echter uit; de laatste verschijnt in 1564, maar sedert 1550 had hij slechts een paar voorgangers gehad. Eenige boekbanden worden, sinds het begin van de 16e eeuw, in Italië, versierd met vergulde stempeltjes, niet grooter dan 2 à 3 centimeter, die voorstellen, in omtrekken en niet bijzonder sierlijk, Fortuna, een naakt vrouwtje die een zeil ophoudt; soms staat ze op een bol en soms wordt onder de figuur een dolfijntje geprentGa naar voetnoot(1). Het Fortuna-stempeltje wordt in het midden van het handvlak geplaatst en omstuwd met allerlei arabesken. Anker Kyster heeft een lijst van dergelijke banden medegedeeld in Bookbindings in public collections in Denmark, I, 1938, 56Ga naar voetnoot(2). Af en toe gaat Fortuna - zij gelijkt toch sterk op Venus? - samen met een gewapend Cupidotje, doorgaans ook weinig aantrekkelijk, dat op het tweede bandvlak wordt gesteld. Veel later, na het midden van de 16e eeuw, als wij aan den paneelstempel verzaakt hebben en hoogstens nog verlangen een medaillon in gouddruk, krijgt Fortuna, een naar de mode gekleed vrouwtje met het rad, niet meer een bij- maar een tegenbeeld in | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
de figuur van Justitia, met de weegschaal van het voor-en-tegen en met het straffend zwaard - een amper nieuwe gedaante van NemesisGa naar voetnoot(1). Het Rad van Avonture is bekend sedert onze 15e eeuw; het leeft nog in onze folklore: de Mechelsche Ommegang, hij is te zien om de vijftien à twintig jaar, laat rijden het rad van de naakte, blinde Fortuna, die, van op de schuine spil, als in een dans om zich heen personages van alle standen verheft, vernedert en weer optilt. Fortune noch heere noch cnecht en spaert,
Sy gheeft ende neemt zulc es haer aertGa naar voetnoot(2).
Maar voor ‘Fortune oft Aventure’ 's spel van op- en ondergang in gedurigen ommekeer heeft het voorspoedige Antwerpen van 1530 geen oog meer. Laat Jan van Doesborch het bedeelen van gheluck en ongheluck door de geblinddoekte of toekijkende raddraaister nog eens uitbeelden in zijn drukkersmerkenGa naar voetnoot(3); hout- en koper- en stempelsnijders zullen het zinnebeeld wijzer en iets meer optimistisch gaan opvatten. ‘Fortune infortune fort une’, de kring-klacht-spreuk van Margaretha van Oostenrijk wordt niet meer vernomen, nu de landvoogdes verdween. Beleid gebruikt natuurkracht zeer fortuinlijk, al zou het eens, maar dan is het tegenslag, eraan ten onder gaan. Fortuna is niet blind meer, niet meer totaal het noodlot zelf maar blootgesteld nochtans | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
aan wildvreemde grillen. Zij spant het zeil naar den wind en laat zich stuwen, meteen stuurt zij, is ook haar steun en vaartuig de onbestendigheid zelve, zou haar sturen een schoon maar ijdel gebaar zijn geweest, haar willen korte illusie. Zoo staat zij het ondernemende, koppig wagende, gedijende Antwerpen beter aan dan de vele varianten van de vrouw met het wentelend rad, die nochtans niet geheel buiten gebruik gerakenGa naar voetnoot(1). | |||||||||
De groote Fortuna.Vier in-octavo-banden, op voor- en achterzijde beprent met een grooten paneelstempel die voorstelt een gekleede Fortuna, werden mettertijd over vier landen verspreid: een zit te Bordeaux, een te Neurenberg, een te Heeswijk (N. Brabant), de vierde bleef te Antwerpen. De paneelstempel is 130 × 78 mm. groot; Fortuna is een jonge vrouw, wier kleed wel reikt van schouders tot knieën maar overigens met vele dunne plooitjes tegen het lijf aansluit: daartoe helpt de wind, die Fortuna's opgeheven zeil bol blaast en zoowel heur loshangend haar als de koorden en kwasten van het zeil dooreenschudt - maar de stempelsnijder liet dit ordelijk en sierlijk gebeuren, als waren het louter schrijfkrullen. De aanwezigheid van wind is aldus ten minste even duidelijk en veel minder grof voorgesteld dan door middel van luchtspuwende koppen. Al deze details zijn zwieriger dan de stand van de figuur, met dien eenen zwaren voet op een gekruiste sfeer die op het water drijft, en dien andere verstijfd in de ruimte. De paneellijst bestaat uit S-vormige loofornamenten, te klein geknipt zoodat ze krinkelende wormen gelijken, en met niet al te groote zorg voor stipte symmetrie tegen elkaar geschoven; Mone-stijl, maar niet van Mone's hand (zie blz, 127). Een meesterstuk is de groote Fortuna nog niet maar bij 't eerste zicht maakt ze toch goeden indruk; dat komt door den wijden boog van het zeil en de strakke vaart van de vrouw. Zie fig. 1. | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
Heeft ze een gravure tot onmiddellijk voorbeeld? Met de kopersnede van Aldegrever, gemerkt FORTUNA 1549, komt ze tamelijk wel overeen: (hoewel daar, in het gespannen zeil, een rad van avonture, het zeer oude attribuut, verschijnt) maar het vermoedelijk toch Antwerpsch bandpaneel is wel tien jaar ouderGa naar voetnoot(1). De drukken, in de vier banden, zijn uit 1534-'37 en later dan 1537 zullen ook de laatst gedateerde niet gebonden zijn. 1. - Bordeaux, Bibl. municipale, no 24.297 (in een aldaar in 1936 gehouden tentoonstelling, nr 221): Ach. P. Gassar, Epitome historiarum; Antwerpen, Jan Grapheus voor Jan Steels, 1536 (NK 955). De band wordt beschreven door A.M. (André Masson, conservator van de Stadsbibliotheek te Bordeaux), in Les Trésors des Bibliothèques de France, XXI, 1936, pp. 34-37; Une plaque de reliure flamande du XVIe siècle, bij een reproductie, die aantoont dat het boek in goeden staat is en de paneelstempel volkomen duidelijk werd geprent. ‘Le bourrage intérieur des plats | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
est constitué par un certain nombre d'exemplaires de deux feuillets de l'Apocalypse de saint Jean, Die openbaringhe Joannis, provenant d'une vieille Bible flamande’. En de heer Masson was zoo vriendelijk, mij een van die losliggende blaadjes (143 × 94 mm.) mede te deelen. Het heeft de signatuur TTv; bladspiegel 113 × 74 mm.; op het recto, onder ‘Dat .x. Capittel’, een houtsnede (89 × 63 mm.); aan weerszijden, om de justificatie aan te vullen, werd een randje ornament in houtsnede (elk 84 × 5 mm.) aangebracht, en omdat die randjes wat kort waren werd boven elk nog een kroontje in houtsnede gezet; onder de houtsneden volgen vijf regels tekst, goth.: ‘als een leew briest / Doen hi gheroepen hodde [!] / spra- ||ken die seuen donders haer stemmen / Ende ick wou ||deze schriuen / ende...’ De houtsnede stelt voor het visioen van Joannes, zooals het op het verso gedrukt staat: ‘Ende ick hoorde een stemme vanden hemel weder met mi spreken seggende / Gaet ende neemt dat open boecxken vander hant des enghels / die opter zee ende opter aerden staet / Ende ick ghinck totten Engel segghende tot hem / Gheeft my dat boexken / Hy seide tot mi / nemet wech / ende verslindet / ende tsal uwen buyck verbitteren / maer in uwen mont salt soet zijn als honich / Ende ick nam tboexken van des Enghels hant / ende verslindet / ende...’ enz. Bij het einde van dezen tekst begint dan ‘Dat .xi. Capittel.’ Het wonderlijke, lastige onderwerp is een werkelijk fraaie houtsnede geworden, die, met den tekst, moet toelaten de Nieuwe-Testament-uitgave te herkennen, waarvan exemplaren door den binder-met-de-Groote-Fortuna werden gebruikt als bandvulsel. Ik heb op deze uitgave nog niet de hand gelegd; maar wel stel ik vast dat dezèlfde houtsnede - niet eene van de replieken, zooals er voorkomen in Bijbels van Jacob en van Hansken van Liesveldt, 1535, 1538, 1542, van H. Peetersen zelf, 1535, van Vorsterman, 1552 - wordt gebruikt door den Antwerpschen drukker Henric Peetersen van Middelburch in zijn uitgave 1541 van Dat nyeuwe Testament, op blad Aaijv; het lijstrandje is er echter aan de bovenzijde en ook aan den rechter onderhoek beschadigd. In dezen staat komt de houtsnede ook voor in H. Peetersen's Bijbel van 1541; zoodat men kan aannemen dat de Nieuwe-Testament-uitgave, waarvan verschillende losse exem- | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
plaren tot steun voor bandleder werden verwerkt door den Groote-Fortuna-binder, het licht zag vóór 1541. Ook bij Peetersen? Zijn N.T. 1541 is gedrukt met dezelfde letter (die nog wel bij andere drukkers was) als ons TTv., maar veel zuiverder; en is de bladspiegel even breed, hij is er hooger. In zijn N.T. 1548 gebruikt Peetersen nog dezelfde letter maar een veel kleinere houtsnede. Bovendien wijkt de tekst van TTv. sterk af van dien in Peetersen's N.T. 1541. Uit dit noodzakelijk nog onvolledig onderzoek blijkt dus alleen dat Henric Peetersen van Middelburch in 1541 de lichtelijk aan de randjes beschadigde houtsnede gebruikte, die op TTv. voorkomt onbeschadigd en dus vroeger. Ook al zouden wij ervan zeker zijn dat de fraaie band bewaard te Bordeaux werd gemaakt met behulp van velletjes papier die zóó uit Peetersen's drukkerij kwamen, een zeer stipte aanduiding ware dit nog niet: eenig papieroverschot kon toch elke binder zich aanschaffen; en niet daaruit zouden wij mogen besluiten, hoogstens vermoeden, dat de binder werkte te Antwerpen, dat hij Peetersen's binder was. Op Peetersen zal nochtans een... verdenking blijven ‘wegen’: is hij niet de man met twee Fortuna's als drukkersmerken? Andere Fortuna's, wel is waar, en schoonere: zie verder, blz. 124. 2. - Antwerpen, Stadsbibliotheek, 9848: D. Erasmus, Tomus primus Paraphraseon in Novum Testamentum; Bazel, Froben, 1534. Overblijfsels van bindsels in roodgeverfd wit leder. Steekbanden van wit en blauw garen. Op het titelblad, twee zestiendeeuwsche aanteekeningen met uitgewischte namen: ‘Ad usum...’; onderaan: ‘Francisci...’; en: ‘Bibliothecae publicae Antverpiensi J. Del Rio Decanus Antverp. DD.’ (Deken Del Rio † 1624). Op het papieren schutblad, dat tegen het eerste karton plakte: ‘Hazij et amicorum’Ga naar voetnoot(1). Een ander hand schreef erbij: 1590. Op het schutblad, dat tegen het tweede karton plakt, werd, in de 16e eeuw, een rekening geschreven - iets als een hotelrekening: een vermenigvuldiging, ‘55 dagen’ × 1 ½ st. = 82 ½, welke som daaronder wordt duidelijk gemaakt: ‘van | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
slapen ende wt ende in laten sdaechs 1 ½ st. compt 4 - 2 ½’; en daarbij worden verder geteld: ‘vuijt ende in laten -11, Cachet 2-10; Camer Recht -16 ½’ enz., zoodat het totaal wordt 11.-. 3. - Heeswijk (N.-Br.), Premonstratenser abdij van Berne, Bertruccius Bononiensis, Collectorium artis medicae, Keulen, Melch. Novesianus voor Arn. Birckman, 1537. De band is 215 × 155 mm. groot; twee paar lederen snoeren. Langsheen de randen van vóór- en achterplat loopt een fraai renaissance rolornament, in den aard van de paneelstempel-omlijsting, - jammer genoeg door sleet al te onduidelijk om gereproduceerd te worden. De hoeken van den paneelstempel worden met die van deze buitenste omlijsting verbonden door een diepgesneden fleuron, vermoedelijk bestemd om verguld te worden, een bloeiende plant, in den aard van den stempel op den te Brugge bewaarden registerband met een Fortuna (zie verder blz. 123). De Birckman's verkoopen boeken zoowel te Antwerpen als te Keulen. Niets natuurlijker dan dat de Groote Fortuna, is ze Antwerpsch, komt te staan op den band van een Birckman-uitgave, zou die zelfs worden gekocht, gebonden dan, door een Leuvensch student in de medicijnen. 4. - Neurenberg, Stadsbibliotheek, B I 171: Lucubrationes in M.T. Ciceronis orationes, Bazel, Th. Platterus en B. Lasius, 1536. Bandvlak 224 × 144 mm. Zie de reproductie van den bijzonder duidelijken stempel naar een wrijfsel, fig 1.Ga naar voetnoot(1)
De groote Fortuna heeft een repliek, ongetwijfeld veel later gegraveerd, en niet gemodeleerd als een zegel of een penning, gelijk al onze oudere paneelstempels, maar als een teekening in dunne reliëf-lijntjes, ja met schraveeringen; bestemd dus, als zoovele bandplaatjes uit de latere jaren van de 16e eeuw en uit de 17e, om in goud gestempeld te worden. Op het éenige exemplaar, | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
dat mij van deze Groote-Fortuna-repliek is bekend, is er van goud echter niets meer te bespeuren. Het paneel staat in het midden van de voorzijde van een grooten registerband bewaard in Gruuthuse-Museum, te Brugge. De inhoud is verdwenen, - en wat hij geweest is weet men niet. Misschien is deze registerband veeleer Antwerpsch dan Brugsch: ter oorzake van de Fortuna, van den bloeiende-plantstempel (zie blz. 64), en omdat Brugge voortging, een eind in de tweede helft van de 16e eeuw, zijn traditioneele bandversiering voor koopmansregisters te gebruiken.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||
Twee naakte Fortuna's en hare tegenbeelden.Twee paneelstempels hebben het omlijste reliëf voorgesteld als een triptiek: Fortuna in het midden, aan weerszijden een paar medaillons. Beide stempels zijn breeder dan hoog; zij worden overeind tegen de rugzijde van het bandvlak gesteld. De fraaiste (69 × 125 mm.) - zie de reprod., fig 2 - toont Fortuna, een naakt meisje, van voor gezien, het opgeheven hoofd in profiel, het lange haar in den wind; zij houdt een staf met een dwarsstang, een ra, en met driehoekig zeil; hare andere hand bedwingt daarvan het touw; zij staat, acrobatisch lenig en vast, op een dolfijn, wiens muil en staart uit het water opveeren, zoodat hij wel een schelp gelijkt, of liever nog een scheepje, gestuurd door Fortuna, met haar voet op den staart voor roer en met haar staf voor mast. Voorspoedige vaart - en wat kan deze Fortuna deren? Een beeld van jeugd, schoonheid, kracht en beleid in overmoed - en onbestendigheid, want een schip is 't niet, dat Fortuna voert met den wind mee, maar de snelle dolfijn, en al wordt hij gezegd philanthroposGa naar voetnoot(2), hij kan elk oogenblik, net als de baren, duikelen en Fortuna zal vergaan. Wat doen, bij deze Fortuna, de medaillons, de penningen? Zijn ze een herinnering aan de muntstukken, door ‘geluck’ uitgestrooid op het drukkersmerk van Jan van Doesborch? Of louter bladvulling, nu medaillons gemeeneplaatsen zijn geworden | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
Drukkersmerk van Henric Peetersen van Middelburch, c. 1540
in Renaissance ornamentiek? En is de penningsnijder, die het allegorisch middenstuk te graveeren heeft, daarnaast kwistig met beeldenaars, voortbrengselen van zijn dagelijksch bedrijf? Geen grafische voorstellingen van Fortuna staan dichter bij dezen paneelstempel dan de beide merken van Henric Peetersen van Middelburch, drukker te Antwerpen in 1530-1549. Zie hierbij de bedoelde houtsneden, de kleinere uit van Havre; de grootere komt voor in Peetersen's uitgave Missale ad usum ecclesiae Trajectensis, 1540, (Nijhoff-Kronenberg nr 1531) en wordt gereproduceerd in Wouter Nijhoff, L'Art typographique dans les Pays-Bas pendant tes années 1500 à 1540, en in V.A. de la Montagne's Merken van Antwerpsche Drukkers en Boekverkoopers, in Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, V, 1907, bl. 69. In omloop zijnde gravures zullen wel veel als model hebben gediend. Pierre Vidoue te Parijs (1510-1544) heeft twee Fortuna-merken, die de gravure van Nicoletto da Modena navolgen; en zoo kan men nog meer overeenkomsten of ontleeningen aanwijzen. | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
Occasio is een naakte Drukkersmerk van Henric Peetersen van Middelburch, 1540.
vrouw, met naar voren uitwaaiend haar; aan elken hiel heeft zij een vleugel; met een voet staat ze op de as van een rad dat op zee drijft, zij is veranderd van koers, voorbij, vergaan eer gij 't weet; en zij houdt een scheermes: zóo nauw als de scherpe snede daarvan is de waar te nemen gelegenheid. Jan van Hoochstraten heeft een Occasio (zie W. Nijhoff, Art typographique, VI. 59), die hij overnam van Simon Corver te Zwolle (zie, in Het Boek, VIII, 1919, M.E. Kronenberg, De geheimzinnige drukkers Adam Anonymus te Bazel en Hans Luft te Marburg ontmaskerd, bl. 250, bl. 280). Jan Crinitus gebruikt een groote Occasio als drukkersmerk op Chr. Massaeus, Chronicorum historiae utriusque testamenti, ll. xx, 1540 (NK 1500). (Het staat niet bij van Havre.) Hij heeft het trekje voor trekje laten nasnijden op het merk van Andreas Cratander te Bazel (die het gebruikt op titel en laatste blad van D. Cyrillus, Opera, 1528). Maar Crinitus heeft ook (bij van Havre en bij Nijhoff) een Temperentia, in een omlijsting als die van Occasio, en hij heeft ze op sommige exemplaren van zijne Massaeus-uitgave 1540 gebruikt. Of Crinitus' Temperentia ook een kopij is blijft te bezien. | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
van Middelburch en van Jan Richard, beiden nog postincunabeldrukkers, terwijl Coesmans (1582 ± 1589) en Bellerus (1553-1595) tot de tweede helft van de 16e eeuw behooren. De drie voorstellingen bestaan uit dezelfde elementen: de naakte vrouw, een zeil, een dolfijn die opduikt; alleen de staf die een mast wordt is een vondst in den paneelstempel; Fortuna is daar heerscheres en gebiedster veel meer dan in de houtsneden, waar zij, ondanks haar vleugelen, - en wat hebben die nu nog voor zin? - weinig bate schijnt te vinden bij het nogal slappe zeiltje. Het sturen met den voet op den staart van het zeemonster heeft de stempelsnijder ook beter aangeduid; en met den dubbelen boog van zeil en visch heeft hij het zinnebeeldig middenvak afgesloten, simpel, sierlijk en dramatisch: gevat tusschen invloed van hemel en afgrond zweeft, met moeite en overleg, in triomf en gevaar, het Geluk. Evenmin als de man die de drukkersmerken teekent ook maar één bestanddeel van het sedert lang populaire zinnebeeld had te vinden, en toch niet slaafs zal kopieeren, evenmin de stempelsnijder: maar hij geeft een vrije vertolking van de drukkersmerken, een schoonere Fortuna, eene die sterker indruk maakt en duidelijker zegt dat gelukken hoort bij durf en berekening al is 't afhankelijk van krachten die helpen of verderven, onbetrouwbare elementen: water, wind en wilde schepselen. In de bijkomstigheden, medaillons en omlijsting, leest men als | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
het ware het merk van den artist, in opzet en uitwerking van de gansche plaat herkent men zijne personaliteit. Uit de werkplaats van den beeldhouwer Jan Mone, grootmeester van de vroege Renaissance in de Nederlanden, zal deze paneelstempel komen. In een opstel over Jan Mone's bandpaneel voor Jan Carondelet, in Mechelsche Bijdragen, V, 1938, bl. 65-82, heb ik aangetoond, uitgaande van den boekband dien de beeldhouwerGa naar voetnoot(1) beitelde in albast voor Carondelet's grafmonument, dat uit Mone's Mechelsch atelier stammen vier andere modellen voor stempelsnijders, die werken voor Nederlandsche, meer bepaald voor Antwerpsche boekbinders. (Bl. 76). ‘De vier stempels in Mone-stijl, de vier volmaakt schoone, naar welke dadelijk kopijen werden gemaakt, stellen voor: 1o, Karel V; 2o, den rijksadelaar; 3o, een koppel medaillons; 3o, de Fortuin, tusschen medaillons.’ En deze vier paneelstempels, en bovendien degene van Carondelet's brevier, worden in bedoeld opstel afgebeeld en besproken; de verschillende replieken van deze reliëfplaten, telkens iets minder schoon, worden er aangewezen. Er wordt nadruk op gelegd, dat Mone geen van de onderwerpen had te vinden en zelfs niet de ordinantie maar dat hij bestaande thema's aanpaste met gelouterden smaak en een ongeëvenaard talent van ornemanist. (Bl. 81). De fraaie omlijstingen, die Mone gaf aan het hoofdmotief van de vijf paneelstempels, en hij bracht geringe afwisseling in de details, heb ik er genoemd zijn ‘passepartout’ (Bl. 72, 81). De paneelstempel werd geprent op de volgende vijf banden:
| |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
In elk opzicht minder schoon is de tweede, ook ongevleugelde en naakte Fortuna, 75 × 27 mm. (zie de reprod., fig. 3); is de stand van de figuur op haar dolfijn nagenoeg dezelfde, haar gebaar om den wind in het zeil te vangen (en vaart ze nu tegen wind?) haalt het niet bij dat van de Fortuna met mast en zeil; en dan heeft de stempelsnijder niet geweten wat met het ledige hoekje tegenover het zeil aan te vangen en hij krabbelt er zoo maar wat als de aanzet van een welfselboog. Zijn de medaillons ingelijst zooals die van de eerste Fortuna, van de koppen, drie mannen en ééne vrouw, zijn er twee wat grover uitgevallen; de paneellijst is vrij eclectisch samengesteld, de vier stijlen hebben elk een andere versiering, ontleend aan verschillende renaissance paneelstempels; de fraaiste is dit stukje nagevolgd Mone-decor, bovenaan. Deze Fortuna staat dichter dan de eerste bij het kleinere drukkersmerk van Henric Peetersen van Middelburch, bij van Havre (naar een ongedateerden druk) (zie blz. 124), al worden de vleugels er insgelijks vervangen door het in den wind wapperend | |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
haar, al heeft in beide paneelstempels de dolfijn dezelfde gedaante en beweging. Met deze tweede Fortuna zijn twee banden beprent:
Zal deze aanteekening ook driekwart eeuws jonger zijn dan boek en band, en zullen er juist in de universiteitsstad altijd werken als dit van allerlei herkomst in veilingen en oud-boekhandel te bekomen zijn geweest, de plaatsaanduiding is niet te versmaden: het is wel aan te nemen dat Leuven den Antwerpschen paneelstempel heeft nagesneden; zoo iets is nog meer gebeurd.
De naakte Fortuna's hebben twee tegenbeelden; het eene is er een godsdienstig, het ander een uit de klassieke literatuur. Op Fortuna staat te maken, ware 't ook met beleid, gij ziet het in de bandpaneelen, is zich overgeven, gewonnen verloren, aan het noodlot. Den christene past dit niet. Tegenover het fatalistische wagen, tegenover de verheerlijking van onbestendigheid, wordt nu uitgebeeld, met behoud van den algemeenen gang der compositie, de vastheid van het geloof aan een Almacht, die kwaad en vernieling gedurig overwint. Tegenover de bedrijvige, verleidelijk schoone Fortuna, bedrieglijk en telkens zelf bedrogen, straks gevallen en vergaan, - de heerlijke zekerheid van Christus Verrezen, den altijd opnieuw geboren Verlosser; voor mast en zeil heeft hij Kruis en Paaschvlag; hij wordt niet gedragen en meegevoerd door zee en zeemonster, hij is opgestaan door zijn eigen macht en hij staat onvergankelijk vast; en dood en duivel vertrapt hij. Van slechts éen band is mij deze zeer fraaie paneelstempel (116 × 70 mm.) bekend; hij is geprent op vóor- en achterzijde; | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
het boek is een Antwerpsche druk 1541, in All Souls College, Oxford, (S.R. 44.c.5); op een schutblad staat ‘Immanuel’. Zie de reproductie naar een wrijfsel, fig. 4Ga naar voetnoot(1). Bemerk het gewelf, waaronder de met lichtstralen omgeven Christus staat, en de renaissance versiering van pilasters en zwikvulling. De zege van den verrezen Christus over dood en hel wordt door schilders en graveurs in de Nederlanden en elders nog meer voorgesteld in de 16e eeuw; dikwijls ook op Duitsche paneel- en rolstempels, maar in de latere jaren.
Van de naakte Fortuna, door wind begunstigd maar ‘speelbal’ van de zee, is een tegenbeeld de zeegod, neptvnnvs, die de booze winden scheldt en dreigt en geweldig tegen hen te keer gaat met zijn drietand. Zij blazen vóor en achter hem - om, op Juno's bevel, AEneas te laten schipbreuk lijden - maar de gekroonde baas van de baren - hij loopt erover - is ter bescherming van het vaartuig vooruitgesprongen en zal de stormen mores leeren. (‘Quos ego!’ bij Vergilius, AEneis I, 135.) Bemerk de renaissance ornamenten, aan den bovenrand en in de benedenhoeken: wij hebben ze in de omlijsting van Fortuna's gezien. De langwerpige paneelstempel (75 × 126 mm.) is geprent op beide zijden van den kalfslederen band van Primasius Uticensis, Epistolae; Keulen, 1538; in Winchester Cathedral Library, XXVI. H. 6. Ik ken den band slechts uit wrijfsels: eerst datgene in H.S. Richardson's album (de verzameling die, meen ik, de belangstelling voor boekbanden deed ontwaken bij W.H. James Weale zelf!), reeds vóor 1932 bij Lt-Col. Moss, te Sonning-on-Thames, sedert 1938 bij G.D. Hobson, te Londen; en verder was de heer Hobson zoo vriendelijk mij een door hem zelf genomen wrijfsel met aanteekeningen mede te deelen. Hier gaat een reproductie naar Richardson's wrijfsel: zie fig. 5. Er bestaat een tweede band met het neptvnnvs-paneel; de oude platten dienen op een vernieuwden band, die bevat Erasmus, Adagiorum Epitome, Antwerpen, Jan Grapheus voor Jan Steels, 1537 (NK 773.) Hij kwam voor in de veiling George Dunn, lot 470. | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
Wij hoeven niet te aarzelen, ook NEPTVNNVS te beschouwen als Antwerpsch zoowel als de naakte Fortuna's en Christus' Zege over dood en hel. De drie onderwerpen zijn als aan elkaar geklonken; twee daarvan moesten bijzonder het zeevarende Antwerpen behagen; en de inhoud van de banden spreekt den Antwerpschen oorsprong niet tegen. | |||||||||
Caron's Fortuna met den lindeworm.De Koninklijke Bibliotheek van België, te Brussel, heeft een band, (hs 4925-7), kalfsleder op karton, waarvan voor- en achterzijde versierd zijn elk met twee indrukken van een paneelstempel, 72 × 45 mm.; daarin staat de naam pierchon caron onder een vrij ongewone Fortuna. De gevleugelde, naakte vrouw berijdt, luchtig genoeg, een draak, die zelf geen vleugels heeft maar loopt op twee pooten; zijn in een bocht gewonden slangestaart dient haar zoowel tot zadel als tot stuur, zijn snuit tot voetschabel; uit zijn muil krult als een veer een gevinde tong. Zie de reproductie, fig. 6. De lindeworm is dit ongewone rijdierGa naar voetnoot(1), een den midddeeuwschen ornemanist vertrouwd gedrocht en het prijkt op een romaanschen bandstempelGa naar voetnoot(2), ook in onze vroegste Antwerpsche en Gentsche paneelstempelsGa naar voetnoot(3) en zelfs... op menig uithangbord; - maar in christelijke symboliek is de draak, de lindeworm, de belichaming van kwaad en zonde, in fabel de bewaker van de schatkamer, een vrek - en soms nog wat beters, hij kan ook artsenij zijn... En hij kan zijn een toonbeeld van zorg en vooruitzicht...Ga naar voetnoot(4) Waarheen Fortuna wil, moet Pierchon Caron's linde- | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
worm nu snel voort, hij rept zich wat hij kan en wordt tot spoed gepraamd en geholpen: de gevleugelde voervrouw is om dragen licht als lucht en een bolwangige wind blaast geweldig onder den drakenstaart. De voorstelling heeft nu iets van een rebus, beeld- en woordspel van den Gentenaar: de voor-spoedige lindeworm, de wijze Voorzorg, die draagt het Geluk dat hem bestuurt en zelf Liefde beurt. (En is niet spoed etymologisch verwant met de beteekenissen hoop en gelukken?) Want hoe matig aantrekkelijk het taai-pezige vrouwmensch met vreemde tronie en klauwachtige handen en voeten in dit dun-reliëf-beeld ook weze, (en ik neem aan dat de prente op het leder en ook eenige sleet haar uitzicht onrecht doen) wij kunnen moeilijk den stempelsnijder weigeren in haar te herkennen Fortuna: zij heeft toch haar gezel uit de Italiaansche symboliek meegebracht, - och, uit veel verder oord en tijden: is de naakte Fortuna niet een renaissance verschijning van Venus? - een Cupidotje: hij dreigt met een pijl al schiet hij hem nog niet af, en hij trapt op een hart dat Fortuna hem biedt en voor hem aan dubbel-sterke banden kan leggen. En omdat Fortuna's gewone dolfijn, of bol of boot of schelp, hier een draak is geworden, zal de beteekenis van het embleem licht gewijzigd zijn, aangepast en verduidelijkt maar niet grondig veranderd. Vergelijk haar loopenden lindeworm met de drijvende dolfijnen van de naakte Fortuna's in Henric Peetersen van Middelburch's drukkersmerken: ook die gedrochten hebben den hoog opkrullenden staart... en de (voor zooveel ik weet echter niet zoo gevaarlijke!) uitgestoken krultong. Blazende koppen, de winden, zijn mede attributen van vele Fortuna's: op haar zeil, àls zij er een spannen, zullen die, tot haar gerief, hun stuwkracht botvieren. Hier dient er een om Fortuna's rijdier sneller vooruit te helpen: de lindeworm heeft, en zij dus ook, ‘den wind van achter’. Caron's Fortuna heeft wel een onderschrift, zijn naam, maar verder geen omlijsting; bij een renaissance paneelstempel is dit zeker ongewoon; hoewel: zie het paneel waarin een naakte | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
vrouw, met een vogel op de hand, staat op een vliegend hartGa naar voetnoot(1). Het ontbreken van een omlijsting is echter ook vrij zeldzaam bij gothieke paneelen, terwijl een van de karakteristieken van den paneelstempel juist is, naast zijn grootere afmetingen, een omlijsting bestaande uit ornament of tekst.Ga naar voetnoot(2) Caron's Fortuna-band werd, kort na het verschijnen van J. van den Gheyn's catalogus, beschreven en afgebeeld door Albert Delstanche, Pierre Caron, relieur gantois du XVIe siècle, in Revue des Bibliothèques et Archives de Belgique, I, 1903, pp. 101-116; deze kenner van gravures, terwijl hij mededeelingen overschreef over Orydrius, Arnout van Bergheyck, vertaler van een deel van den tekst, en vaststelde dat het handschrift moet gebonden zijn vóór 1530, ging er op los met een reeks hypotheses over den binder en den stempelsnijder; en niemand anders, meende hij, dan Geoffroy Tory te Parijs kon Pierchon Caron's Fortuna-plaatje hebben gesneden:Ga naar voetnoot(3) was daar niet de aanduiding van de gaarne beoefende stijlkritiek,Ga naar voetnoot(4) en stond niet de signatuur G in | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
den linker-onderhoek? Wat Delstanche voor een duidelijke G nam, en wel voor Tory's merk, is niets anders dan de nog opgerolde, gevinde tong, die straks uit den muil van het gevaarlijk fabeldier als de bliksem straalt, de heet-giftige, de gevreesde tong van den lindeworm! Dat de Caron's een ook in Vlaanderen verspreid geslacht waren, dat er in Caron's tijd en sedert een paar eeuwen allerfraaiste Gentsche paneelstempels in overvloed waren, en Brugsche en Brusselsche en Leuvensche en Antwerpsche, dat er te Gent en elders in het land altijd bekwame zegelstekers werkten, en dat Caron's Fortuna en Geoffroy Tory bezwaarlijk met elkaar uitstaans hebben, het had den overigens verdienstelijken kunsthistoricus niet getroffenGa naar voetnoot(1). Hoed u voor de tong van den lindeworm! De bandvlakken zijn 160 × 100 mm. groot. Twee paar (verdwenen) linten als bindsels. Wit gebleven, echter geciseleerde, d.i. gestempelde sneden: ruiten met een bloempje in elke; al waren het doorgaans slechts prachtbanden, waarvan de sneden, en dan meestal vergulde, op zoo tijdroovende wijze werden versierd in het Vlaamsche land. Steekbanden van grof grauw garen. Als schutblad dient een stuk uit een ouder missaal. Het boek, dat bevat zestiendeeuwsche overschriften van kleinere werken van S. Augustinus en anderen, wordt beschreven in J. van den Gheyn, Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque royale, t. II, 1902; no 1143, ms 4925-7, waar gewezen wordtGa naar voetnoot(2) op den band; hij wordt beschreven in Bibliothèque royale de Belgique, Exposition de Reliures, (Catalogus), I, 1930, no 252. | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
Wisten wij maar of Caro, Caron, heeft gewoond en gewerkt in een huis De Lindeworm; of hij b.v.b. in ‘Den Lintwoorme’ de of een opvolger was van Robert De Keysere († 1534), den drukker-humanist-schoolmeester, die te Gent eigenaar was van het huis Den Lintwoorme in 1500-1508, woonde in de Pasteerne van Sept. 1511, met onderbreking tot omtrent Aug. 1513, en terug ging wonen in Den Lintwoorme;Ga naar voetnoot(1) maar of hij er bleef tot aan zijn dood? Ik laat het aan de Gentenaars over, Caron's Lindeworm in het archief op te zoeken en uit te maken of de boekbinder werkelijk heeft gewoond in Robert De Keysere's huis, dat bij Sint-Michielskerk nog bestaat. Want de zeer dienstvaardige heer Henri Nowé, Stadsarchivaris, waarschuwde mij dat verschillende huizen te Gent heetten ‘De Lintworm’ of ‘De Draak’. Over Pierchon Caron, Petrus Caro, is archivalisch slechts bekend hetgeen A. van Werveke aan P. Bergmans mededeelde in 1902, namelijk drie rekeningposten waaruit blijkt dat de man registers bond en papier leverde te Gent, aan den Raad van Vlaanderen, in 1524; hij wordt er ook ‘librarier’ genoemd.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
Twee Fortuna's naar H. Sebald Beham, 1549, 1564Een kopersnede van Hans Sebald Beham, met bovenaan FORTUNA en het jaartal 1541 (zie reproductie, fig. 7)Ga naar voetnoot(1) diende tot voorbeeld voor twee vermoedelijk Antwerpsche, misschien echter Leuvensche paneelstempels,
Drukkersmerk van Jan Richard (Nr 1 bij van Havre) 1551.
die ook het opschrift herhalen en hun eigen jaartal, 1549, 1564, stellen op een schildje in het bovendeel van de paneellijst. Fortuna is in de gravure een gekleede, gevleugelde, jonge vrouw met vlechten; in hare linkerhand het wieltje met zes spaken en handvat, het oude attribuut; een man zit bovenop het rad; in de rechterhand houdt Fortuna een palmtak. Zij wandelt aan den bebouwden oever van de - zeer kalme - zee; een schip vaart met volle zeilen; aan hare voeten ligt een sfeer, teeken van onbestendigheid. | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
De Antwerpsche drukker Jan Richard gebruikt een merk, nr 1 bij van Havre, dat, met lichte wijzigingen, de gravure navolgt. Zie dit merk hier, blz. 137. De eerste van beide paneelstempels, diegene met het jaartal 1549, is een spiegelbeeld van de gravure; hij is 84 × 57 mm. groot. De sfeer aan de voeten van Fortuna is nu een wereldbol met kruis erop. Het ornament van de omlijsting is maar half geslaagd; voor het loofwerk werd een goed model gevolgd maar vrij onhandig en sommige vormen bleven onbegrepen. Zie de reproductie, fig. 8. Hier zijn twee banden, die op vóor- en achterzijde met dit paneel zijn gestempeld: 1. - Schaarbeek, verzameling Dr. De Capmaker, 1937: Joh. Lud. Vives, Excitationes animi in Deum; Bazel, Rob. Winter, 1540. (Het werk bestaat uit zes opstellen, met opdrachten gedateerd Antwerpen, 1535; Brugge, 1535; Brugge, 1524; Brugge, 1524. De band is gemaakt van donkerbruin kalfsleder en karton. Steekbanden van rood en blauw garen. Geen bindsels. Achteraan in het boek, Latijnsche gebeden tot O.L. Vrouw in verzorgd zestiendeeuwsch schrift. Op het eerste schutblad, namen en aanteekeningen van vroege eigenaars: ‘Nicolaus Henault’Ga naar voetnoot(1) (16e eeuw); ‘Hilaritas cum timore. Ad usum D. Jois bourgeois.’ (16e eeuw). Bovenaan het titelblad: ‘Mon(aste)rij S. Dionysij cath(alogo) inscriptus’ (16e-17e eeuw); en vooraan in den band ziet men de roode en zwarte plaatsmerken en nummers van de bibliotheek van het klooster Saint-Denis-en-Broqueroie bij Bergen in Henegouwen.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
2. - British Museum, C 54. a. 1v; Godefroyd Gomparst, Ung livret du compte, Antwerpen, Simon Cock (‘sur la veste des Lombars a lopposite de la main dorée par moy Symon Cocq’), (c. 1535), een langwerpig 8o (NK 1019). Geen aanteekeningen. Naar dit zeer afgesleten exemplaar, een teekening met beschrijving van den paneelstempel bij Cyril Davenport, Cameo Book-Stamps figured and described, Londen, 1911; bl. 85. H.S. Beham's gravure wordt er niet bij betrokken.
De tweede paneelstempel, die met het jaartal 1564, (zie de reproductie, fig. 9) is 98 × 60 mm. groot. Figuur en attributen zijn spiegelbeeld van de voorstelling van 1549, zoodat zij gericht staan als in Beham's gravure; trede en terras, waarop Fortuna is gestegen, blijven nu weg; Fortuna is nog minder elegant, het ornament van de omlijsting echter beter geteekend en gesneden dan in den vijftien jaar ouderen stempel. Ik ken slechts één band met deze versiering: Doornik, Stadsbibliotheek, nr 1387/212: Steph. Riccius, In P. Terentii comedias sex novus commentarius; (Wittenberg?) 1567. Twee paar lederen bindsels; geen steekband; achteraan, acht schutbladen. Op het eerste daarvan: ‘Andreas Verdonck’. Kort beschreven - zonder bemerking over Beham's gravure noch over den paneelstempel van 1549, die tot voorbeeld diende - in Tournai: Exposition des Arts décoratifs anciens et du Livre, 1930; p. 175, no 53.
De Fortuna-repliek met het jaartal 1564 is wel de laatste paneelstempel in de Nederlanden geweest; zelfs de zeer conservatieve groote abdijen, Sinte-Geertrui te Leuven, Averbode, kregen nog in 1557, in 1562 haar band-ex-libris, statige paneelen, met de patroonheiligen op de voorzij, het wapen van den abt en het jaartal op de achterzij, - en veranderde het abt-wapen van Sinte-Geertrui tot in de 17e eeuw, dit gebeurde met aanpassing van het eerste model. In den boekhandel echter komt geen nieuwe paneelstempel den kooper van het gebonden boek meer believen. De menigvuldige, de zeer verdienstelijke pogingen van de Antwerpenaars, van eenige Leuvenaars ook, in 1530-1550, om den paneelstempel up to date te houden, faalden; eikels, medaillons, keizers- en keizerinnenportretten, stadswa- | |||||||||
[pagina 140]
| |||||||||
pens, godsdienstige en profane voorstellingen en zinnebeelden, renaissance ornament, al zouden de knapste meesters de modellen hebben geteekend en geboetseerd, het scheen alles niet meer aantrekkelijk genoeg. Of was de stempelsnijder te veeleischend, te duur geworden? Of werd het werk van den boekbinder zoo weinig betaald, dat de man geen paneel meer kon laten graveeren? Maar het was immers over het algemeen de boekhandelaar die een boekbinderij had? De groote stempel had het anders den boekbinder gemakkelijk genoeg gemaakt. Vond hij den spoedig commercieel geworden, ook geïmporteerden rolstempel nóg gerieflijker en was de kliënt, onverschillig geworden voor het zinrijke uitzicht van het boek, nu tevreden met om het even wat - liefst nog met een filetje en een bloempje in goud op elken hoek? De band werd nu eerst vervelend eenvormig want niet iedereen kon zich laten bedienen, als de Schetzen en ander rijk volk, door den nieuwen binder die recht uit Parijs kwam en een heel spel van lijntjes en lintjes en blaadjes en schildjes met goud en met kleuren op het bandleder ging bedrijven. Had Plantin geen tijd meer om zelf aan de bindersbank te staan, nu hij drukker was geworden, en had hij geen geschoolde krachten om het preciese, precieuse werk te verrichten, hij vond er wat op om ook den prachtband sneller en goedkooper te maken; en hij deed het de binders voor hoe, met een midden- en met hoekstukken en wat goud, een verbazend rijk effekt te bekomen was, dat luid genoeg kon roepen hoewel het niets te zeggen had. In het jaar als Plantin hier aankomt, wordt de eigenlijk laatste paneelstempel gesneden, de Fortuna 1549 (die slechte kopij uit 1564 en de abdijstempels kunnen wij voorbijzien); de als zegel gesneden, gehistorieerde paneelstempel zelf is tot verdwijnen gedoemd en het is zeker niet Plantin's schuld alleen. Fortune infortune fort une; de boekbinderij in de Nederlanden mocht het, op hare beurt, wel zeggen bij die late Fortuna-plaatjes. Een veeg teeken waren deze stempels, gesneden naar een vreemde gravuur. Onze banden, praalden ze ook voortaan met internationaal geworden ornament zonder beteekenis, hadden het karakter, dat hun drie eeuwen lang eigen was, verloren, en nooit vonden, ze er een weer. |
|