De Gulden Passer. Jaargang 6
(1928)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
De drukkerij en de boekenwinkel der Bollandisten tijdens de laatste jaren van hun bestaan.Wat ik hier uitgeef is slechts een deel van een meer uitgebreid handschrift dat handelt over de verschillende huizen der Societeit Jesu te Antwerpen en het gaat alleen omtrent het boekenwezen met het oog op de meer beperkte richting van den ‘Gulden Passer’. Dit werk van een onbekenden schrijver kwam niet rechtstreeks tot ons. Het handschrift dat op Sint-Ignatius Hoogere Handelsschool berust is immers een geschenk der E.E.H.H. der Abdij van Sint Bernardus te Bornhem. Aldaar was het oorspronkelijk stuk bewaard, doch niet goed bewaakt, vermits het spoorloos verdween. Gelukkig echter had een der Heeren der Abdij uit vriendschap alles overgeschreven wat de Antwerpsche Jesuiten betreft. Het schijnt wel dat het overige gewijd was aan even nauwkeurige beschrijvingen van de werkzaamheden der andere kloosters. Wat echter niet belet dat de schrijver hier optreedt als uiterst bevriend met de Paters van het Professiehuis en daarenboven zoo goed ingelicht over hunne minste gebruiken dat de vraag zich voordoet hoe hij toch zoo hoog in hun vertrouwen klom. Lid der Communiteit was hij niet: hij beschrijft immers te nauwkeurig alledaagsche feiten die voor een kloosterling banaal worden en aldus geen melding waardig. Wellicht was hij op de drukkerij der Bollandisten werkzaam en kwam hij er op als leerjongen. ‘Als het zeer warm was dronken zijGa naar voetnoot1) van hun bier niet, zoo schrijft hij ergens, want ik zelfs heb menigen stoop voor-lek in de kleine bier huizen voor hun gaan halen als het versch was’. Dat is nu juist goed werk voor zoo'n jongen! Geletterd was de man niet. Zijne taal is eenvoudig, gemoedelijk, soms wat onbeholpen al waagt hij een rijmpje. Wat hij weet schrijft hij neer zoo vriendelijk mogelijk, met bewondering zelfs en ook wel | |
[pagina 212]
| |
met verdriet omdat de goede Paters te niet gingen. Juist dit dagteekent het handschrift en ook deze andere omstandigheid dat de Sint-Michiels abdij nog bestond vermits de schrijver er kerkornamenten weet aan te duiden afkomstig uit het professiehuis en nog in gebruik. Het heele handschrift bestaat uit 78 bladzijden waarvan ik er vier mededeel met den noodigen eerbied voor de spelling en voor elke andere eigenaardigheid waartegen een criticus zou stronkelen maar waarvoor een geschiedkundige een glimlach zal over hebben. Natuurlijk sta ik niet in voor de echtheid van alle namen en datums. Die verantwoordelijkheid laat ik op zijne schouders rusten: zij zullen er niet onder bezwijken. Laten wij nu den man aan de praat: ‘De Paters van de Societeit, te weten de Heiligschrijvers hadden aan hun eigen eene boekdrukkerij. Deze stond buiten het klooster op de Jesuite plijn, alwaar zij publiek boekenwinkel hielden, en alwaar alles bezorgd wierd uit het klooster wat zij daar noodig hadden. Zij stelden daarin eenen vrijen Meester naar hunne begeertens, maar deze mochten niet anders drukken dan de Acta Sanctorum, de schoolboeken der studenten, en ook de Suffragia in verscheidene talen.Ga naar voetnoot2) De persoon die aldaar voor Meester wierd ingesteld, moest hun pront bedienen, of anders waren zij meester om eenen anderen te nemen; dezen wierd van hen van alles op zijnen tijd bezorgd, als hout, kolen, keerssen, smout, en dan vrij van woon, en dan wist hij nog wat hij had voor het uitverkoopen van hunne goederen, en dat hij nog won met de gasten die onder hem werkten. Daar was buiten hem nog eenen zetter en eenen drukker die hij als baas moest regeeren. Hunne uur was 's morgens ten zeven uren in den zomer en in den winter ten acht uren, en dan moest de Meester aan het Museum verschijnen om te zien wat ten dienste van de Paters was alsook om kopij te halen ofwel de proeven, en dan wierd aan hem belast wat op dien dag gedaan moest worden. De Bazen van deze | |
[pagina 213]
| |
drukkerij zijn geweest: Joannes Huijbraken, Joannes Paulus Robijns, Petrus Van der Plasschen, den vader en zoon en Joannes Van der Beken,Ga naar voetnoot3) die de laatste is geweest tot hunne vernietiging. Zij hielden publieken winkel van het voorgenoemd goed waarvan de Meester nog eens wist zijn profijt voor het verkoopen. Als zij werkten in het klooster, het zij om goed te pakken, ofwel de kamers of zolders waar het goed op stond te kuisschen, dat wierd hun afzonderlijk betaald en hadden dan hun drinken bier van het klooster. Al wie daar werkte moest nooit ledig gaan, daar was altijd werk voor hun, ten zij als er gebrek aan kopij was, of dat de Paters uit het land waren, hetgeen zelden voorviel; maar het is gebeurd dat wanneer den Zeer Eerw. Pater Seskens,Ga naar voetnoot4) grieksche schrijver, en den Eerw. Pater Joannes StillingsGa naar voetnoot5) naar Rome waren, deze drukkerij eenigen tijd heeft stil gestaan; maar toen ter tijd waren er maar twee Heiligschrijvers de andere twee waren gestorven te weten P. Jacobus PinGa naar voetnoot6) en Xaverius Van den Wijngaert,Ga naar voetnoot7) en naar dien tijd hebben de gasten nooit meer ledig gevallen tot korts voor hunne vernietiging.’ ‘De gasten trokken eenen eerlijken loon dat geen andere drukkerij in de stad gaf. Als het kwam te geschieden dat er eenige questien, ja somtijds geheele paginas in het gezet wier uitgedaan in de proeven, dan wierd de zetter afzonderlijk betaald van de Heiligschrijver wiens kopij het was. De Paters maakten zelf hun- | |
[pagina 214]
| |
nen drukinkt, het geen op het hof van DeurneGa naar voetnoot8) geschiedde. De Meester uit hunne drukkerij mocht alleen hun gedrukt goed publiek verkoopen. Dezen vrijdom alsook dien van hunne drukkerij hebben zij verkregen in 1626 van den Souverein die toen ter tijden de Nederlanden regeerde, aan wien de Paters Heiligschrijvers alsdan hun boekdeelen opdroegen van hunne Acta Sanctorum, wiens portret zeer kunstig naar het leven gegraveerd stond door de beroemste meesters van Europa.Ga naar voetnoot9) De Heiligschrijvers wisten alle jaren wat zij van de Acta Sanctorum hadden, waarvan zij aan hun klooster hun kosten betaalden alsook van den broeder die hun diende. Zij moesten zoodanig zorgen dat zij niet mochten ten achteren gaan, maar altijd bij winnen hetgeen gemakkelijk inkwam, want daar was geen boekdeel voldrukt, of alle de Bibliotheken der Mans kloosters en der Abdijen moesten deze hebhen. Het studentengoed dat voor hun studie diende, dat wierd hun wel betaald. Hunne Suffragia wierden van alle Sodaliteiten gebruikt, ja, om zoo te zeggen, geheel de Christen wereld door, want die drukten zij in alle talen, en deze moesten aan hun wel betaald worden, ja daar waren toen ter tijd weinige Broederschappen, of deze bedienden hun daarvan. Zoodat de Paters van de Acta Sanctorum, hiervan alleen genoeg profiteerden en ook aan den ambachts man veel voordeel deden die voor hun werkten.’ ‘Alwie hem begaf om Heiligschrijver te worden, moest wel capabel man zijn, en al waren zij nog zoo geleerd, somwijlen heeft men gezien dat zij het moesten laten staan en daarvan uit scheiden omdat zij daarvoor te krank van hersenen waren. Daar zijn er die er zuiver simpel van geworden zijn, als geweest is P. Joannes Pin en Thomas Cuijpers, en nog meer andere voor hunnen tijd. Gij zaagt geen Heiligschrijvers 's werkendaags op de straat; en de zondagen brachten zij over des morgens in het gebed; zij leesden de laatste missen; naar den noen waren zij te | |
[pagina 215]
| |
vinden in de Goddelijke diensten die in hunne kerk kwamen te geschieden. Op de werkdagen leesden zij's morgens de vier eerste missen; ten acht uren gingen zij naar het Museum, waar een ieder zijn afgelegen plaats had om te schrijven. Zij zouden voor hunnen tijd daar niet van gekomen hebben, alwie er kwam om hun te spreken of niet, ja, zelfs niet voor hun eige Paters. Zij hoorden in 't publiek geen biecht die tot dat ambt gekomen zijn, alhoewel de twee Biechtstoelen op de Galerij onder het Hoogzaal voor hun waren, maar dit H. Sacrament is van hun niet meer bediend naar het verbranden van hunne kerk. (1718) Ik heb daar aanstonds gezegd dat op de Zondagen de vier laatste missen door de vier Paters Heiligschrijvers kwamen te geschieden, maar dit hebben zij in het jaar 1742 afgestaan, en sedert dien tijd leesden zij de mis op eene uur als het hun beliefde, en lieten de laatste missen doen door wereldlijke priesters, die zij uit hunnen eigen zak daar voor betaalden.’ Blijkbaar bedoelde de rechtzinnige opsteller dezer bladzijden geen geschiedkundig werk te leveren. Anders had hij onder meer verteld dat een brand de werkplaats van Badius, drukker der Bollandisten, te Amsterdam, verslond. De gebeurtenis werd door Papebrochius vermeld in het leven van Henschenius. Alleen wat hij hoorde en wat hij zelf zag heeft hij ons zoo getrouw mogelijk meegedeeld. Van hem vernemen wij omtrent den geest en het werk der laatste Bollandisten zappige trekken die ons niet het minste ontstichten. Ferd. PEETERS, S.J. |
|