De Gulden Passer. Jaargang 7
(1929)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
[Nummer 2]Verstegen's ‘Theatrum crudelitatum haereticorum’ en zijn gevangenschap te Parijs in 1587.Van de enkele schrale gegevens die de biografische woordenboeken ons tot nu toe verschaften over het leven en de werken van dien zeventiendeeuwschen pamflettist, scheen geen enkel feit zoo beslist uitgemaakt als het verhaal van Verstegen's gevangenschap te Parijs in 1587 ten gevolge van de publicatie van zijn ‘Theatrum Crudelitatum Haereticorum nostri temporis’Ga naar voetnoot1). Hoe aannemelijk de voorstelling ook is, die er door ‘The Dictionary of National Biography’Ga naar voetnoot2) van gegeven wordt, toch houdt ze nu geen steek meer, daar later gepubliceerde archieven uitgaven ons toelaten uit te maken, dat het niet aan het ‘Theatrum’ was, dat Verstegen de beroerde dagen van zijn gevangenschap te danken had. Niets over deze gebeurtenis vinden wij in het ‘Biografisch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche Letterkunde’ van J.G. Frederiks en F. Jos. Van den BrandenGa naar voetnoot3). Van de periode die Verstegen in Engeland doorbracht, wordt geen gewag gemaakt: er wordt alleen op zijn Engelschen oorsprong gezinspeeld. Het artiekel dat aan hem gewijd is, vermeldt dat hij uit Antwerpsche ouders in Engeland geboren werd, maar zich reeds in zijn kinderjaren te Antwerpen vestigde. Zoodat we weer genoodzaakt zijn terug te keeren naar de Engelsche bronnen en ‘The Dictionary’. Wat er daar over den contra-reformatorischen pamflettist verteld wordt, berust grootendeels op gegevens uit vroegere uitgaven van het ‘Dictionary of National Biography’ en komt in laatste instantie neer op de nota die Antonius a Wood reeds in zijn ‘Athenae Oxonienses’ mededeelde. Geen enkel van de twee biografische woordenboeken, noch het Nederlandsche, noch het Engelsche, schijnt maar in de verste verte te vermoeden dat er over het leven van dien Engelschen balling een | |
[pagina 52]
| |
studie verschenen was, die wel is waar een beetje romantisch aandoet, maar die toch aanzienlijk materiaal bijbrengt en bijgevolg niet verwaarloosd mag worden. Ze werd in 1854 geschreven door Charles Ruelens en gepubliceerd in de ‘Revue Catholique’Ga naar voetnoot1). H. Sermon die Verstegen meer beschouwde als wetenschapsmensch en als Nederlandsch letterkundige dan als pamflettistGa naar voetnoot2), steunde zich voor het eerste gedeelte van Richard's biografie uitsluitelijk op Ruelens' studie en nam dus ook al zijn romantische beschouwingen en veronderstellingen over. 't Was voornamelijk Ruelens, die steunend op de verklaring van een vroegere uitgave van het Engelsch biografisch woordenboek, het verhaal van Verstegen's verblijf en gevangenneming te Parijs in 1587 dramatiseerde en het in verband bracht met gebeurtenissen, die in die jaren van twist en tweedracht tusschen de Ligue en hare tegenstanders, Parijs in rep en roer zetten. Allen zijn het er over eens om die gevangenneming toe te schrijven aan de verschijning van het ‘Theatrum Crudelitatum Haereticorum nostri temporis’ door Verstegen in 1587 te Antwerpen gepubliceerd. Toen Verstegen dat werk verschijnen liet, woonde hij nog niet lang te Antwerpen: 't was slechts op het einde van 1586, kortelings na de inname van die stad door Parma, dat hij zich voor goed in de Nederlandsche koopstad vestigen kwamGa naar voetnoot3). Hij was te Londen rond 1560 geboren, studeerde te Oxford, en sloeg, zooals vele zijner katholieke geloofsgenooten, rond 1580 den weg van het ballingschap in om te ontsnappen aan de tyrannie die de protestantsche Elizabeth op hare roomsche onderdanen drukken liet. Hij verbleef een tijdlang te Parijs, ging later naar Rome, tot hij eindelijk in de Scheldestad belandde waar hij zich al dadelijk zou doen kennen door zijn scherpe politieke pamfletten.
Aanleiding tot het publiceeren van dat beruchte ‘Theatrum Crudelitatum Haereticorum nostri temporis’ was wel de executie van Maria Stuart, (18 Februari 1584) de gevangen Schotsche koningin, die door de Engelsche uitwijkelingen als de wettige landsvorstin aanzien werd. Hare terechtstelling immers wordt verbeeld in de | |
[pagina 53]
| |
laatste gravure, en de roep om wraak die deze voorstelling vergezelt, laat duidelijk genoeg het opzet van den schrijver doorschemeren. Deze ongehoorde daad wekte een storm van verontwaardiging op bij de uitgeweken Engelsche katholieken en lokte het verschijnen uit van een groot aantal pamfletten, waarin Elizabeth's wreedheid en trouweloosheid aan de kaak gesteld werden. Verstegen's ‘Theatrum’ bestaat uit een voorrede in vorm van redevoering, aan al de katholieke vorsten en volkeren gericht, waarin hij een beeld ophangt van de beroerten en de onlusten, die de ketterij in alle landen, en voornamelijk in Engeland, Frankrijk en de Nederlanden heeft doen ontstaan en de wreedheden die door hare aanhangers gepleegd werden. Hij weidt in het lang en het breed uit over Elizabeth's tyrannische wetgeving op godsdienstig gebied. Aan het slot van zijn gloedvolle en overtuigende aanspraak richt hij zich voornamelijk tot de Nederlanders om ze aan te raden trouw te blijven aan het geloof hunner vaderen; hij wijst op den vervallen staat van hun land en de onrust, die er heerscht als gevolg van de ketterij, en eindigt met de bevolking van de Nederlanden aan te zetten om al de oproermakers en tweedrachtzaaiers uit het land te verjagen. Ze moeten zich niet met de schoone illuzie koesteren hulp en steun van den vreemde te verkrijgen: onruststokers kunnen immers den vrede en de gerustheid niet weergeven. Mistrouwt u voornamelijk van Engeland, want de Engelschen leggen het er op aan om hun havens uit te breiden en te verrijken, hun steden te versterken door onlusten te verwekken bij hun geburen. Engeland's heil is gelegen in den burgeroorlog in Frankrijk en de Nederlanden en de Engelschen zijn er dan ook ten volle van overtuigd dat ze dan slechts hun hoofd buiten het bereik van het zwaard zullen zien, als de naburige volkeren zich onderling zullen verscheuren en baden in hun bloed. Er zijn maar al te veel droevige voorbeelden van die hulp die Engeland aan de Nederlanden heeft verschaftGa naar voetnoot1). Hieruit zien we reeds hoe scherp een kijk hij had op de gebeurtenissen van de internationale politiek. Midden in de hartstochtelijkheid van den strijd, wist hij duidelijk te onderscheiden waar de oorzaak moest gezocht worden van het voortduren der Nederlandsche beroerten. De Leicesterexpeditie van 1586 in het Noorden was immers aan de orde van den dag en het lag nog in ieders ge- | |
[pagina 54]
| |
heugen hoe de Staten van Holland in 1585 de souvereiniteit van de Nederlanden aan Elisabeth hadden willen opdragen.. Geen haat was het die den balling zoo deed spreken tegen zijn geboorteland; op meer dan ééne plaats in zijn andere werken legde hij, - die toen wellicht ook reeds de bitterheid van het vreemde brood had geproefd, - getuigenis af van zijn brandende liefde voor zijn vaderland. Maar het Engeland, waartegen hij te velde trekt en dat hij afschildert, is het Engeland waar de vervolging van de katholieken hoogtij viert, het Engeland, zooals Elizabeth het gemaakt had: afgezonderd van de gemeenschap der overige katholieke landen sedert het schisma van Hendrik VIII en sedertdien verpersoonlijkt in een koningin, die juist een andere vorstin, hare verwante, naar het schavot had gestuurd en in den waan verkeerde hare macht en hare grootheid alleen te kunnen vestigen op de puinen van het katholicismeGa naar voetnoot1). Hij spreekt hier vooral als katholiek en 't is ook als zoodanig dat hij zich in dezelfde voorrede nogmaals tot de Nederlanders richt met een oproep om zich allen, zonder onderscheid, te onderwerpen aan den prins van Parma en aan den koning van Spanje, hun wettigen en natuurlijken vorst. Betere propaganda kon Parma niet vragen, die toen juist, na de verovering van Antwerpen naar het Noorden trok om ook het opstandig gebleven gedeelte van de Nederlanden te onderwerpen. Onderwerpt u toch aan den koning van Spanje, zoo roept Verstegen uit, onderwerpt u aan hem, die heerscher is over zulke onmetelijke gebieden in de heele wereld, onderwerpt u aan den zachtzinnigen en vredelievenden hertog van Parma; ge moest u schamen zoo lang vervreemd gebleven te zijn van het ware geloof en van uw waren vorst; beschaamd zijn zoo lang reeds met den vuilen naam ‘geuzen’ door alle weldenkende lieden te worden gebrandmerkt!Ga naar voetnoot2). Deze voorrede, waarin hij reeds getuigenis aflegde van zijn strijdende katholieke persoonlijkheid en zijn afkeer voor al wat hervormd en kettersch heeten mocht, wordt gevolgd door een proloog in latijnsche verzen, geteekend I.B.S., initialen die den naam van den toenmaligen Antwerpschen stadssecretaris Joannes Bochius aanduiden, die zich door zijn latijnsche gedichten den naam van Neder- | |
[pagina 55]
| |
landschen Vergilius verworven had. Deze schreef ook de zesregelige gedichten, die onder elke gravure voorkomen en die later opnieuw in de ‘Deliciae poetarum Belgarum’, in de uitgave van Janus Gruterus, gepubliceerd werden. Het eigenlijke werk zelf is verdeeld in 4 deelen: het eerste deel bevat drie kopergravures die de martelingen verbeelden door de katholieken in Engeland ondergaan onder Hendrik VIII; het tweede bestaat uit zes platen die de wreedheden van de Fransche Huguenoten voorstellen; het derde geeft drie afbeeldingen over de wandaden van de Geuzen in de Nederlanden te Gorcum, Oudenaerde en Roermond en het vierde geeft in zeven platen de martelingen weer die de katholieken in Engeland onder Elisabeth te lijden hadden; de laatste gravure stelt de onthoofding van Maria Stuart voor. Het boek sluit met een epiloog van J. Bochius en een ‘peroratio’ door Verstegen zelf waarin hij spreekt over de straffen die de verdrukkers en de vervolgers van den katholieken godsdienst opgeloopen hebben en den gewelddadigen dood van de aanvoerders en verdedigers der Hervorming. Het werk is geïllustreerd met gravuren, die in beeld de voorstelling geven der martelingen van kloosterlingen, priesters en leeken die voor hun geloof den heldendood stierven of kloekmoedig de gruwelijkste pijnen trotseerden. AlvinGa naar voetnoot1) beweert dat ettelijke gravuren van dit boek en heel zeker de laatste, die de executie van Maria Stuart voorstelt, gegraveerd werden door Jan Wierix. Met zekerheid kan zulks echter niet uitgemaakt worden, daar er geen enkele geteekend is; maar deze veronderstelling wordt toch niet heelemaal zonder grond gedaan, omdat het bekende portret van Maria Stuart, door Jan Wierix gegraveerd, op de hoeken in kleine gravuurtjes dezelfde scenes vertoont als degene die voorkomen in de laatste gravure van het ‘Theatrum’ eene er van: de onthoofding van Maria Stuart, is niets anders dan de kopie ‘en contre-partie’ van de daarmee overeenstemmende kopergravure uit het ‘Theatrum’Ga naar voetnoot2). Ruelens meende ze aan Jeroom Wierix te mogen toeschrijven, daar hij het bekende portret van Maria Stuart ook voor werk van denzelfden kunstenaar hieldGa naar voetnoot3). | |
[pagina 56]
| |
't Was niet de eerste maal dat een werk van dien aard gepubliceerd werd: catalogi met de namen van de vervolgden en martyrologia werden in 't Engelsch, Spaansch en Italiaansch uitgegeven en bij duizenden verspreid in al de katholiek gebleven landen van EuropaGa naar voetnoot1). Een werk dat al die verschillende beschrijvingen groepeerde en zich bovendien niet tot Engeland beperkte, maar ook Frankrijk en de Nederlanden behandelde en de verhalen van die vervolgingen daarbij nog met gravuren illustreerde, moest ongehoorden opgang maken op het vasteland. Dit wordt dan ook bevestigd door den uitgever Huberti die in het voorwoord van de Fransche vertaling verklaarde dat het boek een gunstig onthaal te beurt gevallen was in de Nederlanden, Duitschland, Italië, en enkele streken van SpanjeGa naar voetnoot2). Daarom liet hij het ook in 't Fransch vertalen, omdat Frankrijk ‘qui estoit l'un des plus irréprochables témoins de ces cruautez’ er kennis zou kunnen van nemen. Op het gezag van S. Van Ey, die in zijn handschriftelijk gebleven studie over de ‘Scriptores Antverpienses’ beweert dat de latijnsche en de Fransche editie tegelijkertijd zouden verschenen zijn, neemt Ruelens ook aan dat de eerste fransche vertaling werkelijk dateert van 1587. Die meening is nochtans niet in overeenstemming met die van voorname bibliografen als Brunet en Lowndes; in geen enkel bibliografisch werk noch in geen enkele bibliotheek hier te lande trof ik een dergelijke editie aan. Waarom Ruelens partij trok voor Van Ey en zich diens zienswijze eigen maakte, begrijpen we best uit de gevolgtrekkingen die hij daaruit afleidde voor het verdere opmaken van Verstegen's biografie. Doch daarover later. Er is wel van geen Fransche vertaling van het ‘Theatrum’ in 1587 spraak geweest. We mogen zulks afleiden uit het getuigenis van Huberti zelf, waar hij in het ‘Advertissement’ van die Fransche editie verklaart dat het reeds eenigen tijd geleden is dat het boek, uitgegeven in het latijn, gunstig onthaald werd in alle katholieke landen van EuropaGa naar voetnoot3). Het ‘Theatrum’ zelf verscheen op het ein- | |
[pagina 57]
| |
de van 1587 - het privilegie is eerst gedateerd: 9 September van datzelfde jaar; naar alle waarschijnlijkheid kwam het boek dus eerst in November of December van de pers en kon er nog bezwaarlijk in 1587 een Fransche vertaling het licht zien. Al de mij bekende uitgaven geven trouwens alle zonder uitzondering 1588 als jaartal aan. Henri Hauser, die in zijn ‘Les sources de l'Histoire de France, III, Les Guerres de Religion (1559-1589) ook het ‘Theatrum’ bespreekt, is de eenige die een andere meening toegedaan schijnt. Na over de latijnsche uitgaven gesproken te hebben, voegt hij er bij: ‘Sous la même reliure, traduction française: Prologue des tragédies répresentées au théâtre de la cruauté des héretiques. L'explication des figures y est bien plus détaillée que dans la version latine,..... en vermeldt vervolgens een tweede éditie: ‘Théâtre..... Anvers, 1588, in 4o, suit, non la 1re édition française, mais l'édition latine’Ga naar voetnoot1). Maar hieruit moeten we nog niet besluiten dat die eerste Fransche versie het licht zag in 1587; ‘sous la même reliure’ duidt daarom nog niet aan dat de twee uitgaven oorspronkelijk gelijk gepubliceerd werden. De eenig logische gevolgtrekking die we hieruit kunnen afleiden is dat er wel degelijk twee Fransche vertalingen verschenen, maar dat ze allebei in 1588 uitgegeven werden. Drie feiten wijzen hier op. Hauser zelf bevestigt het bestaan van twee verschillende Fransche edities (volgens hem eene in 1587 en een andere 1588), waarvan de eerste voorzien is van dien beruchten ‘Prologue’ en veel overvloediger uitleg geeft bij de gravures, terwijl de tweede den latijnschen tekst op den voet zou volgen. Rond 1884 bezorgde de firma Desclée een heruitgave van het ‘Théâtre’, die als trouwe reproductie bedoeld werd van de vertaling, verschenen in 1588. In de voorrede er van zinspeelt de uitgever op twee verschillende edities, daar hij verklaart zich voornamelijk gebaseerd te hebben op de versie die den latijnschen tekst op den voet volgt, maar tevens om zijn belangrijkheid, den ‘Prologue’ mee drukken liet die in deze uitgave geregeld ontbreekt. 't Is in de voorrede van Huberti dat we de oplossing hiervan moeten gaan zoeken. Hij had het werk door Vlamingen laten vertalen, maar nadat hij de vertaling ingezien had, oordeelde hij dat | |
[pagina 58]
| |
hun Fransch niet door den beugel kon: ‘Toutefois, comme cette langue leur estoit étrangère, aussi faut-il confesser qu'ils y commirent d'estranges fautes. Car leur François, en quelques endroits escorché du Latin et en autres lieux mal cousu et pirement tissu, dégousta ceux qui connaissoient la naifveté et gentilesse de cette langue’Ga naar voetnoot1). Hij gaf ze in handen van een Franschen koopman ‘qui négotiait par deça et que l'on réputoit homme assez bien entendu en cette langue’Ga naar voetnoot2). Deze verbeterde en vermeerderde den tekst, en voegde er nog een ‘Prologue’ aan toe, waarin hij op de heftigste wijze uiting gaf aan zijn politieke gevoelens zoodat dit stuk een vlammend ‘manifeste guisard’ werd. Daar het werk voor een Fransch publiek bestemd was, werden de wreedheden en de gewelddaden van de Calvinisten in Frankrijk op de eerste plaats gebracht. Deze vertaling met den befaamden ‘Prologue’ komt vrij wel overeen met de beschrijving die Hauser geeft van de eerste editie, die hij aanhaalt en die hij schijnbaar 1587 dateeren wil, maar verschilt echter grondig van de andere uitgave (1588), waarvan er o.a. een exemplaar op het Plantin-Moretusmuseum te vinden is, en waarin die proloog ontbreekt. Denkelijk zal Huberti het noodig geoordeeld hebben, na die eenigszins afwijkende vertaling datzelfde jaar nog een andere, die nauwkeuriger den latijnschen tekst weergaf, het licht te laten zien; vermoedelijk heeft hij die tweede maal dan toch zijn toevlucht moeten nemen tot het ‘ramage de nos Flamans’ waarvoor hij den eersten keer zoo den neus opgetrokken had. 't Was in de eerste, eenigszins gewijzigde vertaling dat het ‘Theatrum’ verspreid werd in Frankrijk ener eenige beroering verwekte. De koopman ‘qui négotioit par deça’ had er immers een agressief karakter aan gegeven, en trouwe aanhanger van de Guise en der Ligueurs, was hij in zijn ‘Prologue’ geweldig te keer gegaan tegen de ‘politicques’ en ‘mignons’ die de ellende van Frankrijk bewerkten: ‘de tegenwoordige koning is goed, maar omringd door gespuis’: ‘la France n'est plus la France, c'est un Royaume de Machiavel, un Cabinet de Mignons, une république nogarette; la France, qui estoit autrefois le coeur et l'âme de la chrétienté, n'est plus à présent qu'un corps mort que les mignons | |
[pagina 59]
| |
héréticques et les politicques mangent comme vers qui grouillent en une charogne morte’Ga naar voetnoot1). Dat het boek de geesten opzweepte, staat vast, maar of het werkelijk zoo 'n grooten invloed te Parijs uitoefende, als Ruelens beweert, is niet bewezen. Hij meent dat Verstegen zich met zijn werk naar de Fransche hoofdstad zou begeven hebben om zich daar te werpen in de branding van de burgertwisten die Huguenoten en Ligueurs tegen elkaar opzweepten, en op dat oogenblik momenten van hooge spanning doormaakten. ‘Par la forme qu'il avait donné à son ouvrage - zegt hij - il était destiné dans sa pensée, à agir sur les masses, il était écrit dans un but agressif, c'était un véritable manifeste. Il fallait le lancer sur un théâtre propice. Muni de son livre, il se rendit à ParisGa naar voetnoot2). Doch waarom moest het werk nog gelanceerd worden ‘sur un théâtre propice’, daar het toch van meet af aan het gunstigste onthaal genoot in alle katholieke landen? En waarom was die ‘théâtre propice’ nu juist Frankrijk en Parijs? Daar waren de godsdienstoorlogen in 1587 toch reeds tot een woedenden partijstrijd ontaard tusschen de hertogen de Guise en Hendrik van Navarra. Waarom waren de Nederlanden dat niet even goed? Daar toch ook woedde de strijd, wel niet meer met al de hevigheid en de bitterheid die hem in den aanvang kenmerkte, maar hier had hij toch veel zuiverder de karaktertrekken van een kamp om den godsdienst bewaard. Ook hier kon propaganda ten goede komen, daar Parma nog immer zijn overwinnenden gang naar het Noorden voortzette. Vervolgens wijst hij er op hoe in 1587 de Ligue niet meer beantwoordde aan de hooge zending, waartoe hare voormannen ze in het leven geroepen hadden: namelijk de verdediging van het katholiek geloof; hoe ze nog slechts een werktuig was in de handen der Guise, die alleen een andere dynastie op den troon van Frankrijk zochten te brengen. Daarna wil hij Verstegen's problematische reis naar Parijs verklaren als volgt: ‘Un grand événement, un crime, la mort de Marie Stuart aurait pu, un moment, rappeler la Ligue à sa véritable direction: à ce grand défi jeté par le Protestantisme à la face des nations catholiques, la France de Saint-Louis eut peut-être répondu en prenant en main la vieille épée des croisades. | |
[pagina 60]
| |
C'était là sans dans doute la pensée de Verstegen. Mais, étranger en France, il ne connaissait pas suffisamment quel mobile guidait ceux qui se posaient dans ce pays comme les défenseurs du catholicisme. Il espérait que la grande lutte allait commencer et il crut l'instant favorable pour se jeter lui - même activement dans la mêlée. Plusieurs de ses compatriotes, exilés comme lui par la persécution d'Elisabeth, étaient alors à Paris et s'y distinguaient parmi les plus exaltés; peut-être est-ce à leur appel qu'il y arriva’Ga naar voetnoot1). Dat alles nu zijn loutere veronderstellingen: we weten wel dat de dood van Maria Stuart diepe ontroering verwekte te Parijs, ontroering, die door de Guise voor eigen rekening uitgebuit werdGa naar voetnoot2). Aan wraak over de gepleegde euveldaad dacht men toen te Parijs niet. Hendrik III had zich tevreden gesteld met zijn gezant Pompone de Bellièvre voor Elizabeth een lange en belachelijke redevoering te doen voordragen en had de ongelukkige vorstin voor het overige in den steek gelaten. De Guise wierpen de verantwoordelijkheid van de terechtstelling op den koning die niets gedaan had om haar te redden. Wel hadden de Guise, in overleg met de Engelsche vluchtelingen te Parijs, er rond 1583-1584 een oogenblik aan gedacht hulp te gaan bieden aan de onttroonde koninginGa naar voetnoot3), maar sedert 1585 hadden ze van dat voornemen afgezien en wijdden ze al hun krachten aan den strijd tegen Hendrik III en zijn ketterschen troonopvolger. Van een kruistocht tegen Engeland kon toen, minder dan ooit, spraak zijn. Of Verstegen zulke gedachten koesterde in 1587? Ruelens meende zulks te mogen besluiten uit een wensch dien de schrijver van het ‘Theatrum’ op het einde van zijn boek uitsprak ter gelegenheid van de terechtstelling der Schotsche koningin, waar hij het voornemen maakte haar leven en geschiedenis later uitvoerig te beschrijven: ‘Son histoire sera plus amplement écrite en autre lieu. En attendant, nous prions le Dieu tout-puissant, vengeur équitable des injures faites à son saint nom et des cruautés exercées contre son Eglise, de faire justice de cette barbare tyrannie et de mettre en la main des | |
[pagina 61]
| |
Princes et des Monarques chrétiens le glaive de sa justice et de sa vengeance’Ga naar voetnoot1). Maar als Verstegen toen den wensch uitsprak dat de katholieke vorsten Elizabeth zouden gaan bestraffen om den koninginnemoord te wreken, dan dacht hij niet aan Frankrijk, maar had veeleer, zooals trouwens al zijn overige Engelsche vrienden, het oog gericht op den koning van Spanje en lang zou het niet duren voor de onoverwinnelijke Armada naar Engeland zeilen zou. Dat Verstegen zich op het aandringen van zijn vrienden te Parijs naar de Fransche hoofdstad zou begeven hebben, is insgelijks onwaarschijnlijk, daar op dat oogenblik juist het tegenovergestelde plaats greep. Ettelijke voorname uitwijkelingen zooals Charles Paget en Morgan, die zich tot dan toe te Parijs hadden opgehouden, begaven zich rond 1587 naar de Nederlanden, omdat ook van hieruit onder het bevel van Parma, voorbereidselen getroffen werden voor den tocht van de koninklijke ArmadaGa naar voetnoot2).
* * *
Ruelens brengt de verschijning van Verstegen's boek vervolgens in verband met een gebeurtenis die te Parijs een opschudding en een beroering verwekte zonder weerga, die veroorzaakt werd door het bekende ‘tableau de Madame de Montpensier’. Zooals reeds gezegd werd, exploiteerden de voormannen van de Ligue voor eigen rekening de ontroering die te Parijs verwekt werd door de terechtstelling van Maria Stuart. Madame de Montpensier, de zuster van den hertog de Guise, had den koning Hendrik III een doodelijken haat toegezworen en beroemde er zich op al de beruchte ‘prédicateurs’ van de Ligue onder hare macht te hebben en te beheerschen. Op haar aanraden had Jean Prévost, pastoor van Saint-Séverin, op het kerkhof van zijn parochie een ontzaglijke schilderij doen ten toon stellen waarop de vervolgingen afgebeeld werden, die de Engelsche katholieken onder de protestantsche Elizabeth te lijden hadden. Ziehier hoe het ‘Journal de l'Estoile’ het voorval verhaalt: ‘Le jeudi 9 juillet (1587) fut osté du cimetière Saint-Sévrin, un tableau que les politicques apeloient le tableau de Madame de Mont- | |
[pagina 62]
| |
pensier pource qu'à sa requeste et de son invention (comme l'on disoit) il y avoit esté mis par maistre Jean Prevost, curé dudit Saint-Sevrin. Le jour de Saint-Jean précédent, de l'advis et commun consentement de ceux de la Ligue et principalement de quelques marmitons et souppiers de la Sorbonne, braves conseillers d'estat, qui ont toute leur vie esté enfermé dans un collège à pedantizer et manger les pauvres novices de théologie, entre lesquels on nommoit Rose (evêque de Senlis), Boucher (curé de Saint-Benoist), Peltier (Julien le Pelletier, curé de St Jacques la Boucherie), Hamilton (Jean, Ecossais, curé de Saint-Côme), Ceuilli (Jacques, curé de St Germain l'Auxerrois), et tout plein d'autres. En ce tableau estoient peintes au vif et représentées plusieurs cruelles et estranges inhumanités exercées par la Reine d'Angleterre, contre les bons et zelés catholicques, apostolicques et romains; et avoit esté mis là exprès, pour animer toujours de plus en plus le peuple à la guerre contre les huguenots et hériticques, adhérans et fauteurs d'iceux, et mesme contre le Roi, que le peuple instruit par les prédicateurs disoit favoriser soubs main les huguenots. De fait, alloit ce sot peuple à Paris, voir toujours ce beau tableau, lequel voiant, il s'émouvoit, criant qu'il falloit exterminer tous ces méchans politicques et huguenots. De quoi le Roi adverti, manda à ceux de sa cour de parlement qu'ils eussent à le faire oster, mais le plus sécrètement et modestement qu'ils pourroient, crainte d'esmotion. Ce que la cour ordonna estre fait de nuit, et en fust bailli la charge à maistre Hierosme Anroux, conseiller en ladite cour et lors marguiller de l'église Saint-Sevrin’Ga naar voetnoot1). En Ruelens maakt er de volgende bedenking bij: ‘Il nous semble presque hors de doute que ce tableau n'était autre chose que la reproduction des gravures du livre de Verstegen. Nous l'avons fait remarquer déjà, il eût le premier l'idée de réprésenter en images ces persécutions dont il avait été témoin, et sa liaison avec les chefs de la Ligue est un fait avéré’Ga naar voetnoot2). Wat Ruelens slechts als een veronderstelling vooropzette, schijnt op 't eerste zicht wel eenigen grond van waarschijnlijkheid te krijgen wanneer men er het verhaal op naleest dat de toenmalige Engelsche gezant te Parijs, Edward Stafford, van deze gebeurtenis | |
[pagina 63]
| |
geeft, die hij van zijn kant in verband brengt met de Engelsche aangelegenheden. In een brief aan staatssecretaris WalsinghamGa naar voetnoot1) geeft hij als oorzaak van het ophefmakende incident de ontevredenheid aan die heerschte onder de Engelsche uitgewekenen te Parijs. Eenigen onder hen hadden het aangedurfd een boek uit te geven dat Stafford gevaarlijk achtte voor Engeland; van welken aard dit boek was, vertelt hij niet. Hij was er in geslaagd de schrijvers en den drukker er van te ontdekken en bekwam zooveel van den zwakken Hendrik III dat enkelen onder hen aangehouden en het gering aantal exemplaren van het gepubliceerde werk, waarop men nog de hand leggen kon, vernield werden. Dit boek moet wel eenigszins in verband gestaan hebben met de katholiekenvervolging in Engeland, vermits de Engelsche ballingen, toen de Fransche koning momenteel uit Parijs vertrokken was, als weerwraak het groote ‘tableau de Madame de Montpensier’ publiek ten toon stelden. En een beroering dat het verwekte onder het volk! Meer dan 5000 man kwamen het dagelijks in oogenschouw nemen; het ijzer werd dan ook gemeed terwijl het heet was, en te dier gelegenheid verscheen er dadelijk een boek: ‘Advertissement des Advertissements’ dat als uitleg dienen moest van alles wat op het schilderij uitgebeeld was, met op het einde ook een vermelding van den dood van Maria Stuart, die door hen als een martelares werd opgehemeld. Stafford deed al het mogelijke om het schilderij onmiddelijk te doen wegnemen en maakte zijn beklag over het boek dat tegelijkertijd verschenen was, maar noch de Fransche staatssecretaris Pinart, noch de ‘Lieutenant Civil’ durfden het aan zulks ten uitvoer te brengen uit vrees voor de bedreigingen die door de voorstanders van de Ligue geuit werden tegen hen, die het zouden willen wegnemen. Het was slechts 17 dagen later, toen de koning teruggekeerd was te Parijs, dat men er in gelukte het reusachtige schilderstuk heimelijk te doen verdwijnen. Bij nader onderzoek moeten we echter de poging om Verstegen's Theatrum, zooals het te Antwerpen in 1587 verscheen, te indentificeeren met een van de beide boeken, waarop de Fransche gezant | |
[pagina 64]
| |
zinspeelt, opgeven en kunnen we bijgevolg Ruelens' hypothese niet bijtreden. Met het eerste kan het zeker niet het minste verband hebben, daar dit in Juni '87 reeds door Stafford naar Engeland gestuurd werd en Verstegen's boek toen nog niet kon verschenen zijn, daar hij het privilegie voor zijn werk eerst den 9 September verkreeg. Dit eerste boek kan wel betrekking gehad hebben op de Engelsche katholiekenvervolgingen of op den dood van Maria Stuart,- zulks is zelfs heel waarschijnlijk - maar moet daarom nog niet noodzakelijk in verband gebracht worden met Verstegen's gravurenverzameling die hetzelfde onderwerp behandelde. Gedurende die roerige periode van politieke agitatie te Parijs zagen de aanvoerders van de Ligue, die in verbinding stonden met voorname Engelsche vluchtelingen, in het publiceeren van zulke schriften een middel om de bevolking op te ruien tegen Hendrik III, dien men beschuldigde al te toegevend te zijn voor de Protestanten en ze zelfs in 't geheim te bevoordeeligen. Op een jaar tijd, van Juni 1586 tot Juni '87 signaleerde Stafford herhaaldelijk ‘certain knavish books’ die te Parijs verschenen en over Engelsche aangelegenheden handelden, en waarvan de auteurs Engelsche uitgewekenen warenGa naar voetnoot1). Verstegen's boek trouwens, ook de Fransche vertalingen van 1588 - verscheen te Antwerpen en niet te Parijs; bedoelde Stafford met dit eerste werkje de gravurenverzameling van den Engelschen pamflettist, dan had hij er moeten bijvoegen dat het hem uit het buitenland toegestuurd werd, zooals zulks het geval was voor een ander boek dat hem van uit de Nederlanden in handen kwamGa naar voetnoot2). Daar hij het niet doet, mogen we er wel uit opmaken dat bedoeld boek te Parijs of ten minste in Frankrijk verscheen. Ware zulks niet het geval geweest, dan was hij zeker den Franschen koning niet lastig gevallen om de plichtigen te straffen voor het publiceeren van een dergelijk boek. Voor het tweede, de ‘Advertissement des Advertissements’ bestaat er meer kans, daar we hier met eenige zekerheid kunnen zeggen welke de inhoud van het werkje moet geweest zijn. Volgens Stafford's vermelding was het bedoeld als een soort commentaar op het ontzaglijk schilderstuk dat door den pastoor van Saint-Sévérin | |
[pagina 65]
| |
ten toon gesteld werd, De titel en de bedoeling van het boekje: uitleg te verschaffen aan het Fransche publiek te Parijs over de beteekenis van het schilderij, wijzen er op dat het werk in het Fransch opgesteld werd. Maar geen van de twee, noch het beruchte ‘tableau’, noch het daarop volgend commentaar, kandoor Verstegen's werk geïnspireerd zijn, om de goede reden dat het toen nog niet verschenen was. Het eenigste wat we misschien mogen veronderstellen is dit, hetgeen heelemaal neerkomt op het tegenovergestelde van wat Ruelens beweerde: dat Verstegen's ‘Theatrum’ opgevat werd in den aard van de Advertissement des Advertissements, en er zoodoende zelfs, voor de samenstelling eenigszins den invloed van onderging. Wel is er nog een andere gissing mogelijk, deze namelijk dat afzonderlijke gravuren van het ‘Theatrum’ reeds voor Juni '87 verschenen waren, maar daarom is het lang nog niet zeker dat deze op dat oogenblik reeds te Parijs verspreid waren en daar een schilder zouden geinspireerd hebben. Verder moeten we bij Ruelens' veronderstelling nog opmerken dat Verstegen wel in betrekking stond met de Engelsche uitwijkelingen te Parijs, en nog wel met de roerigste zooals Charles Paget en Thomas Morgan, maar niet in verbinding stond met de mannen van de Ligue zooals zijn twee landgenooten; dit steunt slechts op een ongemotiveerde bewering van de ‘Biographie Universelle’Ga naar voetnoot1), die verklaart dat het de aanvoerders van de Ligue waren die Verstegen in 1587 te Parijs zouden verlost hebben na zijn gevangenneming door Hendrik III. Ruelens gaat echter voort: ‘Irritée du succès de ce livre, la reine d'Angleterre se plaignit amèrement et fit demander par son ambassadeur l'extradition de Verstegen. Elle le réclamait comme sujet, comme fugitif et voulait le faire punir comme coupable du crime de lése-majesté. Henri III, qui au fond, n'aimait pas Elisabeth, ne voulut pas accéder à ces pressantes sollicitations, mais avec sa faiblesse ordinaire, il crut devoir la satisfaire en partie. Il fit donc emprisonner Verstegen. Lorsqu'ils apprirent cela, les chefs de la Ligue entrèrent en fureur, et Jean Boucher dans son virulent libelle: ‘De justa abdicatione Henrici III (Paris, 1589) range la captivité de | |
[pagina 66]
| |
l'écrivain anglais parmi les grands griefs qu'il reproche au porteétendard de la reine d'Angleterre, nom qu'il donnait au roi. On ignore combien de temps Verstegen resta en prison; ce furent les chefs de la Ligue qui en ouvrirent les portesGa naar voetnoot1); probablement le jour où le roi quitta Paris, expulsé par le duc de GuiseGa naar voetnoot2) en Ruelens voegt er heel meewarig bij: ‘Ces événements dégoûtérent Verstegen de la vie politique, il dut être bien mortifié du rôle qu'on lui avait fait jouer, car plus tard, dans aucun de ses écrits, on ne trouve plus la moindre allusion directe ou indirecte, à cette époque de sa vie’Ga naar voetnoot3). Waar de ‘Biographie Universelle’ het bewijs haalt dat het de aanvoerders van de Ligue waren die de poorten van het gevang voor Verstegen openzetten, weten we niet en wordt ons niet gezegd. Naar mijn meening is het ook maar een bloot vermoeden of een loutere veronderstelling om den Engelschen schrijver toch maar uit het gevang te kunnen helpen, daar ze anders niet verklaren konden hoe hij er uit geraakt was. Heel deze historie van gevangenneming en vraag om uitlevering lijkt wonderwel op een vorige episode uit Verstegen's leven, die aan Ruelens en al de andere biografen onbekend was, en die we slechts te weten kwamen uit recente archievenpublicaties van het ‘British Record Office’. In de ‘Foreign Series’ van de ‘State Papers’ van de jaren 1583-1584Ga naar voetnoot4) komt er een uiterst interessante korrespondentie voor van den Engelschen gezant te Parijs, Edward Stafford, die den Engelschen staatssecretaris Walsingham of wel andere invloedrijke personen regelmatig op de hoogte houdt van het doen en laten der Engelsche uitwijkelingen in de Fransche hoofdstad. Verstegen vertoefde er toen reeds van 1580 af. Sedert Stafford in September 1583 Henry Cobham als gezant te Parijs opvolgde, werd het leven er onveilig voor de bannelingen, daar hij een schitterend debuut wilde maken en zijne ‘instructions’ naar de letter wilde uitvoeren. Daarin werd hem opgelegd een oog in 't zeil te houden op de doening van de Engelsche vluchtelingen die zich toen in de voornaamste centra van Noord-Frankrijk: Parijs, Rouen en | |
[pagina 67]
| |
Reims ophieldenGa naar voetnoot1). Toen hij enkele weken later zijn geloofsbrieven aan Hendrik III overhandigde, verzocht hij dien vorst reeds maatregelen te willen nemen tegen schrijvers van pamfletten en schimpschriften, waarin de Engelsche koningin aangevallen en de goede rechten van Maria Stuart op den troon van Engeland verdedigd werden. Zulke werden er bij de vleet verspreid. Hij drong echter bij den Franschen koning aan om op het oogenblik zelf nog: ‘to command a slanderous book to be suppressed which is published with much false matter to the prejudice’ van Engeland's koningin. Deze was, naar Stafford verzekerde, niet zoozeer gegriefd door den inhoud van het boek, maar had zich boos gemaakt omdat Hendrik zich niet even ‘gentlemanlike’ betoond had als zij. Een dergelijk feit had zich immers ook in haar koninkrijk tegen den Franschen koning voorgedaan, en toen had zij den schrijver van dat werk ten strengste doen straffen. De koning had nooit gehoord over zulk boek, maar gaf den gezant echter de verzekering dat hij zich even grootmoedig zou toonen als Elizabeth en beloofde hem een onderzoek over de zaak te zullen instellenGa naar voetnoot2). Stafford bleef ondertusschen niet werkeloos en schreef een brief naar den Franschen staatssecretaris Pinart om den koning eenigszins haast bij het werk te doen zetten. Als antwoord daarop kwam de Procureur-Generaal van den koning Stafford reeds den 21 October opzoeken om hem mede te deelen dat Hendrik bevel gegeven had den schrijver van dat ‘slanderous book’ zoo streng mogelijk te straffen, zoo..... de Engelsche gezant dien slechts kon noemen of ten minste enkele aanduidingen kon geven aangaande ‘the author or partaker of it’. Stafford kon hem die niet geven en antwoordde dat het zijn plicht niet was de misdadigers op te sporen, dat zulks door 's konings officieren hoefde gedaan te wordenGa naar voetnoot3). Daaruit besloot de gezant dat hij tot hier toe slechts met mooie woorden gepaaid werd en niets bekomen zou, zoo hij zelf de handen niet uit de mouwen stak. Van dan af liet hij de voornaamste Engelsche bannelingen te Parijs scherp in het oog houden, en hij wist waar hij zijn mannetjes moest zetten, hij die ze in schranderheid allen de baas was en verklaarde: ‘For my part, I am of a | |
[pagina 68]
| |
mind to use the devil himself well, if he could come to me in the likeness of a man, to serve the Queen withal’Ga naar voetnoot1). Nog eenmaal waren de Engelsche vluchtelingen hem te rap, toen er te Parijs op drie plaatsen tegelijk ‘a foul picture’ ten toon gesteld was, waarop de liefdesbetrekkingen van de Engelsche vorstin met ‘Monsieur’, den hertog van Alençon, op bespottelijke wijze voorgesteld werden. Ze werden echter weer zoo spoedig verwijderd dat geen enkel van Stafford's mannen de gelegenheid had om naar de bedoelde schilderijen te gaan zien. Nog niet heel zeker van zijn zaak, wilde de gezant zich niet rechtstreeks inlaten met een onderzoek nopens dit voorval, maar niet ten onrechte veronderstelde hij dat de Engelsche ‘réfugiés’ weer de hand in het spel hadden, want, voegt hij er bij: ‘I think there are not many naughty people in the world as some of them there be’Ga naar voetnoot2). Hij nam zich nochtans voor alles in het werk te stellen om te weten te komen wie deze schilderijen ten toon gesteld had. We zien hier uit dat het ‘tableau de Madame de Montpensier’ van 1587 dus niet het eerste van het genre was en dat de Engelsche ballingen werkelijk niet op Verstegen's Theatrum moesten wachten, om op het idee te komen hun protestantsche vorstin door het exposeeren van dergelijke tableaux nijdig te maken. Stafford's pogingen werden waarschijnlijk niet met den gewenschten uitslag bekroond, want twee dagen later berichtte hij aan Walsingham dat hij zelf de schilderijen gezien had en er niets aanstootelijks in vond voor de eer van de koningin. De beteekenis ervan was heelemaal misverstaan geweest door hen, die hem over dit feit ingelicht haddenGa naar voetnoot3). Maar een volgende maal had hij een betere vangst. Den 23 November reeds kon hij Walsingham de kopie toezenden van het eerste blad van een boek dat in druk was. Slechts een enkel blad was gedaan; er was plaats open gelaten voor de prenten die er nog bijgevoegd moesten worden; naar de titels alleen te oordeelen kon men reeds gissen van welken aard de prenten zouden zijn die het boek moesten illustreeren. De gezant was verplicht slechts een kopie | |
[pagina 69]
| |
te sturen, daar hij het bedoelde blad weer op zijn plaats moest laten stellen, uit vrees dat degene, die het hem gebracht had, zich anders zou verraden hebben. Deze, waarschijnlijk een van zijn creaturen, moest er bijblijven om het overige van de zaak ook aan 't licht te brengenGa naar voetnoot1). En niettegenstaande de groote waakzaamheid van twee bekende Engelsche réfugiés, Morgan en Hugh Owen, die nooit van de drukpers weggingen, kon hij veertien dagen later reeds een ander blad naar Walsingham sturen. Een van de helpers van de drukpers, ook een Engelsche vluchteling, had zich laten omkoopen, en had er in toegestemd om de bladen, door bemiddeling van een tusschenpersoon, aan Stafford af te leverenGa naar voetnoot2). Zoo kon hij zich nauwkeurig op de hoogte houden van de vordering van het werk. Op aanraden van Walsingham had hij dadelijk een onderhoud aangevraagd met Pinart, maar zou weer niets bekomen hebben, zoo hij ditmaal zelf de handen niet aan den ploeg geslagen had. Hij liet de drukkerij overvallen, en deed den drukker en den Engelschman die het boek in druk wilde doen uitgeven, opleiden. De naam van dien Engelschman was Verstingham, zooals hij Verstegen spelde. Nu trok Pinart, op Stafford's verzoek, naar den koning om recht te eischen voor den smaad, die zijn koningin aangedaan was; de koning zei iets van het toepassen van een strenge straf maar het bleef voorloopig bij beloften. De gezant wilde nu eens een voorbeeld stellen voor alle andere uitwijkelingen: hij stelde zich niet alleen tevreden met het opeischen van de vormen en de gedrukte proeven, maar wilde den gevangen Engelschman aan de galg doen opknoopen: ‘to teach all others by him to be honester men to their country’Ga naar voetnoot3). Hij vroeg bij den koning een audientie aan, om hem zelf op de hoogte te brengen van het gebeurde en hem tot spoed in het onderzoek van de zaak aan te zetten. Maar de koning, die gereed stond om 's anderendaags naar Saint-Germain te vertrekken, was er niet op gesteld toen nog vreemde gezanten te ontvangen en liet hem wachten tot na zijn terugkomst. Daar bleef het echter niet bij. Hij begaf zich naar de koningin-moeder Marie de Medicis, die juist van Château-Thierry teruggekeerd was, werd door haar den 12 Ja- | |
[pagina 70]
| |
nuari 1584 ontvangen en gunstig aanhoord. Zij zegde hem niet alleen hare hulp toe, maar beloofde zelf persoonlijk den koning over de zaak te zullen onderhouden, opdat deze zoo vlug mogelijk haar beslag zou krijgen. Met hare goedkeuring zette hij zijn onderzoek voort, deed het huis van den drukker nogmaals doorzoeken door een ‘commissary’ van den ‘Procureur du roi at the Chastelet’ en den ‘Lieutenant-Criminal’ en vonden er nog twee personen waaronder de zoon van den drukker, die eindigde met te bekennen dat hij de correcteur geweest was. Ook deze twee werden opgeleid en in het Châtelet opgesloten. Daags daarna verzocht hij Pinart den koning, die inmiddels teruggekeerd was, en ook de koningin-moeder op de hoogte te brengen van den bekomen uitslag en diende nog een aanvraag in tot verder onderzoek dat de andere medeplichtigen insgelijks zou doen ontdekken. Hij vroeg een strenge en rechtvaardige straf, - niet voor den drukker en zijn zoon die geen Engelschen waren en slechts hun brood zochten te verdienen, neen, maar voor die schuldige Engelsche émigrés, die hij als ‘vainglorious persons’ ‘des fasteux’ afschilderde; 't was immers slechts onder voorwendsel van godsdienst dat zij zich met zulke propaganda bezig hielden en hun onheilspellende plannen ten uitvoer brachten. Hun slechte daden moesten zelfs den goeden naam van den koning schaden, want hij zelf, Stafford, had een Engelschman hooren beweren dat ze zinnens waren drie exemplaren van dat boek aan den koning cadeau te doen, alsof het Hendrik III werkelijk genoegen kon doen ‘to take pleasure in seeing things so prejudicial to the reputation of his good sister and neighbour’. In een roerende peroratie, waarin hij aanspraak maakte op hun wederzijdsche vriendschap, smeekte hij Pinart toch ook het zijne te willen bijdragen om te beletten dat ‘so wicked a thing should remain undiscovered and unpunished’Ga naar voetnoot1). Maar zoo eenvoudig zou de zaak nu toch ook niet van stapel loopen: Verstegen's vrienden gaven er ruchtbaarheid aan en zonden dadelijk naar Dr Allen te Rouen. Deze kwam opzettelijk naar Parijs en trok dadelijk naar den pauselijken nuntius Mgr. Girolamo Ragazzoni door Gregorius XIII in 1582 belast met toezicht te houden over de gebeurtenissen in Engeland; hij ook spoedde zich op | |
[pagina 71]
| |
zijne beurt naar het hof om den koning over het geval te onderhouden. De nuntius liet den koning verstaan dat het een katholieken vorst niet betaamde, de verdrukking van zijn geloofsgenooten zoo openlijk te laten geschieden, verzocht hem de Engelschen terug vrij te laten, en ze onder zijn bescherming te stellen; hij vroeg er zelfs de toelating bij om het boek, dat ze bezig waren te laten verschijnen, te mogen voort drukken. Om den koning gunstig te stemmen - zoo vertelt de Engelsche gezant ten minste - schonk de nuntius juist op denzelfden dag den kardinaalshoed aan den broeder van den hertog de Joyeuse en aan dien van den prins de Condé, - iets wat Hendrik III ten zeerste verlangde. Hij vertelde hem verder dat men in Engeland grootere oneer liet geschieden aan zijn naam dan zulks in Frankrijk voor dien van Elizabeth gebeurde; daar immers had men een boek laten verschijnen over den St Barthélémy-nacht waarin de koning van Frankrijk ‘greatly touched’ was. Hendrik zei daarop dat hij niet zinnens was de vervolging van de katholieken in de hand te werken; maar feiten, waardoor de eer van naburige prinsen geschonden werd, kon hij niet ongestraft laten voorbijgaan. Wat de vrijlating van de schuldigen betrof, daar moest hij met Stafford nog over onderhandelen. Nauwelijks had deze iets vernomen van de bemoeiïngen van den nuntius, of hij ook op zijne beurt trok naar het hof en vroeg om een onderhoud. Maar nog voor hij dat bekwam, hoorde hij iets uitlekken over het verzoek van den nuntius en het antwoord dat Hendrik daarop gegeven had. Dit deed hem van opzet veranderen; onder voorwendsel de zaak te willen bepleiten van een handelaar, die door Walsingham en door den Raad aanbevolen was, wachtte hij eerst geduldig of wat de anderen over Verstegen's zaak zeggen zouden. Hij maakte er slechts bedektelijk een toespeling op door den koning te bedanken voor de bezorgdheid, die hij aan den dag had gelegd, om de eer van Elisabeth te vrijwaren. En vermits de pauselijke nuntius zich niet ontzien heeft dien ‘knave’ onder zijn bescherming te nemen, voegde hij er aan toe, zou hij meer eischen dan de gevangenneming van den schuldige, het vernietigen van de boeken en het verbreken van de vormen, ende doodstraf verzoeken ‘as a fear to those, that hereafter, should do the like’. | |
[pagina 72]
| |
Hendrik antwoordde hierop met de gewone gemeenplaats dat hij voor het vrijwaren van Elisabeth's eer even veel zorg zou dragen als voor de zijne, en beloofde president Brisson te sturen met verder antwoord. Deze kwam, herhaalde nogmaals wat de koning gezegd had, en verzocht den gezant uit eigen naam, niet te streng te willen optreden tegen den gevangene. Deze had het boek toch maar willen uitgeven ‘to get a living’. Alles te samen was het gebeurde nu toch zoo erg niet, het was maar: ‘an execution set out in print, a common thing both in France and all places.’Ga naar voetnoot1) Nu de anderen ruchtbaarheid gegeven hadden aan de heele zaak, hernam Stafford, moest hij doorgaan met een strenge straf te eischen voor den gevangene. Hij toonde hem de twee bladen die reeds van de pers gekomen waren, en waarin Elisabeth van wreedheid beschuldigd werd en waarin men haar recht betwistte op den troon van Engeland, door haar niet koningin, maar dochter van Hendrik VIII te noemen. Daarom juist werden zulke verraders gehalsrecht in Engeland, niet wegens geloofskwestiesGa naar voetnoot2). Dit is van belang omdat het ons inlicht over den aard van de publicatie, die Verstegen wilde laten verschijnen. President Brisson sprak er reeds over als over terechtstellingen, die in druk beschreven en in gravure uitgebeeld werden. De gezant had slechts twee bladen, waarvan het eerste handelde over: ‘the title of cruelty showed in her realm, a thing abhorred in all Princes’; het andere: disdaining to name her Queen of Engeland, but Henry the Eighth's daughter’Ga naar voetnoot3). Moest het een prototype worden van het ‘Theatrum’ dat eerst drie jaar later verschijnen zou? Wel mogelijk, vermits er van een heel boek spraak is, dat in druk moest uitgegeven worden. 't Kan ook wel een van die gewone publicaties geweest zijn die verschenen ter gelegenheid van een of andere ophefmakende terechtstelling. Misschien was het reeds dat gedeelte van het ‘Theatrum’ dat de vervolgingen behandelde die in Engeland onder Elisabeth plaats | |
[pagina 73]
| |
grepen. Met zekerheid kan zulks niet uitgemaakt worden. Van af het oogenblik dat Stafford bemerkte dat er toch geen zware straffen zouden volgen, en hij maar met ijdele woorden gepaaid werd, raadde hij Elisabeth aan, door zijn bemiddeling, genade te vragen voor den gevangene. Zoo zou ze nog den schijn behouden dat ze zich genadig toonde tegen zulke lui en tevens een klinkende logenstraffing geven van het verwijt van wreedheid, dat men haar toestuurdeGa naar voetnoot1). Maar daartoe had hij de gelegenheid niet meer, want de koning had heel de zaak aan zijn Raad overgelaten, en hier hadden de twee nieuwe kardinalen zoodanig in het voordeel van de gevangenen geijverd dat dezen, mits zekere waarborgen, nog den 20 Januari vrijgelaten werdenGa naar voetnoot2). De gezant gaf zich nog niet verloren. Enkele dagen daarna richtte hij zich opnieuw tot de koningin-moeder met een vleienden en uiterst welsprekenden brief, herinnerde haar aan het voorgevallene, en bekloeg er zich over dat men den gevangene losgelaten had zonder hem daarvan in het minste te verwittigen, wat men bij een gewone rechtspraak zelfs niet zou verzuimd hebben. Hij verhaalde haar hoe Verstegen een van zijn dienaars op straat ontmoet had: hij had er op geboft dat hij, den gezant ten spijt, toch buiten geraakt was, en eindigde met een tekst van St Paulus, brief te citeeren, waarin deze zegt dat het aan de vrouwen niet toegelaten is in de kerk te spreken. Daaruit had de overmoedige balling het besluit getrokken dat het aan hen nog veel minder toegelaten is teregeeren over een landGa naar voetnoot3). Of deze woorden Maria de Medicis kwetsten, zij die zoo graag haar zeg had in alle regeeringszaken en baas speelde over haar zoon! Stafford vertelde haar verder hoe president Brisson beweerde zijn plicht gedaan te hebben en zich van het heele boeltje niets meer aantrok. Daarom verzocht hij de koningin, die reeds zoo gedienstig geweest was zich een eerste maal met de zaak in te laten, te willen verhoeden dat zulk een ‘affront’ zou aangedaan worden aan zijn meesteres en aan hem zelfGa naar voetnoot4). | |
[pagina 74]
| |
't Was Stafford's vrouw die dezen geheimen brief aan de koningin-moeder bestelde. Deze nam den zwakken koning en zijn ‘officers’ beurt om beurt onder handen, met het gevolg dat Hendrik terug kwam op het besluit van den Raad en bevel gaf den gevangene weer onmiddellijk in verzekerde bewaring te brengenGa naar voetnoot1). Stafford, die zag dat de zaak weer op de lange baan ging geschoven worden, hernieuwde zijn voorstel om genade bij de koningin om ten minste toch nog den schijn te reddenGa naar voetnoot2). De koningin stemde dadelijk toeGa naar voetnoot3). Maar voor de tweede maal moest hij met zijn edelmoedigheid niet uitpakken, want nu was de vogel voor goed gaan vliegen. De nuntius was waarschijnlijk op de hoogte gebracht van wat er gaande was en had er niets beters op gevonden dan Verstegen onder veilige hoede naar Rome te sturen, buiten het bereik van den Franschen koning. Onmiddellijk stuurde Stafford een klacht naar den koning over de gedragswijze van zijne dienaars. Hendrik zond daarop zijn staatssecretaris en zijn prokureur naar den gezant om hem de verzekering te geven dat de heele zaak buiten zijn weten gebeurd was en dat men tot het uiterste zou overgaan voor wat de waarborgen van den gevangene betrof. Ze wilden hem kalmeeren met mooie woorden en mooie beloften, maar lieten hem toch genoegzaam verstaan dat het nutteloos was zich nog verder met de zaak in te laten. Doch Stafford wilde weer naar den koning en vroeg opnieuw om een onderhoud. Dit werd hem toch toegestaan den 17 Maart, na herhaaldelijk uitgesteld geweest te zijn. Maar op alles wat de gezant wist in te brengen: hij pakte uit met het genadeverzoek van de koningin en zinspeelde nogmaals op sarcastische wijze op de tusschenkomst van den nuntius, - op dat alles antwoordde de koning weer met zijn gewone gemeenplaatsen. De gezant die het spel beu werd, en die zag dat er toch niets aan te veranderen was, bood den vorst ten slotte een exemplaar aan van het werk dat door Lord Burghley zelf in Engeland gepubliceerd was als antwoord op de | |
[pagina 75]
| |
lasterschriften over de terechtstellingen en over Elisabeth's wreedheid, die in de naburige landen bij de vleet verspreid werdenGa naar voetnoot1). Maar nu zat de gezant in nesten! Slechts twee maand na Verstegen's invrijheidsstelling kon hij definitief antwoord geven aan zijn vorstin; hij verkoos dit dan ook niet rechtstreeks aan Elisabeth te doen maar wel langs Walsingham om. Gelukkig voor hem dat er toen reeds in Frankrijk iets begon te roeren, en dat de ziekte en het onverwacht afsterven van den graaf van Alençon, den troonopvolger, heel Frankrijk in beroering zetten en de aandacht afleiden kwam. Van af Februari tot Maart zijn zijn brieven dan ook inderdaad met niets anders gevuld dan met inlichtingen over de houding van Hendrik III tegenover de Guise's, Hendrik van Navarre, den koning van Spanje, enz, en over de drijverijen van de Engelsche uttgewekene politiekers te Parijs, die rond dien tijd, met de hulp van den koning van Spanje, hun slag meenden thuis te halen. In Engeland verkoos men dan ook maar geen zuur gezicht op te zetten en den koning, maar voornamelijk, de koningin-moeder, vriendelijk te bedanken voor hun moeite, daar Spanje met den dag een dreigender houding aannam en Frankrijk dus niet voor het hoofd mocht gestooten worden, wilde men geen mogelijken bondgenoot kwijt gerakenGa naar voetnoot2).
* * *
We zien dus hoe heel de historie van Verstegen's problematische gevangenschap te Parijs in 1587, zooals ze door de Engelsche biografen en door Ruelens meegedeeld wordt, wonderwel gaat lijken op de in hechtenisneming en vraag om uitlevering van den Engelschen balling in 1583-84. Toen vertoefde hij werkelijk te Parijs en werd hij vervolgd om een feit, op Franschen bodem gepleegd. Dit is waarschijnlijk niet het geval geweest in 1587. Het is al weinig aannemelijk dat hij toen door den Franschen koning ingerekend werd om een boek tegen Elisabeth, dat in de Nederlanden verschenen was! Wel maakt Stafford in den reeds aangehaalden brief van 22 Juni '87 melding van enkele Engelschen, die een boek in druk gegeven hadden en waartegen hij vervolgingen had ingespannen. Hij | |
[pagina 76]
| |
was er zelfs in geslaagd eenigen onder hen te doen aanhouden, namen worden echter niet genoemd. Of dit nu soms op Verstegen slaat? Dit blijkt heelemaal niet het geval te zijn, daar er in de verste verte geen spraak is van een vraag om uitlevering noch van een weigering die de Engelsche gezant van wege den Franschen koning opliep. Het tegenovergestelde greep veeleer plaats: de Engelsche uitwijkelingen werden duchtig gestraft en waren zoozeer verbolgen over den steun dien Stafford ditmaal verkregen had, dat ze als weerwraak het bekende ‘tableau de Madame de Montpensier’ deden schilderen en ten toon stellen. Geen melding wordt gemaakt van de tusschenkomst van den nuntius noch van de aanvoerders van de Ligue om een van de aangehoudenen uit het gevang te verlossen. Zoo Verstegen zich onder dezen bevond, zou Stafford zich bovendien nog wel het avontuur van 1584 herinnerd en er iets naar den Engelschen staatssecretaris over geschreven hebben. De correspondentie van den Engelschen gezant uit het jaar 1587 en 1588 vermeldt daar niets over, zoodat we uit dat stilzwijgen wel mogen besluiten dat Verstegen in deze zaak althans niet betrokken was. Deze vertoefde dat jaar vermoedelijk niet te Parijs, maar wel te Antwerpen, waar hij zich in 1586 was komen vestigen, en op het einde van 1587 zijn Theatrum, in het licht gaf. Indien zijn gevangenschap een gevolg geweest was van de publicatie van dat boek, zooals Ruelens en de Engelsche biografen beweren, dan had die gevangenneming niet voor 1588 kunnen plaats hebben. In 1588 vinden we in Stafford's brieven daar niet de minste toespeling op en uit de rekeningen van de Plantijnsche Drukkerij mogen we opmaken dat de schrijver Antwerpen toen niet verlaten heeft, daar ‘Sr. Richard Versteghen, Anglois’ er den 19 Februari, 13 April. 14 en 30 Juni, 5 Augustus, 13 October, 22 November, 13, 20 en 31 December vermeld wordt als kooper of leveraar van boekenGa naar voetnoot1), want hij wisselde de aangekochte werken meestendeels uit tegen zijn eigen publicaties, die bij andere drukkers gedrukt werden.
* * *
Het is wel interessant na te gaan hoe heel deze verwarring ontstond, want van verwarring is hier zeker spraak: hoe zouden an- | |
[pagina 77]
| |
ders die twee episoden uit Verstegen's leven zoo op mekaar gaan lijken? Het loont wel de moeite en het is uiterst leerrijk eens na te gaan hoe op een veronderstelling, die blijkbaar gegrond was, andere veronderstellingen opgebouwd werden die groeiden tot een heel systeem hypothesen met romantisch karakter, - dat moet gezegd worden; maar die niet in het minste overeenkomen met de historische waarheid; hoe Ruelens eindelijk van die veronderstellingen waarschijnlijkheden maakte en er zelf op den duur ging aan gelooven als aan een zekerheid. De eerste Engelsche biografen wisten iets over Verstegen's gevangenschap te Parijs. Zij deelden mede dat hij er door toedoen van gezant Stafford aangehouden werd, maar konden geen zekerheid geven aangaande het tijdstip van die gevangenneming. Ze brachten ze in verband met de verschijning van het ‘Theatrum’ en besloten er uit dat Verstegen dus in 1587 te Parijs moest vertoefd hebben. Een biograaf, ChalmersGa naar voetnoot1) ging zelfs zoo ver die gevangenschap op 1592 te plaatsen, daar er dat jaar een tweede latijnsche editie van het ‘Theatrum’ verscheen die hij voor de eerste hield. De uitgave van 1587 was hem onbekend. Ze waren er dus blijkbaar zelf niet over akkoord. Die zekerheid meenden ze te hebben uit twee pamfletten die in Frankrijk ten tijde der troebelen verschenen en waarin over Verstegen gesproken wordt. Het eerste is het beruchte pamflet van Jean Boucher, een der bekende prédicateurs van de Ligue: De justa Henriet tertii abdicatione e Francorum regno Libri QuatuorGa naar voetnoot2). Onder de voorbeelden die hij aanhaalt om te bewijzen hoe Hendrik III de ketters onderduims bevoordeeligde en de katholieken streng liet straffen, vermeldt hij dat van een ‘anglum catholicum, qui persecutiones Anglicanas excuderat, in vincula conjecit’Ga naar voetnoot3). Dat Verstegen hiermede bedoeld wordt, weten we uit de weerlegging die Guilielmus Barclaius hierop volgen liet in 1600, waarin hij zich richtte tegen al degenen die zich in pamflet of schimpschrift tegen Hendrik III gekant hadden, en weerlegt er een voor een al hun beweringen in. Het heet: De Regno et Regali Potestate | |
[pagina 78]
| |
adversus Buchanan, Brutum, Boucherium, et reliquos Monarchomachos Libri sexGa naar voetnoot1). Eerst herinnert hij nog even aan de beschuldiging door Boucher opgeworpen en begint dan: ‘De Anglo illo Catholico, qui Richardus Verstegan appellaturGa naar voetnoot2)..... Barclaius vertelt dan verder het verloop van de heele geschiedenis zonder echter melding te maken van de tusschenkomst van Dr William Allen en van den nuntius. Door geen van beide schrijvers werd voor dit feit een bepaalden datum aangegeven. De twee pamfletten, inzonderheid dat van Boucher, werden rond den tijd van het verschijnen van het ‘Theatrum’ gepubliceerd. - het eerste in 1589, het andere in 1600. Vermits er spraak was van een boek dat handelde over de verdrukking van de Engelsche katholieken, en de biografen toch niets afwisten van de gebeurtenissen rond 1583-84 te Parijs, vonden ze niets natuurlijker dan die gevangenschap als gevolg van de publicatie van Verstegen's ‘Theatrum’ aan te geven en daaruit te besluiten dat de schrijver rond dien tijd te Parijs vertoefde. Ze kenden immers geen ander werk van denzelfden pamflettist dat de vervolgingen tegen de katholieken afschilderde. Het feit, dal Chalmers die gevangenschap eerst stelde rond 1592 om de reeds hooger opgegeven reden, geeft ons zekerheid hieromtrent. Hoe kon het ook anders? We hebben reeds gezien hoe Ruelens dan dit verondersteld verblijf en die hypothetische gevangenschap te Parijs in 1587 verbond met de episode van het ‘tableau de Madame de Montpensier’. Hij was echter niet de eerste geweest om zulks te doen; ook Fransche historici hadden er toe bijgedragen om die verwarring mogelijk te maken. In het werk van M. Anquetil: L'Esprit de la Ligue ou Histoire Politique des Troubles de France, pendant les XVIe et XVIIe sieclesGa naar voetnoot3) wordt gesproken over de ontroering die de terechtstelling van Maria Stuart te Parijs teweeg bracht. ‘On imprima’ zegt de schrijver, ‘des relations de cette tragique catastrophe, et on y joignit des descriptions effrayantes des tourmens qu'on supposoit que les Hérétiques faisoient souffrir aux Catholiques en Angleterre, en Allemagne et dans les Pays-Bas, et qu'ils ne manqueroient pas, ajoutoit-on, de faire souffrir en France, si-tôt que | |
[pagina 79]
| |
le Roi de Navarre et ses adhérans y seroient les maîtres. Il nous reste encore de ces estampes, accompagnées d'explications également outrées et propres à échauffer les esprits,Ga naar voetnoot1) en in margine wordt er als voorbeeld van die publicaties bijgevoegd: ‘Theatrum Crudelit, etc. Antverpiae, apud Adrianum Huberti, in 4o, 1587’. Wel laat de moderne uitgever van de Histoire de France van Anquetil die nota in margine wegvallenGa naar voetnoot2), maar nu bleef er toch zoo'n groote stap niet meer te doen om het incident van het ‘tableau de Madame de Montpensier’ in verband te brengen met het ‘Theatrum’ wat dan ook door Charles Ruelens gedaan werd die zich op Anquetil beroept. Men ging zelfs verder. In de Histoire de France van LavisseGa naar voetnoot3) werd dat beruchte ‘tableau’ opgevat als een soort panorama waarop alle wreedheden uitgeschilderd waren, die in Engeland onder de regeering van Elisabeth tegen de katholieken bedreven werden. De beschrijving die er van gegeven wordt, slaat heelemaal terug op het gedeelte van het ‘Theatrum’ dat over Engeland handelt. Ziehier hoe het voor gesteld wordt:..... ‘un immense tableau ou étaient représentées, en une progresson de scènes émouvantes, les persécutions que les catholiques anglais souffraient pour leur foi; arrestation de gentilshommes et de nobles dames, défilé de prêtres saisis à l'autel, et, par dérision, promenés dans leurs vêtements sacerdotaux à travers les rues et les places publiques; inquisition turnes des soldats dans les maisons des fidèles avec tout l'accompagnement des coups et des violences. Ici le spectacle des tortures infligées dans les prisons: question, dislocation des membres, pendaison par les pieds; là, l'exécution publique, mise au pillori, percement des oreilles avec un fer chaud, promenade sanglante à la queue d'une charrette sous la morsure du fouet; et enfin, la mort par pendaison, le dépècement des cadavres encore chauds, la cuisson dans les chaudières, la répartition de ces débris humains entre les diverses portes de Londres, et l'exposition sur le pont de la ville, au bout d'une perche, des têtes des suppliciés’. Elke bijzonderheid van deze beschrijving, zelfs tot de minste toe, wijst op een plaat of op een plan van een gravure uit de twee gedeelten van het ‘Theatrum’ | |
[pagina 80]
| |
die over Engeland handelen: het eerste, over de verdrukking der katholieken onder Hendrik VIII, en het vierde, over het lijden der roomschen onder Elisabeth. Vergelijken we maar even: Arrestation de gentilshommes et de nobles dames. Ie deel, plaat 2. Arrestation de gentilshommes et de nobles dames. IVe deel, plaat 8. Defilé de prêtres saisis à l'autel .. IVe deel; plaat, plan 1 A, C. Inquisitions nocturnes des soldats .. id. ibid, plan B. Tortures infligées dans les prisons: question, dislocation des membres: I, plaat 3 en 4; IV: plaat 2, 3 en 4, plan A.; pendaison par les pieds: IV, plaat 4, plan B.; mise au pillori, percement des oreilles avec un fer chaud, promenade sanglante à la queue d'une charrette sous la morsure du fouet: IV, plaat 5.; la mort par pendaison: IV, plaat 6; plaat 7: plan C; le dépècement des cadavres encore chauds, la cuisson dans les chaudières: I, plaat 3; IV: plaat 7, plan D; la répartition de ces débris humains entre les diverses portes de Londres, et l'exposition sur le pont de la ville des têtes des suppliciés: IV, plaat 7, plan E. We staan wel een beetje sceptisch tegenover de juistheid van deze beschrijving. Zeker en vast werden op het ‘tableau de M. de Montpensier’ de vervolgingen en marteldood van Engelsche katholieken afgeschilderd, maar ik kan me toch moeilijk voorstellen dat al de tooneeltjes, door Lavisse aangeduid, er op zouden voorkomen. Dat zou wel een schilderij geworden zijn! De schrijver van dat gedeelte der ‘Histoire de France’ heeft zich waarschijnlijk de gravures van het Theatrum niet uit het hoofd kunnen zetten en deze op het voorbeeld van anderen, in verband gebracht met het befaamde ‘tableau’. Zoo er werkelijk eenig verband bestaat tusschen het grootsch-opgevatte schilderij en de gravuren van het ‘Theatrum’ - wat vooralsnog een open vraag blijft - dan mag dat alleenlijk in dezen zin verstaan worden dat deze geschilderde voorstellingen Verstegen eenigzins als richtsnoer kunnen gediend hebben en niet omgekeerd. Dat nu is nog geen voldoende reden om de beschrijving van dat ‘tableau’ op te vatten volgens Verstegen's prentensuite. Daardoor loopt men op zijn minst genomen gevaar zich aan historische onnauwkeurigheden schuldig te maken.
* * *
Uit al deze beschouwingen mogen we dus samenvattend besluiten: | |
[pagina 81]
| |
1o dat er in 1587 geen Fransche vertaling van het ‘Theatrum’ verscheen, maar dat er integendeel het volgende jaar, twee, heelemaal van elkaar verschillend, het licht zagen; 2o dat Verstegen's gevangenneming en de aanvraag om uitlevevering van wege de Engelsche koningin geen plaats had in 1587, maar wel in 1583-84; 3o dat deze niet in verband mag gebracht worden met de publicatie van het Theatrum, zooals dat ons bekend is in de Antwerpsche uitgave van 1587, maar van een ander pamflet, in den aard van voornoemd werk; 4o dat de verschijning van het Theatrum misschien wel eenigszins in verband staat met het bekende ‘tableau de Madame de Montpensier’, maar dan toch niet in den zin zooals dat tot hiertoe door vroegere en ook moderne historici werd verstaan; van invloed van het Theatrum op dat ‘tableau’ kan geen sprake zijn, terwijl het omgekeerde niet uitgesloten is.
Dr Edward Rombauts |
|