Boeken. - livres.
Konrad Haebler: Die Deutschen Buchdrucker des XVen Jahrhunderts im Auslande (315 blz. in-fol. - 1924, Verlag J. Rosenthal, München).
In dit hoogst merkwaardige boek toont K. Haebler met een overvloed van soms totnogtoe heel onbekende bewijsgronden opnieuw aan welk een overwegend en beslissend aandeel de Duitschers hebben in de verspreiding van de boekdrukkunst in al de cultuurlanden van Europa.
Deze onbetwiste en onbetwistbare waarheid hoefde niet meer betoogd te worden, maar de wijze waarop dit hier geschiedt, de eerbiedwaardige som van gelukkige vondsten en het scherpe doorzicht, waarvan een meester als K. Haebler ons hier andermaal laat genieten, maken dit boek tot een zeer gewaardeerde verrijking van onze kennis op het gebied van de geschiedenis der typographie.
Geboeid volgen wij het verhaal van de expansie der Duitsche drukkunst te Sublaco, te Rome, te Milaan, te Venetië en in andere steden van Italië; te Parijs, te Lyon en elders in Frankrijk; in Spanje en in Engeland, ja tot in Mexico toe, waar deze uitvinding ingevoerd werd door Cromberger, die alhoewel Spanjaard geworden, toch de zoon van een Duitscher was.
Wij kunnen best begrijpen, dat het behandelen van een dergelijke stof onder de pen van een Duitscher als van zelf moest overslaan tot een lofzang op Duitsche techniek. Duitschen geest en wat daar gewoonlijk al bijgehaald wordt, maar het zou K. Haebler's lyrisme volstrekt niet geschaad hebben, had hij niet telkens en telkens weer blijken gegeven van moeilijk bedwongen, tendenzieus chauvinisme en soms naïef-aandoende annexatiepogingen.
Het zijn vooral de Nederlanders, Hollanders en Vlamingen, tot wier nadeel dit geschiedt. Wat zij voor hun aandeel in de ontwikkeling der drukkunst kunnen opvorderen, wordt in laatste instantie toch op het actief van Duitschland gebracht, ofwel zóó voorgesteld, dat de eer, die daarbij te oogsten viel, toch op Duitschers terecht komt.
Zoo begint het al in de voorrede, waaruit wij de volgende passage aanhalen, zonder commentaar: ‘Wenn selbst wirklich dem Laurens Coster ein kleiner Anteil an jenem Ruhm gehört, welchen Jahrhunderte hindurch eine dankbare Menschheit dem Johann Gutenberg von Mainz zugesprochen hat, so würde selbst damit das Verdienst der Deutschen nicht ernstlich geschmälert. Für die Auffassung seiner Zeit war ja auch Laurens Coster ein Deutscher, ein Bürger des heiligen römischen Reiches deutscher Nation’.
Verder, waar verteld wordt, dat Antonius Mathias omstreeks 1473 te Genua een drukkerij oprichtte met medewerking van Henricus de Aegere uit Antwerpen, voelt Haebler weer de behoefte om dezen laatste een ‘Deutsch-Holländischen Landsmaan’ te noemen (blz. 74). Natuurlijk zal hij dezelfde nationaliteitsbepaling opgeven voor de Nederlandsche drukkers Lambertus quondam Laurentii uit Delft en Antonius quondam Andreae uit Antwerpen, die in 1470 te Genua werkten voor het driemanschap der rechtsgeleerden Marchese, Grimaldi en Pammoleo.
Ook wordt het voorgesteld alsof Caxton, de invoerder der drukkerij in Engeland, het wezenlijkste deel van zijn kunst aan Duitschland te danken had. Het belang van Caxton's kortstondig verblijf te Keulen wordt op het voorplan gebracht, en