De Gulden Passer. Jaargang 14
(1936)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Theologen en philosophen te Leuven in 1780.
| |
[pagina 153]
| |
Uit het briefje aan de Dekens der Lucasgilde zou men opmaken dat het boek twee titels had. Hoe moeten wij dat opvatten? Stonden er twee titels op hetzelfde titelblad? Het exemplaar, dat wij in handen kregen draagt alleen als titel Le prétendu matérialiste, Het exemplaar, dat op de Leuvensche Hoogeschool bewaard wordt, draagt ook enkel dezen titel. Moeten wij dan onderstellen, dat hetzelfde boek verspreid werd eens met den titel Le prétendu matérialiste en een andermaal met den titel Apologie enz.? In elk geval hebben wij totnogtoe geen exemplaar gevonden met dit laatste opschrift. Van dit werk vonden wij nergens elders een spoor. Puttemans (La Censure dans les Pays-Bas autrichiens) gewaagt er niet over. Kan. L. Le Clercq, van de Leuvensche Universiteitsbibliotheek, wien wij ook om inlichtingen vroegen, schreef ons zeer welwillend, dat Prof. H. De Vocht in zijn Inventaire des Archives de l'Université de Louvain (1426-1797) niets over het boekje of over het daar vermelde incident weet mee te deelen. Wij zijn dus alleen op den inhoud van Le prétendu matérialiste aangewezen om te weten te komen wat de aanleiding kon zijn tot het verbod van verkoop en nadruk van dat werkje. Uit het Avant-Propos zien wij, dat het handelt over een strijd van de Leuvensche theologen (théologiens en cohorte) tegen een alleenstaanden philosoof van hun Hoogeschool. Zooals de theologen van Halle te keer gingen tegen Christian de Wolf, zoo dreigen die van Leuven te werk te gaan tegen een ander philosoof, die tot hun universiteit behoort. Zoo beweert de auteur. Reeds in de 17e eeuw verwierpen de Universiteiten der meeste beschaafde landen Engeland, Frankrijk, Holland, Duitschland, enz. de dwaasheden van Aristoteles (sottises d'Aristote) en bestudeerden daarentegen de hedendaagsche philosophie van Descartes, Mallebranche, Locke, Leibnitz, Newton, e.a. (p. 2). ‘Malgré tous ces exemples, Louvain restait toujours embourbé dans cette fange affreuse où l'avoit plongé Aristote; & ce ne fut qu'en 1764 qu'on commença à ouvrir les yeux, & qu'on s'efforça de sortir du bourbier. Cette sage réforme révolta Messieurs les Docteurs en théologie, & quelques autres, encore tout entichés des ordures Peripatéticiennes: ils crierent que tout alloit périr, parce qu'on alloit anéantir cette vilaine barbarie, & tous ces petits riens dont on ne s'étoit que trop longtemps amusé’ (bl. 3). | |
[pagina 154]
| |
Uit deze enkele volzinnen kan men al dadelijk oordeelen in welken geest Le prétendu matérialiste geschreven is. Onder de voorstanders van de moderne philosophie noemt onze auteur den E.H. Heylen, deken van het kapittel te Lier, lid van de Academie te Brussel, en vooral den E.H. Gerard, professor in de philosophie van 1765 tot 1780, in het Varken, die de eerste den moed had om de Aristoteles Syllogistiek op deze Hoogeschool te verwerpen. Van het oogenblik af, dat de philosophen een zekere zelfstandigheid vertoonden, waren zij blootgesteld aan allerlei vitterijen en critieken van wege de theologen. Ze werden beschuldigd van hoogmoed en praalzucht, o.m. omdat ze een regenscherm gebruikten als het slecht weder was; omdat hun studenten op den dag van de verdediging hunner stellingen van de Pedagogie naar de Hoogeschool gingen, niet te voet, maar met een rijtuig (wat zich goed laat begrijpen daar ‘les rues de Louvain ne sont jamais des plus nettes’); omdat de professoren in de philosophie zich Venerabilis lieten betitelen op de thesisverdedigingen, wat toch bescheidener was dan het eximius, consultissimus en expertissimus waarmede de professoren van de andere faculteiten zich lieten begroeten! (bl. 6-10). Over deze titulatuur zegt onze auteur heel gevat: ‘Ce qui est le plus plaisant, c'est que tous ces Messieurs Docteurs, non contents de se faire titrer dans les disputes académiques, le permettent encore dans la conversation, dans les repas &c. Quand on porte la parole à un Docteur en Théologie, par exemple, on prend bien ses précautions pour ne pas oublier de commencer par Eximie Domine, & puis on poursuit en langue nationale. Mais le plus joli de tout encore, c'est d'entendre cette bigarrure de langage dans la bouche du beau sexe. Imaginez vous quelque chose de plus comique qu'une Dame qui s'adresse à un Docteur en droit, & lui dit gracieusement: Clarissime Domine, permettez que &c. Voilà pourtant la mode de Louvain, je l'ai vu moi-même pratiquer plusieurs fois’. (bl. 10-11). In de eerste jaren na de scheiding van theologen en philosophen op de Leuvensche Universiteit hielden deze laatsten zich bescheiden op het tweede plan. Zij wenschten immers allen nog een bevordering tot doctor in de theologie en maakten daarom het hof aan de Eximii Domini, die hun den verlangden titel moesten toekennen. ‘Et ce qui est assez surprenant, c'est qu'on ne se conten- | |
[pagina 155]
| |
toit point de subir cet esclavage en particulier, on en donnait des marques publiques. Aux disputes Doctorales, les Professeurs de Philosophie, au lieu de faire de leur Faculté un corps isolé & indépendant, comme il l'est aujourd'hui,... venoient à l'Ecole de théologie rendre hommage à la suprématie Doctorale’. (Bl. 12-13). De huidige professoren in de philosophie hebben daar een einde aan gesteld. Ze zijn op de jongste disputen niet meer verschenen. Dit wekte de gramschap der theologen op en zij richtten al hun bitterheid op een van de gezaghebbendste en door de studenten meest geliefde leden der philosophische faculteit, namelijk op Prof. Gérard ‘un vrai Philosophe, un ami de la vérité & de la reflexion, l'ornement de la Faculté des Arts’ (Bl. 14). Hij had zich in een thesis enkele kleine opmerkingen veroorloofd over de doctoren der theologische faculteit, en dat vergaven zij hem niet. Prof. Gerard gaf in 1778 een nieuwe thesis in het licht, die opnieuw het misnoegen der theologen wekte. Te Leuven werd vóór de vernieuwing der philosophie steeds onderwezen, dat de stof verdeelbaar was tot in het oneindige. Prof. Gérard wijzigde deze leering eenigszins onder den invloed van Leibnitz en Wolf. Volgens hem was de stof ‘un amas, une collection réunie d'éléments, c'est à dire, de substances simples, impénétrables & propres au mouvement; de sorte que par une résolution, ou division assez répétée, on conçoit qu'on pourroit enfin arriver à ces éléments, qui n'ayant point de parties, sont indivisibles’. Op 22 Juni 1779 verdedigde een jong godgeleerde in de openbare theologische school zekere besluiten over de ziel en haar eigenschappen, waarvoor hij ruimschoots geput had uit de leeringen van Prof. Gérard. Een van de doctoren in godgeleerdheid nam deze gelegenheid te baat om Prof. Gérard kwaadwillig voor te stellen als een materialist, vooral op grond van zijn theorie over de verdeelbaarheid der stof. Verder is de brochure een verdediging van Prof. Gérard's stelling en een heftige uitval tegen den Leuvenschen theoloog, die de beschuldiging van materialisme uitsprak. Nog één uittreksel: ‘Considérons à présent ce qui aura pu enfanter cette très-scandaleuse déclamation. Est-ce l'ignorance ou le fanatisme de Corporalité? Notre Docteur n'a qu'à choisir, car | |
[pagina 156]
| |
il n'y a pas de milieu. Si c'est l'ignorance, quelle honte pour lui, & quelle témérité! ne devroit-il pas rougir, qu'après tant d'années d'étude sur des matières dogmatiques, & surtout après avoir donné des leçons de Philosophie, il n'ait pas su concevoir que les éléments puissent avoir pour propriété, la force d'être en mouvement, (vis motrix) sans donner libre entrée au Matérialisme? Et ce qui est encore plus humiliant, c'est que le tems de réfléchir ne lui a pas manqué, vu qu'il y a plusieurs années qu'on défend cette opinion à Louvain en public, & a son bon escient’ (bl. 31). Wat er ook van zij, de Leuvensche theologen hadden bij den Raad van Braband nog altijd gezag genoeg om deze verdediging van Prof. Gérard en de philosophen te doen verbieden.
Maurits SABBE. |
|