De Gulden Passer. Jaargang 4
(1926)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]Rederijkersgedichten voor de loterij der Sint Jacobskerk te Antwerpen 1574.Het is uit verschillende geschiedbronnen genoegzaam bekend, dat de kerkmeesters van Sint Jacob te Antwerpen in 1574 een loterij hebben gehouden, ten bate van het bouwfonds hunner onvoltooide en beschadigde kerk. Men vindt hiervan melding gemaakt in F.H. Mertens en K.L. Torfs' Geschiedenis van Antwerpen III (1847) 413, in Eug. Gens' Histoire de la ville d'Anvers (1861) 287, in G.A. Fokker's Geschiedenis der loterijen in de Nederlanden (1862) 45, 193; en Philips de Kempenare vermeldt in zijn Dagregister der Gentsche beroerten blz. 146 dat 4 Aug. 1575 te Gent op de Korenmarkt de trekking plaats had van een loterij ‘ten profijte der kerke van S. Jacobs te Antwerpen; de inleg was zeven stuivers’. In verband met deze loterij werden de bundeltjes uitgegeven waarvan hier sprake zal zijn. In het tijdschrift ‘Het Boek’ is daarover achtereenvolgens in de jaargangen 1920 en 1921 door de Amsterdamsche bibliothecarissen Dr J. Berg en Dr B.M. Berg-van der Stempel, in 1922 en 1925 door mij allerlei medegedeeld. Zonder dat het noodig of nuttig zou zijn al hetgeen daar geleidelijk is ter sprake gekomen te herhalen, schijnt het thans niet ondienstig eens in een geregeld overzicht samen te vatten wat ons van deze hoogst merkwaardige Antwerpsche uitgaafjes nu bekend is geworden. Gelijk zoo vaak bij dergelijke gelegenheden bediende men zich ook voor deze loterij van den steun der rederijkers. De Kerkmeesters of hun ‘gecommiteerde’ Ghijsbrecht vanden Broecke, die belast was om het welslagen der weldadige onderneming op alle wijzen te bevorderen, schreven een aantal vragen uit, waarop de rhetoricale antwoorden zouden dienen ‘om daer duer de menschen te bewegen ende verwecken totten inleggen der selve Loterie’. Van de ingekomen antwoorden maakte men op een zeer bijzondere wijze gebruik. Men liet die drukken en vormde er boekjes van met verschillenden inhoud. Het titelblad was zoo ingericht dat het tevens als lot dienst deed. Wie dus meerdere loten nam, zal telkens voor zijn zeven stuivers een eenigszins of geheel afwijkend verzenboekje hebben ontvangen. Dit lijkt inderdaad een vernuftige propaganda. Bij de beschrijving der boekjes is dus de titel niet het belangrijkste; het verschil schuilt voornamelijk in den inhoud. Door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarde die de titelbladen hadden als nummer in de loterij is het bovendien begrijpelijk dat deze vaak ontbreken. Wij kennen uit Nederlandsche bibliotheken thans acht boekjes, en nog een negende door een voldoende oude beschrijving, die wij reeds dadelijk in drie groepen verdeelen en voortaan als volgt zullen aanduiden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* * *
De titels, voor zoover bewaard, luiden eensdeels: Diuersche Refereynen ende Liedekens, seer playsant om lesen, anderdeels: Deuchdelijcke Solvtien, gesolueert by vele ingenieuse Componisten van diuersche Cameren van Rethorijcken, waarop bij alle volgt een rijmpje:
Duysent Ghuldens / Silueren Coppen en Schalen /
met my te coopen moecht ghy winnen.
U gelt comt inde Loterye sonder falen.
Goede stichtinghe vindy hier binnen.
en nog lager:
Dit is u Prose ende Nombre net
Wilt dit bewaren in plaetse van u Billet.
bij sommige staat dan aan den voet nog het jaartal 1574 of 1575, eenmaal staat daar nog bij Een Loth. Aan het slot van de boekjes van groep II en III is Gielis vanden Rade als drukker genoemd; op het titelblad staat dit nimmer. Enkele titels bewaren voorts nog het geschreven nummer van het lot en afdrukken van een rond of vierkant droog stempeltje dat blijkbaar een waarmerk was van de kerkmeesters of eenige andere autoriteit. Op de keerzijde der bewaard gebleven titels staan privilege en approbatie, luidende: Op de requeste gepresenteert (om priuilegie van Ses Iaren, niemant nae te moghen drucken oft vercoopen, dan de Kerck-meesters oft hunnen ghecommitteerden, op pene daer toe staende: Dese Refereynen ende Liedekens die tot voirderinge vander Loterye zijn opghestelt) aen den Raet van Brabant ende ghesonden aende Co. Maiestis gheordineert die selue bouen de visitatie van diuersche Pastooren te visiteren by den Eerw. Heer den Bisscop van Antwerpen oft synen ghecommitteerden. Ghedaen in Bruessel den xxvij. April Anno 1574. Onderteeckent vander Aa. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarna volgen in de meest volledige boekjes de opdracht aan den bisschop van Antwerpen Franc. Zonnius en een ‘Tot den Leser’, die wij hier (volgens LR) geheel laten volgen, omdat zij de meest volledige inlichting geven omtrent het ontstaan en de bedoeling der boekjes.
* Aen den Eerwerdigen wysen, en̄ seer voorsienigen Heere, mijn Heere Fransois Zonnius, eerste Bisschop der vermaerder Stadt van Antwerpen. Die Kerck Meesters van Sint Iacops Kercke, zijn onderdanige dienaers Wenschen Gheluck ende voorspoet.
Tis uwer Eerwerdicheyt (wyse en̄ seer beminde Heere) genoech bekent, dat wij onlancx geleden, een Loterye opgestelt hebben, ons toegelaten en̄ geiont by syne M. totter opbouwinge der selue kercke maer mits dat den tijt nv seere verermt is, en̄ tot sulcke saken onbequaem, hebbē wij gesocht, en̄ noch dagelicx soeckē alle goede middelen, om de selue Loterie te vorderen en̄ auāceren, en̄ om daer duer ooc te comē totter opbouwinge der selue kercke: So ist dan (Eerwerdige Heere) dat wij nu (by cōsent en̄ approbatie van onsen lieuen en̄ beminden Pastoor) hebbē een duechdelicke vrage laten wtgaen, te wetē: Hoe noodich ende profytelyck de Kercke is? om daer duer de menschen te bewegen en̄ verwecken totten inleggē der selue Loterie. Geordineert hebben sekere Prijsen voor den genen die tselue best bewesen en̄ gediffineert hebben: de welcke al tsamē seer scoon en̄ profytelyck beuonden zijn tot stichtinge van alle menscen De selue hebben wij in een gecompileert en̄ vergaert, laten drucken en̄ int licht comen. Twelcke ons oock goet gedacht heeft uwer Eerw, te dediceren en̄ toescrijuen, als een recht Mombor en̄ defensor der Kercke. Biddende uwer Eer. tselue in uwe protectie te willen nemen, en̄ in dancke ontfaē: Gelijc als Christus gedaē heeft, die cleene ghifte en̄ offerande vā tvroukē die in Gazophilatio geoffert heeft met goeder hertē, tselue datse hadde. Hier mede Eer wijse en̄ seer voersienige, den Heere verleene v in gesontheit een goet lanck en̄ salich leuen. Thanwerpen (sic) den. 22. Mey, 1574. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot den Leser.Beminde Leser / de Conincklycke Ma. ghesien hebbende hier voortijts die veruallene en̄ imperfecte kercke van Sint Jacops binnen Antwerpen / ende dat tselue datter beghost was, stont teenenmaele te ruyneren ende te veruallen / door dyen dat het incomen oft renten der selue Kercke niet machtich oft suffisant ghenoech en zijn / om tbegonst werck te volmakene: Soo heeft zijn Maiesteyt de voorn̄ Kercke een Octroye gheiont ende ghegheuen / om te mogen opstellen sekere Loterye / ten eynde dat tvoorn̄ werck soude mogen voortganck hebben / ende ter eeren Gods opghemaect wesen: Ende tot voorderinge der selue Loterye / heeft oock zijn Ma. gheiont dInlegghers van dyen Vry gheleyde. xviiij. daghen voor / ende xviiij. daghen naer dat de selue Loterye sal voleyndt ende wt ghelesen zijn: So ist dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerck Meesters der selue Kercke hebben tselue Octroy ten effecte gebracht / ende de voorn̄ Loterye opghestelt / om daer doer te moghen comen totter opbouwinge der selue kercke: Ende tot voorderinghe van de Loterye, hebben sy met Consent van minen Heeren den Gouuerneur / Borghemeesters / Schepenen / ende Raet der Stadt van Antwerpen / gecōmitteert den Eersamen Ghijsbrecht vanden Broecke / om de selue Loterye tordonneren / voorderen / ende auanceren. So dat de selue vanden Broecke (gelijckt behoorlyck is) is soeckende alle middele om de Loterye te voorderen / Ende heeft oock Prijsen gheordineert voor de Edele gheesten vander Poesien (ofte by een ghemeen terme in onse Nederlandtsche sprake / Rethorica ghenaempt) om dat in alle plaetsen die menschen tot Inlegghen der selue Loterye verweckt souden moghen worden. Vande welcke ons goet ghedocht heeft een deel in een masse te redigeren ende int licht bringhen (hopende corts de reste oock te laten wtgaen / Consent daer toe vercreghen hebbende) ons principalyck daer toe mouerende twee redenen ende occasien: Int eerste / op dat dlof vande Edele gheesten / die de selue Vraghen ghesolueert hebben / soude moghen ghepresen / gheexalteert / ende haer fame verbreyt worden: Ten tweeden / op dat allen menschen (principalyck wesende inden houwelycken staet) souden daer duer den rechten wech tot peyse ende vrede ghewesen worden / daer (sonder twijfel) op dese weerelt tsmenschen weluaert ende ruste aencleeft: Want daer peys en vrede is / daer is Godt den Heere / onse verlosser ende salichmaker. Wilt dan (Beminde Leser) dese onse Ionste in dancke ontfaen. Vaert wel.
Voorts hebben een aantal boekjes een blaadje waarop de Inhouden des Boecks, hetwelk genummerd 1 tot 9 de opschriften noemt der afdeelingen, dat zijn de ‘vragen’, zooals wij die later zullen opgeven. De volgorde der afdeelingen is lang niet in alle exemplaren overeenkomstig deze inhoudsopgave; elke afdeeling wordt in den regel voorafgegaan door een ondertiteltje, behalve nr 7, dat overigens in het geheel geen eigenlijke vraag schijnt te zijn en als een soort besluit steeds na 9 is geplaatstGa naar voetnoot1). Op de keerzijde van het titeltje der eerste afdeeling komen steeds 12 versparen voor, betrekking hebbende op deze vraag. Aan het slot van de boekjes, dat is dus na het op den inhoud als nr 7 aangeduide rijmwerk staat een bedreiging: Dat hem niemant en vervordert dese Refereynen ende Liedekens nae te druckene oft te vercoopen / op de pene inde brieuen begrepen. Enkele exemplaren hebben daarna nog een gedicht Salomons Ghebet. Voordat wij overgaan tot de meer bijzondere beschrijving van de drukken der drie groepen, volge hier een overzicht van de in deze algemeene beschouwing genoemde kenmerken, zooals die in de verschillende exemplaren voorkomen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* * *
Groep I bevat LR, Sch, H, A en WGa naar voetnoot5). Deze zijn gedrukt op losse, eenmaal gevouwen vellen zonder signatuur. De spiegel der bladzijde meet 14 bij 8 cM. Ieder velletje bevat op zijn vier bladzijden in den regel twee gedichten, alle beginnende op de recto en eindigend op de verso bladzijde. De bekende exemplaren bevatten telkens een eenigszins andere keuze van dergelijke losse vellen; soms is een enkel daarvan anders omgevouwen, waardoor dus eenvoudig de twee daarop gedrukte gedichten in omgekeerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgorde komen, blz. 1, 2, 3, 4 wordt van 3, 4, 1, 2, zonder dat dit overigens als een onderscheid van druk is te beschouwen. Alleen A en W komen wat den inhoud betreft overeen, behoudens enkele uitgevallen bladen in A. De tekst der gedichten is gezet uit latijnsche cursieven, de op- en onderschriften romein; in de liedekens is de muziek afzonderlijk boven den tekst gedrukt, zonder woorden tusschen de notenbalken (vgl. de facs. Boek 1920, 303). De titels, voorzoover bewaard, luiden Diversche Refereynen ende Liedekens enz.; die van LR is afgebeeld Boek 1920, 298, die van Sch bevat dezelfde woorden, in hoofdzaak uit dezelfde lettersoorten gezet, echter eenigszins anders verdeeld en met andere versieringsstukken en randen: H en A missen den titel: W had een titel die er niet bij behoorde. De afzonderlijke titeltjes der acht afdeelingen, bevattend de antwoorden elk op één prijs-opgaaf, zijn meest op losse blaadjes gedrukt en ingeplakt; enkele staan op een velletje tezamen met een gedicht uit hun eigen rubriek. De keerzijde van het ondertiteltje der laatste afdeeling liedekens draagt een houtsnede, het wapen van koning Philips II. Er zijn er in hetzelfde formaat als de boekjes, met eenvoudige meer of minder dikke omlijning (vgl. facs. Boek 1920, 300) en met een dunnen ornamentrand, maar ook verscheidene met zwaarder versiering en kleiner van formaat, die geheel overeenkomen met de druk-wijze van groep III. De inhoud wordt in de straks volgende overzichten volledig opgegeven. Voorzoover de boekjes gelijke stukken bevatten zijn dit ook afdrukken van eenzelfde zetsel, de eenige uitzondering hierop die ik vond is het allereerste gedicht, dat in LR een ander zetsel vertoont dan in Sch en A. Het losse blaadje met de inhoudsopgave, waarop slechts de rubrieken vermeld worden, en dat dus in alle gevallen passend is, komt voor in Sch en A, en kwam ook voor in W, maar behoort eigenlijk bij den druk van groep II. De keerzijde van den titel bevat privilege en approbatie; een volgend blaadje bevat op de recto-zijde de opdracht aan bisschop Zonnius, op de verso-zijde het ‘Tot den Leser’; dit blad komt slechts voor in LR en Sch en is daar verschillend van zetsel. Een bijzonderheid van deze groep zijn de vermeldingen van twee rederijkerskamers in de slotrubriek, waarover later meer. Op de slot-pagina, die alleen in H ontbreekt, komt geen drukkersadres voor. Alleen LR heeft aan het einde nog een los blaadje waarop ‘Salomons Ghebet’, dat ook W gehad moet hebben. De titels van LR en Sch dragen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het jaartal 1574; op deze beide titels alleen is een met inkt geschreven nummer der loterij bewaard: LR ‘IJ sesse no 62142’, Sch ‘T achthiene no 19359’. Voorts hebben beide nog een van de ingedrukte stempeltjes, LR het ronde, Sch het vierkante. Groep II bevat HR en M, die twee exemplaren van eenzelfden druk blijken te zijn, alleen ontbreken in M de titel en het geheele 6e vel. HR bevat zes 8o vellen, gemerkt A 1 tot E 8 en F 1-3; de spiegel der bladzijde meet 12 bij 7¾ cM. De tekst der gedichten is gedrukt met een iets kleinere gotische letter dan die van groep III, normaalhoogte 1½ mM.; op- en onderschriften wederom in latijnsch type; bij de Liedekens staan de tekstwoorden der eerste strofe tusschen de notenbalken. De titel van HR is gelijkluidend met die van groep I en maakt ook als geheel een soortgelijken indruk, toch wijkt hij in lettertype en vooral in ornament van LR en Sch af. De ondertiteltjes lijken op die van groep III maar zijn een ornamentblokje lager (een voorbeeld Boek 1920, 301). Het blaadje met den inhoud hoort door zijn formaat, in dezen druk thuis; de ingeplakte afdrukjes ervan in Sch en A vertoonen hetzelfde zetsel; alleen draagt het in HR en M ook een signatuur A 3; de volgorde der rubrieken 3 en 4 zooals die door dezen inhoud wordt opgegeven past inderdaad alleen voor dezen druk, de plaats van rubriek 7 lijkt geheel willekeurig, overal vormt deze afdeeling het besluitGa naar voetnoot1). Privilege en approbatie op de keerzijde van den titel zijn ook hier dezelfde, opdracht en ‘Tot den Leser’ vormen de vooren keerzijde van een volgend blad. HR draagt op den titel het jaartal 1574, op de laatste bladzijde het drukkersadres: Thantwerpen by Gielis vanden Rade; ‘Salomons Ghebet’ ontbreekt; van een ingedrukt stempeltje, zoomin als van een geschreven nummer is eenig spoor te vinden. Groep III bevat LS en AS. Deze exemplaren hooren bijeen door formaat en druk; zij bestaan uit in 8o gevouwen vellen gemerkt Aa 1 enz. in LS loopende tot. Ff 8, in AS tot E 8 en daarna nog F 1-4. Zij hebben niet één vel gemeenschappelijk. De spiegel der bladzijde meet 13 1/ bij 8 cM; de tekst is gezet uit een gotische letter van 2 mM normaalhoogte, de op- en onderschriften uit staande romein en cursief; in de liedekens zijn de tekstwoorden der eerste strofe tusschen de notenbalken gedrukt (zie facs. Boek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1922, 138). De titels luiden beide Deuchdelijcke Solutien enz.; die van AS is afgebeeld in Het Boek 1921, 226, die van LS bevat geheel hetzelfde, alleen ontbreken hier aan den voet de woorden ‘Een Loth’ en het jaartal 1575; wat druk en verdeeling betreft wijkt hij echter geheel af. De ondertiteltjes der afdeelingen komen met elkaar overeen en zijn op dezelfde wijze samengesteld als die van groep II (facs. Boek 1920, 301), alleen zijn de randen juist één ornamentblokje hooger. De twee exemplaren bevatten louter verschillende gedichten; de gedrukte inhoudsopgave der rubrieken ontbreekt in beide. De tekst van privilege en approbatie op de keerzijde van den titel is gelijkluidend aan dien van groep I; de opdracht ontbreekt in beide; daarna volgt het ‘Tot den Leser’ op twee bladzijden gedrukt en naar het schijnt van hetzelfde zetsel. Op de slot-pagina vindt men de vermelding van den drukker: LS T'Handwerpen, Bij Gielis van den Rade, AS Tantwerpen Bij Gielis van den Rade 1575. Beide bevatten als laatste nummer ‘Salomons Ghebet’ op een tot vel F behoorende bladzijde. Geschreven nummers zijn op geen der twee titels waar te nemen; wel dragen zij de ingedrukte stempeltjes; AS het ronde, LS het ronde en het vierkante.
* * *
De eigenlijke inhoud der boekjes wordt gevormd door de refereynen en liedekens die door de verschillende rederijkers als antwoord op de vragen werden ingezonden. Wij vermelden die niet voor elk boek afzonderlijk doch maken van het geheel een groot overzicht, waarin onder elke vraag alle daartoe behoorende gedichten worden opgesomd. De gedichten worden aangeduid door den aanvangsregel; daarachter staat de vermelding der boekjes waarin zij voorkomen. Hieruit blijkt dus duidelijk in hoeverre de verschillende exemplaren samengaan. Men zal opmerken dat vaak geheele rubrieken in sommige exemplaren dezelfde zijn; in alle rubrieken gelijk zijn alleen A en W, waartusschen alleen verschil bestaat doordat in A eenige stukken ontbreken. Voorts zijn HR en M gelijk, daar zij exemplaren van denzelfde druk zijn; doch ontbreekt een en ander in M. Welke nummers in A en M ontbreken kan men dus ook in dit overzicht gemakkelijk aflezen. De rubrieken ontvangen de nummers I tot VIII in de volgorde van het inhoudsblaadje. Alleen in de boekjes HR en M volgen de rubrieken III en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV in deze orde op elkaar; in alle anderen staat IV voor III. De rubriek die op den inhoud als nr 7 staat, slaan wij voorloopig over; de beide daarop volgende vragen hebben dus in ons overzicht de nummers VII en VIII. De nummers der afzonderlijke stukken binnen elke rubriek hebben geen bijzondere beteekenis; zij dienen slechts om elk gedicht gemakkelijk te kunnen aanduiden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na deze algemeene opgave van den inhoud volgen hier, in een dergelijk overzicht samengevat, de aanwijzingen der rederijkers, die in de verschillende boekjes bij de gedichten voorkomen. De dichters zijn zooveel mogelijk ingedeeld naar de kamers waartoe zij behooren; de kamers zijn volgens de plaatsen geschikt; de plaatsnamen vormen een alfabet. Bij dit alles is opzettelijk uitsluitend gebruik gemaakt van de gegevens die de boekjes zelf bevatten. Waar dus in de opsomming een schakel ontbreekt, wil dat niet zeggen dat het ontbrekende niet uit andere literatuur zou zijn aan te vullen, doch slechts, dat dit gegeven in onze boekjes niet voorkomtGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De orde is: PLAATSNAAM, Naam der Kamer, Kamerspreuk: spreuk en naam van de rederijker, nummers der gedichten (verwijzend naar het voorgaande overzicht).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorts de volgende onvolledige opgaven: ??, Pencé [te Leuven?]: Niet sonder liefde III 10. Een blik op deze auteurslijst doet zien, dat er zoo goed als zeker slechts een betrekkelijk klein gedeelte van de ingekomen dichtwerken in de ons thans bekende boekjes zijn bewaard. Immers in het algemeen brengt de gewoonte bij de rederijkersprijsvragen mede, dat elk inzender, hetzij elk dichter persoonlijk of althans elke kamer, toch alle gestelde vragen beantwoordde. Slechts bij enkelen vinden wij een bijna, bij geen een geheel volledige reeks. Nu is het op grond hiervan natuurlijk niet met zekerheid uit te maken hoeveel ons nog ontbreekt, en ook weten wij niet of alle inzendingen gedrukt zijn, maar wel is er groote kans dat boekjes, die wellicht nog elders zullen worden aangetroffen, wederom andere stukken bevatten. Over de prijswinners vinden wij niets vermeld.
* * *
Een merkwaardig gedeelte van den inhoud der boekjes vormt nog de muziek bij de liedekens. Het zou overbodig zijn hier uit te weiden over het belang van voluit in muzieknoten meegedeelde liedwijzen, die immers in de liederboeken der XVIe eeuw betrekkelijk zeldzaam zijn. Daar de liedekens gewoonlijk ook een wijsaanduiding hebben, die dus verwijst naar een destijds bekend lied, verschaft de muziek ons gegevens die ook voor de geschiedenis van dat vaak belangrijker lied gewichtig kunnen zijn. Zoo bracht de muziek der Wyse van Conde in LS den oudsten bekenden vorm der melodie van het Wilhelmuslied aan het lichtGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de wijsaanduidingen vinden wij vier Fransche met de muziek: Le fillez de Barbentine VII 1; - Dames qui au playsanson VII 2; - Dansons, soyons de hait VII 4; - Wyse van Conde VIII 11. Voorts treft men hier met muzieknoten de volgende Nederlandsche wijzen aan: Meysken wildy u eerken vercoopen VII 3; - Schoon lief wat macht u baten VIII 2; - Hy sey hy sou my trouwen VIII 3; - Regeert u na den tijt VIII 4; - Ghy jonghe meyskens van auontueren VIII 5; - Ick segghe adieu VIII 9; - O triumphante vrouwe VIII 10. Dan zonder muziek: Het spruyten sMeys virtuyten VII 6; - Christus kercke soet oft den tijt is hier dat elck VII 7; - Rijst wt den slaep nu niet en waect VII 8; - O bloeyende iuecht ionghe notabel sinnen VIII 8; - Wy cloec en fier gheselleken van der banck VIII 12; - Jerusalem hoort des Heeren woort VIII 13; - wyse vanden willecom van het lantjuweel, byden Violieren tot Antwerpen ghesonghen VIII 14; - Op u betrouwe ick Heere etc VIII 15. Tenslotte vindt men muzieknoten zonder een wijsaanduiding bij VII 5, 9, 10, 11 en VIII 1, 6, 7.
* * *
Thans dient nog iets te worden meegedeeld over een drietal berijmde stukken, die tot den inhoud der boekjes behooren, hoewel zij geen eigenlijke antwoorden zijn op de gestelde vragen. Het eerste zijn de twaalf twee-regelige spreuken, die steeds op de keerzijde van het titeltje der eerste rubriek voorkomen en ook betrekking hebben op den inhoud dier vraag. Zij zijn in alle boekjes (behalve H, dat deze rubriek mist) gelijkluidend; het eenige verschil in den tekst vond ik in het tiende distichon, dat overal behalve in HR luidt: Soo noodich de kerk ‘Profytich als dbroot’ soet,
Om datmen seer sterc ‘wis Gods woort daer leert bloot’ vroet.
Hier gaat het binnenrijm mank; HR heeft het beter: Soo noodich de kerck is... enz.
Het tweede is de eigenaardige afdeeling met het opschrift Hoe hem een yeghelijck behoort gherust te houden in synen roepe ofte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staet, die op het inhoudsblaadje als nr 7 wordt gesteld, echter steeds aan het eind der boekjes, na de twee afdeelingen met liedekens wordt aangetroffen (alleen in W is het gelijk reeds vermeld op de 7e plaats ingebonden). Blijkens de bedreiging aan de nadrukkers van ‘deze Refereynen ende Liedekens’ (zie boven blz. 5), die er steeds onder staat gedrukt, was zij er ook toe bestemd om het besluit van het boekje te vormen. Zelf bevat de afdeeling refereynen noch liedekens, doch een reeks beschouwingen in ongeregelde versjes over het opgegeven onderwerp. In de exemplaren op losse velletjes (groep I) vindt men hierbij in margine om beurten de aanduidingen Jennetbloemk. en Corenbloemk., waaruit valt op te maken dat de verzen als een samenspraak tusschen de rederijkerskamers de Jennette van Lier en de Corenbloem van Brussel zijn te beschouwen. Wat een dergelijke samenspraak met de Antwerpsche loterij te maken kan hebben is voorloopig een raadsel. Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat zij inderdaad van een anderen rederijkerswedstrijd afkomstig is, en slechts bij deze gelegenheid gedrukt, om met haar vredelievenden inhoud als een stichtelijk besluit aan de boekjes der loterij te worden toegevoegd. Gelijk ik in Het Boek 1922 blz. 133 vlg. uitvoeriger uiteen zette, zou het zeer wel mogelijk zijn dat wij hierin een ‘op de knie’ gedicht slotnummer kunnen herkennen van het Prinsfeest der Brusselsche Corenbloem in 1562. Daar toch was de Corenbloem gastvrouw, de Jennette van Lier winster van den hoogsten prijs en ook de vraag van het feest ‘Wat dat de Landen can houden in Rusten’ past geheel bij het in den dialoog behandelde onderwerp. Dit is echter niets meer dan een gissing, daar de bundel der werken van het bedoelde Prinsfeest gedrukt is en niets van deze samenspraak bevat. Opmerkelijk is dat de aanwijzingen der sprekende kamers in de andere drukken (groep II en III) verdwenen zijn. Het derde hier nog te noemen stuk is Salomons Ghebet, dat gelijk boven (blz. 7-9) reeds werd vermeld in enkele exemplaren van groep I en in die van groep III voorkomt. Het staat geheel op zich zelf, los van de prijsvragen, en is steeds geplaatst nog na de hiervoor besproken slotafdeeling, Wackernagel heeft het in zijn reeds genoemd werk ‘Lieder der niederländischen Reformierten’ op blz. 18 afgedrukt.
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de volgorde waarin de verschillende drukken verschenen valt niet veel met zekerheid te zeggen. De gedichten zullen alle ingeleverd zijn voor eind April 1574, de dagteekening der approbatie; één gedicht in AS draagt het jaartal 1573. De kerkmeesters, die hun opdracht aan den bisschop dateeren 22 Mei 1574, spreken in hun ‘tot den leser’ van de wijze van uitgeven: het heeft hun goed gedacht ‘een deel in een masse te redigeren ende int licht bringhen, hopende corts de reste oock te laten wtgaen, consent daer toe vercreghen hebbende’. Wat echter de eerste ‘masse’ en wat ‘de reste’ is blijkt nergens, daar steeds hetzelfde voorwerk werd herdrukt. De eigenaardigheden van groep I, de druk op losse velletjes, de vermelding der kamernamen in de slotrubriek, doen wel vermoeden dat dit de eerste oplaag is geweest. Groep II, die de kamernamen mist en de aangewezen verbetering heeft in de twaalf disticha, moet dan blijkens het jaartal spoedig gevolgd of gelijktijdig tot stand gekomen zijn; in elk geval zijn de losse titeltjes en het inhoudsblaadje, die bij dit zetsel behooren, ook in de exemplaren van groep I gebezigd. Groep III vertoont het jaartal 1575 en is dus vermoedelijk later gedrukt. Wij wezen er reeds op dat de auteurslijst het bestaan van nog veel meer antwoorden op de acht gestelde vragen doet vermoeden. Het zal dus de moeite loonen naar nog meer exemplaren te zoeken. In het bijzonder voor de Belgische bibliotheken zou een nauwkeurig onderzoek nog zeker te wenschen zijn. Moge dit opstel er toe bijdragen om de belangstelling in deze richting te leiden en nog veel aanvullingen aan het licht te doen komen.
Rotterdam F. Kossmann. |
|