een kleine keuze van tien verhalen uit Poe wil geven (hij schreef er ongeveer zeventig), lijkt mij zoowel deze keuze als indertijd die van den heer Van Booven uitstekend. Deze keuze echter toont meer verschillende kanten van Poe's talent: The Man of the Crowd bijv., dat zonder twijfel een van zijn mooiste en diepste verhalen is, grenst aan het essay, door het philosofisch-generaliseerende karakter ervan; The Conversation of Eiros and Charmion grenst aan het gedicht-in-proza, en evenzoo het kleine, delicate The Island of the Fay. Van de verhalen waarin het poëtische zich nog slechts in een duidelijk vooropgezette angst-sfeer kenbaar maakt - voor velen de meest representatieve vorm van Poe - vindt men hier de meesterlijke, klassiek-geserreerde Masque of the Red Death, en het langere, prachtige, ontzenuwende Ligeia; een overgang van dit soort naar het meer gewoon-griezelige vormen MS. found in a Bottle en A Descent into the Maelström. Dit laatste is reeds een specimen van de verhalensoort waarin Poe, soms fragmentarisch en als met de deur in huis vallend, één sensatie, maar eindeloos langgerekt, van doodsangst geeft: met alle nuances, psychologisch en technisch onfeilbaar ‘bespeeld’. The Pit and the Pendulum is er een realistischer, ruwer doublet van; maar ook The Premature Burial hoort ertoe - een verhaal dat, overigens even gaaf, voor mijn gevoel toch bedorven wordt door het erkende van de nachtmerrie erin; deze verhalen zijn zelf nachtmerries, waarin de protagonisten zich de luxe van een nachtmerrie voor zichzelf (van ‘a dream within a dream’, om met Poe te spreken) niet zouden mogen veroorloven. Maar
tenslotte: of de ‘ik’ van het verhaal gered wordt door een wonder of door het besef van in de realiteit terug te keeren, welk wezenlijk onderscheid maakt het voor den ‘ik’ die, in alle physieke veiligheid, toch alleen met hem meetrilt als lezer?
Het tiende verhaal is, ofschoon beroemd, oogenschijnlijk van een gemakkelijker soort; het is
The Cask of Amontillado, de historie, door honderd anderen hervat, van een man die een anderen man meelokt om hem uit wraak te vermoorden. Het is mij, bij lezing van
dit verhaal juist, opgevallen hoe zuiver de techniek van Poe is, en hoe hoog zijn lezing verheven is boven wellicht iedere andere behandeling van dit thema. Om de straffeloosheid van den moord te verzekeren denkt hij details uit, waarop hij geen oogenblik de aandacht vestigt, die in een half zinnetje uitgedrukt, volmaakt binnen de logica van het geheel worden opgenomen en dus voortgaan den lezer als een axioma te overtuigen. De Italiaansche
THE MAN OF THE CROWD
wraakzucht van den eenen man en de dronken luchthartigheid van den andere, beide worden compleet gesuggereerd, zonder dat de soberheid, de goede smaak van den verhaler ook maar éénmaal en défaut is, met een zekerheid en een volledigheid ondanks de beperking, die noch Poesjkin, noch Merimée op hun best zouden hebben verbeterd. De stemming is fataal van het eerste woord af, het psychologische contrast tusschen de twee mannen is volmaakt, suggereert langvoorbije conflicten tusschen hen, waar in dit bestek zelfs geen sprake van kon zijn, en het heele teruggehouden drama van het moment, wanneer de dronkeman begrepen heeft dat hij aan den muur gekluisterd is en ingemetseld zal worden zonder eenige hoop op redding of ontdekking zelfs van zijn moordenaar, barst los in het ééne, cursief gedrukte zinnetje tegen het eind: ‘For the love of God, Montrésor!’ - waarop de ander, sibillijnsch voor den lezer die naar een verklaring zoekt, antwoordt met niets dan een echo, met die alles-en-nietsomvattende weerkaatsing van den toestand, die men in zulk een oogenblik maar in zich vindt: - ‘Yes, I said, for the love of God’.
Men zou willen dat een boek als dit materieel