De Gulden Passer. Jaargang 12
(1934)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]De betrekkingen tusschen een Antwerpsch drukker, H. Eckert van Homberch en een Gentsch boekbinder, Joris van Gavere.Eenige jaren geleden, bij opzoekingen op het stadsarchief te Gent, in de registers van de schepenen van den gedeele van het begin der zestiende eeuw, kwam ons onder de oogen eene akte van dit magistraat van den dertienden Juli 1503, waarvan de eerste regels namen bevatten, die onze aandacht opwekten. Bij nader inzicht kwamen we tot de overtuiging dat we eene schuldvordering hadden van den Antwerpschen boekdrukker Hendrik Eckert van Homberch op een Gentsch boekbinder of liever op de erfgenamen van den Gentschen boekbinder Joris van Gavere. De tijd ontbrak ons op dat oogenblik om in deze richting naar verdere documenten uit te kijken, en slechts in de laatste tijden hebben we gelegenheid gehad om onze opsporingen te hernemen. Het doorloopen van het eerste zwaar register van de akten der hoogergenoemde schepenen uit het begin der zestiende eeuw heeft ons nog eenige stukken opgeleverd, die het eerst gevonden document aardig toelichten. We hebben alle redenen om te denken, dat we niet de eersten zijn, die deze documenten ingezien hebben. Victor van der Haeghen schijnt ze gekend te hebben vóór ons. Het is waarschijnlijk van eene of meerdere dezer oorkonden dat hij gebruik gemaakt heeft, in eene voordracht te Gent gehouden, in 1904, over de boekbinderij in zijne geboorteplaats. Daarin maakt hij in een paar woorden gewag van betrekkingen die zouden bestaan hebben tusschen de familie van Gavere en Eckert van Homberch. Verdere aanduidingen geeft vander Haeghen echter niet. Later is hij niet meer op de zaak teruggekomen, zoodat zijne kleine nota als al zeer weinig bruikbaar kan doorgaanGa naar voetnoot1). | |
[pagina 2]
| |
Hoe het ook zij, we hebben gemeend dat de gevonden inlichtingen de moeite waard waren om gepubliceerd te worden, te meer dat ze een paar vraagstukken opwerpen, die een nader onderzoek vragen. Eckert van Homberch is geen onbekende voor al wie met de geschiedenis van het Antwerpsch drukwezen eenigszins vertrouwd is. Oorspronkelijk Duitscher en afkomstig uit Homburg (Hessen-Nassau) vinden wij hem te Delft in de laatste jaren der vijftiende eeuw, waar hij zijne drukpersen deed werken gedurende een paar jaren slechts: van 1498 tot 1500Ga naar voetnoot1). Holtrop had reeds doen opmerken dat Eckert te Delft de opvolger geweest was van Christiaan SnellaertGa naar voetnoot2). Deze bewering had tot grond het feit dat Eckert de letterteekens alsook het drukkersmerk van Snellaert gebruikte, in 1498, bij het drukken van het Boeck van den Pelgrim, waarvoor hij ook de houtsneden in leen bekwam of afkocht die Jacob Beelaert voor de uitgave van hetzelfde werk te Haarlem in 1496, gebezigd had. Door het nagaan van drukwerken van Eckert, dagteekenende uit de opvolgende maanden, werd deze vaststelling bevestigd. In een opstel, in tweede vermeerderde uitgave, verschenen in den eersten jaargang van dit tijdschrift, bevestigde Pater Kruitwagen, na grondig onderzoek, op gansch de lijn, de bevindingen van Holtrop, en bewees ten stelligste, dat Snellaert en na hem. Eckert van Homberch, lettersoorten bezigden, gestoken door den gekenden lettersteker Hendrik Pieterssoen van Rotterdam, ook genaamd Hendrik de Lettersnidere. Ook deze bewering had Holtrop vooropgezet,Ga naar voetnoot3) maar de bewijsvoering van Pater Kruitwagen, die al de Nederlandsche drukkers opgespoord heeft, bij welke men de lettersoorten van Hendrik de Lettersnidere aantreft, hief hier allen twijfel op. Beide punten zijn dus met bepaalde zekerheid vastgesteld. Het komt tamelijk zelden voor dat we voor onze oude drukkers op vaste biografische aanduidingen kunnen wijzen; buiten in de | |
[pagina 3]
| |
door hen gedrukte werken is voor velen niets te vinden; en dan moeten we deze nog afleiden uit het min of meer uitgebreid explicit waarmede ze hunne drukstukken sluiten. Voor Eckert van Homberch is dit ook gedeeltelijk het geval. Vaste data - voor zoolang dat nog ergens weggestopte werken, die tot nogtoe niet uitkwamen, deze niet komen veranderen - zijn voor ons het begin van zijne drukkersloopbaan te Delft, 1498, alsook zijne uitwijking naar Antwerpen, in 1500. Volgens Campbell gaf Eckert te Delft het daglicht aan vijftien drukwerkenGa naar voetnoot1), terwijl Nijhoff-Kronenberg voor de bedrijfsperiode van af 1501 er vijf en negentig aanduiden. Uit wat we van hem bezitten - en er is misschien wel heel wat verloren gegaan - schijnt te blijken dat zijne bedrijvigheid te Antwerpen niet hetzelfde tempo gehad heeft als te Delft. Altijd volgens Campbell en Nijhoff-Kronenberg stellen we vast dat de Delftsche periode jaarlijks ± zeven drukken oplevert, terwijl de verhouding voor de Antwerpsche op een maximum van vijf moet gebracht worden, de omvang der drukwerken ook in aanmerking genomen. De laatste druk van Eckert, met een jaartal voorzien, door Nijhoff-Kronenberg aangehaald, dagteekent van den 27n April 1521. Het datum van zijn afsterven is ons niet bekend. Zijne aankomst te Antwerpen had waarschijnlijk plaats in het begin van het jaar 1500; Campbell ook is deze meening toegedaanGa naar voetnoot2). Zij is zoo veel te meer waarschijnlijk, dat we den 26n October 1499 Eckert voor de Antwerpsche schepenbank zien verschijnen in tegenwoordigheid van Johanna Keersmans, weduwe Jan Pierets, om akte te doen van den aankoop van een huis, aan de laatste toebehoorende, gelegen in de corte Cammerstraet, en genaamd ‘Den Haen’Ga naar voetnoot3). Maar zoo erg haastig was Eckert toch niet om zijn nieuw aangekochte eigendom te komen betrekken, want in het begin van het jaar 1500 drukte hij nog te Delft het IIe gedeelte van den Pas- | |
[pagina 4]
| |
sionaelGa naar voetnoot1). Misschien wel dat de likwideering van zijne zaak in deze stad zich niet met de gewenschte vlugheid voordeed, misschien ook dat zijne nieuwe woning te Antwerpen niet oogenblikkelijk tot zijne beschikking kon gesteld worden. Aan te nemen is dat Eckert zich slechts in den loop van den tweeden trimester van 1500, met have en erf, met persen en drukmateriaal te Antwerpen volledig inrichtte, en dat van dit tijdstip af zijne drukkerszaak in zijne nieuwe verblijfplaats op dreef kwam. Werkelijke bewijzen dat Eckert in 1500 reeds te Antwerpen volledig afgewerkte drukwerken liet verschijnen, zijn niet aanwezig. Wellicht bepaalde hij zich tot het opzetten van eenige nieuwe drukken die hij het jaar daarna eerst voltooide. Weliswaar haalt Campbell onder no 806 een druk van ‘J. Gerson. Libri IV de imitatione Christi et de contemptu omnium vanitatum mundi. Antverpiae, H. Eckert van Homberch, 1500, in 16o’, aan. Maar hij citeert dit boek volgens het werk van Lambinet naar een exemplaar dat zich bevond in het bezit van een bibliofiel, M. van LeempoelGa naar voetnoot2); Campbell zelf zag het nooit. Ook Nijhoff-Kronenberg geven onder no 1679 de beschrijving van de ‘Passie ons liefs herren Jhesu Christi ende verrisenisse met figueren. Antwerpen, H. Eckert van Homberch, 6 Maart 1500’. Maar hier zoowel als in het eerste geval, moet men lezen 1501, daar men te doen heeft met den Paaschstijl, in zwang in onze gewesten, en de eerste dag van 1501, oude stijl, op den 19n April viel. Ongedateerde drukken, die uit deze periode zijn, zullen we hier buiten beschouwing laten, bij ontstentenis van vaste uitgangspunten. Het huis dat hij aangekocht had, droeg zooals we gezien hebben den naam van ‘Den Haen’. Eckert liet deze benaming varen, en stak als uithangbord ‘Int huys van Delft’ boven zijne ingangsdeur. Was dit als herinnering aan zijne vroegere verblijfplaats? Mogelijk wel. 't Was daar dat hij met het in 1498 te Delft overgenomen materiaal van Snellaert - die denkelijk in 1497 het tijdelijke met het eeuwige verwisselde -, zijne werkzaamheid begon, en zich niet | |
[pagina 5]
| |
bepaalde tot eene eenvoudige drukkerszaak. Gelijk vele van zijne vakgenooten, niet alleen van toenmaals, maar zelfs nog van den tegenwoordigen tijd, hield drukker Eckert van Homberch nevens zijne werkplaats er ook een boekhandel op na. In dezen winkel verkochten zij niet alleen de boeken door hen zelf voortgebracht, doch ook deze uit andere werkhuizen voortkomende, en die hen tot verkoop door confraters in ‘dépôt’ gegeven warenGa naar voetnoot1). Tevens kon men bij hen alle soort kleine drukwerkjes krijgen zooals speelkaarten, heiligenbeeldekens met of zonder tekst, enz. Deze verkoop was zeer winstgevend, en vulde op eene niet te versmaden wijze de drukkerswinsten aan. Men kan dit bedrijf in de toenmalige groote stad gemakkelijk vergelijken met dit van de drukkers-boekhandelaars van onze kleine steden en groote gemeenten van heden, waar men nevens produkten van eigen werk ook kerkboekjes van Brepols-Turnhout, Desclée & De Brouwer-Doornik, eerste communiesantjes, prent- en zichtkaarten. schrijfgerief, enz. aantreft. De zaak van Eckert van Homberch moet niet onbelangrijk geweest zijn. Want buiten zijn winkel, hield hij er ook een klienteel op na die ver van de stad Antwerpen hare woonplaats had. Een dezer klienten kennen we bij toeval: Joris van Gavere, boekbinder te Gent, gestorven in den loop van het jaar 1503. Aan hem verkocht Eckert ‘diversche boucken ende ghescriften van prenten’. Welke interpretatie dienen we aan deze woorden te geven? Het | |
[pagina 6]
| |
woord ‘boucken’ ziet ongetwijfeld neer op de bepaling gedrukte boeken. Maar ‘ghescriften van prenten’, daar zitten we een weinig meer verlegen mede. Mag men hierdoor verstaan handschriften, die in druk kunnen gebracht worden. Deze uitleg schijnt ons zeer aannemelijk toe, en zou dan ook aanduiden dat én Eckert van Homberch én Joris van Gaver ook handel dreven in handschriften, reproductiemanier die nog niet gansch verdrongen was door de nieuwe uitvinding, en die niettegenstaande de uitbreiding der nieuwe kunst, zeker in steden als Antwerpen en Gent, nog afnemers vond, vooral in de voorname families. Wie was nu deze Joris van Gavere, ‘boucbindere’ te Gent? Zeker niet de zeer gekende Gentsche kunstenaar die met veel smaak de banden gedreven heeft, die in de Tentoonstelling van Oude Vlaamsche Kunst 1930 te Antwerpen de eer hadden nevens de beste Vlaamsche voortbrengselen van den tijd te prijken en waarvan de uitstekende bandenkenner, Prosper Verheyden, in den Catalogus zulke volmaakte beschrijvingen heeft gegevenGa naar voetnoot1). Ook niet de man waarvan Pinchart spreekt in zijne ‘Archives des Arts’, die inlichtingsbaak voor de ‘artes minores’ van de ‘lage landen bij de zee’Ga naar voetnoot2). Ook niet hij, waarvan Jules de Saint-Genois een band beschrijft, berustende in het archief der St. Baafskathedraal te GentGa naar voetnoot3). Ook deze niet waarvan een geteekende band zich bevindt in de stadsbibliotheek te St. WinoksbergenGa naar voetnoot4). De Joris van Gavere geciteerd door James WealeGa naar voetnoot5), de Ghellinck VaernewyckGa naar voetnoot6), Kervyn de VolkaersbekeGa naar voetnoot7), GoldschmidtGa naar voetnoot8), FaiderGa naar voetnoot9), | |
[pagina 7]
| |
VerheydenGa naar voetnoot1), kan dezelfde niet zijn als de boekbinder waarvan we in het stadsarchief te Gent sporen gevonden hebben. Want al de bandwerken door deze autoren vermeld, en toegeschreven aan Joris van Gavere of waarop zijn naam vermeld staat, komen uit een werkhuis dat boeken ingebonden heeft van de pers gekomen na 1520, dus ten minste meer dan zeventien jaar na het overlijden van den Joris die ons hier bezighoudt. De stelling dringt zich thans van zelf op dat er in Gent twee boekbinders van den zelfden naam gewerkt hebben, éen, gestorven in 1503, éen ander, die in volle levenskracht, in volle voortbrengst was in de derde en vierde decade der zestiende eeuw, Want het is toch niet aan te nemen dat de opvolger van Joris I, in de veronderstelling dat er slechts een Joris van Gavere bestaan heeft, de paneelen met het opschrift ‘Joris de Gavere me ligavit’ jaren daarna nog gebruikte, zonder eenige verandering daaraan toe te brengen. Eveneens zou het vreemd voorkomen dat juist de productie van dezen opvolger, wie hij ook zij, tot ons zou gekomen zijn, met uitsluiting van alles wat Joris van Gavere in hoogsteigen persoon voortbracht. Wel citeert Pr. VerheydenGa naar voetnoot2) o.m. het geval met de geteekende paneelen van Antonius van Gavere, gestorven te Brugge in 1505, die we terugvinden bij den band van een druk gemaakt te Lyon, in 1529. Wel weten we ook dat paneelen en friezen van hand tot hand overgeleverd werden, en voor zoover ze nog bruikbaar waren, door de elkander opvolgende boekbinders gebezigd; maar dit schijnt ons bij nader inzicht het geval niet te zijn met de productie van hem die we Joris II zullen noemen. De decoratiemotieven gebruikt bij de banden geteekend Joris de Gavere, toonen eene ontwikkeling aan, die niet op de 15e, maar wel op de 16e eeuw terugwijst. Deze dan toe te schrijven aan Joris I, gestorven in 1503, misschien wel in gevorderden ouderdom, en die zijn ambacht uitoefende in de tweede helft de vijftiende eeuw, is wellicht dan ook wel in strijd met de werkelijkheid. Voorloopig stellen we dus de meening voorop, van het bestaan van twee boekbinders, den naam Joris van Gavere dragende. Deze | |
[pagina 8]
| |
meening vraagt natuurlijk verdere staving. De kwestie heeft haar belang voor de geschiedenis der Gentsche boekbinders, en is mijns dunkens een nader onderzoek waard. Alleen het stadsarchief te Gent kan de gevraagde oplossing bezorgen. In welke familieverhouding deze beide boekbinders tot elkander stonden, hebben onze opzoekingen niet kunnen uitwijzen. Dat Joris II geen zoon is van Joris I blijkt ten volle uit de documenten die ons ten dienste staan. Immers deze die we Joris I noemen, gehuwd met Livina SmueleneereGa naar voetnoot1), had slechts een zoon, François, die den geestelijken stand omhelsde en in de abdij der Norbertijnen te Drongen monnik werd. Stellig is, dat Joris I van Gavere in enge verwantschap staat met het Brugsche geslacht van Gavere, dat in den loop van de vijftiende en zestiende eeuwen in het Venetië van het Noorden het boekbindersambacht uitoefende, en waarvan James Weale verschillende talentvolle leden opsomt, als daar zijn: Willem, Jacob, Michaël, Jan, Thomas, enzGa naar voetnoot2). Als een der erfgenamen, van vaderlijke zijde, treedt op Anthonis van Gavere, woonachtig te Brugge. Mag deze Anthonis geidentificeerd worden met den Brugschen boekbinder Antonius van Gavere, die we in deze stad tegenkomen tusschen 1459 en 1505Ga naar voetnoot3)? Best mogelijk en zelfs waarschijnlijk, alhoewel elke grond tot eenige stellige identificatie ontbreekt. Welke de graad van verwantschap tusschen beide van Gavere was, is niet uit de documenten uit te maken. Misschien mogen we ook veronderstellen dat Joris van Gavere zelf uit Brugge afkomstig was, en uitgeweken naar Gent in de tweede helft der vijftiende eeuw, waar hij zijn beroep uitoefende, en terzelfdertijd een boekwinkel openhield. Andere zijner vakge- | |
[pagina 9]
| |
nooten deden dit ook, en waren boekbinder-boekhandelaar. We hebben enkel te kijken naar Gilles van de Walle, Pieter Caron, en Pieter de Keysere, om maar deze drie te noemen. Ten andere het bewijs hiervoor hebben we in handen. Bij zijn afsterven, staat hij nog in het krijt bij Hendrik Eckert van Homberch voor de som van acht pond, vier schellingen en twee penningen gr. die de Antwerpsche drukker voor de schepenen van den gedeele te Gent van de erfgenamen eischte door het orgaan van procureur Jan van de Walle. Deze erkennen de schuld en in den loop van het jaar 1504 komt Eckert zelfs naar Gent om het bedrag er van te innen. Zooals we hooger gezien hebben, was levering van ‘diversche boucken en de ghescriften van prenten’, die niet bij tijds betaald waren, de oorzaak van het geding, dat natuurlijk ten voordeele van Eckert uitviel. De handelseerlijkheid der beide partijen mag daarbij wel in 't daglicht gesteld worden. R.F. APERS. | |
[pagina 10]
| |
Bijlagen.I.
| |
II.
| |
III.
| |
[pagina 11]
| |
den doorne in pycaerdyen, dies beloofden dieric de coc f. jacops ende maelgiaert melhoft, beede van Sente Winnocxbeerghe voornoemt present wesende elc voor andren ende yeghelic over al hem pietren van der zelver boorchtocht ende diesser uutspruuten zal costeloos ende al scadeloos te quytene ende ontheffene jeghens elcken, daerinne ooc verbindende hemlieden ende al thuerlieden. Actum den XVe in meye XVc IIJ. Stadsarchief Gent. Reg. Schepenen van den ghedeele. Anno 1502-03, fo 75 a. 15 Mei 1503. | |
IV.
| |
V.
| |
[pagina 12]
| |
jeghen den heesschere cochte diversche boucken ende ghescriften van prenten zo ende in zulcker wys dat hij ontlancx hem by zynder cedulle kende sculdich zijnde toot XIJ ghelyke guldenen ende bleef noch tachter te alfvastenen XVo twee lestleden van bouckin by hem jeghens den heesschere gherecht tot zes guldenen, up welcke voornoemde cedulle joorys betaelt heeft zoe dat ghextimeert es, in zulcker wijs dat de resten van diere maer bedraeghen en zoude V. £ IIIJ s. IJ d. gro. daer up gheleit de XVIIJ guldenen zo luept tghuent dat bij den heesschere gheheest es ter voornoemde somme van VIIJ £ IIIJ sc. IJ d. gr. van welcke VIIJ £ IIIJ sc. IJ d. gr. de houderigghe dooghen moet deen heelft ende bovendien noch tderde in dandre heelft, ghemerct dat huer zone ghecleet es int cloostere te dronghene van den derden van joorys zijns vaders goet verghift es, comt de andere twee deelen ten verweerders laste slutende mids dien als vooren, daer up de verweerders bij antwoorde, consenteerden int versouck van den heesscher alzo verren alst hemlieden angaet behouden dat hij verclaers doen zoude bij eede dat men zoe vele sculdich was goeder scult ende onvergolden, volghende dien zo heeft de heesschere by der wet van andworpen verclaers ghedaen up sijnen eedt die hooghelic ghestaeft ende ten heleghen ghemaent alsoot behoort zo ons de wet van andworpen dat overscrivende was by hueren beslotenen letteren missiven ghelyc men in ghelyck useert te doene: Ende naer tvisiteeren van dien ghenaemt zijnde van den rechten termyneren ende wysen dat de verweerders den heesschere ghenouch doen zoude volghende huerlieden consente elc van zijndre porchie binnen VJ weken eerst commende, condempneeren de zelve inde costen ter tauxacie. Aldus ghewyst den XXVe in october XVc IIJ.
Stadsarchief Gent. Reg. Schepenen van den ghedeele. Anno 1503-04. fo 29 a, 25 october 1503. | |
VI.
| |
[pagina 13]
| |
voorseide versterften, zoude moghen oft weten te heesschene, datte versekerende up haer ende up al thare present ende toecommende. Actum den IX in april XVc IIII naer paesschen.
Stadsarchief Gent. Reg. Schepenen van den ghedeele, Anno 1503-1504 fo 31 a. 9 April 1504. | |
VII.
| |
VIII.
|
|