De Gulden Passer. Jaargang 14
(1936)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Een onbekend gedicht van Cornelis van Ghistele over den winter van 1564-'65 te AntwerpenKapiteyn Yselsteyn te AntwerpenVan Capiteyn Yselsteyn Rhetorijckelijck gewach/
Die voor Antwerpen gemaeckt heeft groot beslach.
Men sach Capiteyn ijselsteyn crachtich/
Comen voor Antwerpen in Decembri snel/
Couwenborch was zijn ouerste als doen zeer machtich/
Compackt makende met den Vriesen fel:
Communicerende oock met Joncker ScollenberchsGa naar voetnoot1) voortstel/
Liggende daer (die van de werue een spijt)
Langhs de Scelde/ om iegelijcks ghequel:
Wonderlijck regiment gebuerde hier subijt/
Want op sint Steuens dach breet en wijt/
Was hij daer zijnen Legher vast slaende:
Waer duer menich creech op hem haet en nijt/
Want met duijsenden sachmen ouer hem gaende.
Veel SoeteleersGa naar voetnoot2) quamender ouer al staende/
Van alderhande ware mocht elck daer coopen
In cramen/in tenten/een elck den wech baende/
In spijt oock van Couwenborch/mans en vrouwen bij hoopen/
Ian de wint (daer hij menighen stoot af was ontfaende)
Ianuarij den achsten heeft hem doen verloopen:
Per Cornel. ghistel.
| |
[pagina 88]
| |
Een colonel Yselsteyn staat bekend in de geschiedenis van Antwerpen, wegens de hulp die hij in 1585 aan de Staten verleende in den oorlog tegen Farnese.Ga naar voetnoot1) Met dezen colonel is het personage waarover C.v.G. rhethorelyck vertelt, niet verwant; zij hebben zelfs niets gemeens met elkander. Onze ‘capiteyn’ immers, staat onder bevel van Couwenborch met wien hij te Antwerpen kwam, communicerende oock met Joncker Scollenberchs voorstel. Met beiden's hulp onderwierp hij de Schelde en, van den 26sten December tot den 8sten Januari lag ze gansch toe. Het volk dat natuurlijk onder dien inval fel leed, betrapte hem veertien dagen lang, tot dat Jan De Wint hem deed verloopen. Dit alles brengt C.v.G. vóór ter herinnering aan den schrikkelijken winter van 1564-1565, waarvan de vroegere kronieken ons de herinnering hebben overgeleverd.Ga naar voetnoot2) Het gedicht bleef bewaard met dichtersnaam en jaartal 1564 in een handschrift,Ga naar voetnoot3) waar het met den inhoud niet samenhangt. De kopist plaatste het in het begin van zijn register, alleen om aan een groote gebeurtenis te herinneren, in hetzelfde jaar voorgevallen waarin hij zijn boek aanving. Het leven van Cornelius Van Ghistele,Ga naar voetnoot4) Antwerpsche | |
[pagina 89]
| |
rethorijcker, factor van de Goudbloem in de XVIe eeuw, is weinig bekend. Zijn werken, integendeel, staan aangeteekend als verdienstelijke Latijnsche dichtstukken en voortreffelijke overzettingen van Ovidius (1553 en vóór 1570), Vergilius (1554-'56), Terentius (1555) en Horatius (1569). Afzonderlijke Nederlandsche gedichten worden nergens vermeld. Het stukje schijnt dan niet alleen een onuitgegeven, doch ook een eenig bekend gedicht te zijn. Het betreft Antwerpen zoowel wegens den schrijver als wegens de gebeurtenis door hem voorgesteld.
L. Le Clergq. |
|