Frits Lapidoth †
IN vroeger jaren was de verhouding tusschen de oudere en jongere journalisten van heel anderen aard dan thans het geval is. De ouderen hielden zich niet afzijdig van de jongeren, maar stelden belang in hun werk, hun liefhebberijen en gaven hun raad. Het is heel wel mogelijk, dat een jongere van thans daar heelemaal niet van gediend zou wezen, omdat hij het eigenlijk veel beter weet dan zijn collega. Maar toen ik jong journalist was, hoorde ik graag naar raadgevingen van iemand als dr. de Jong, den kunstredacteur van het Vaderland en later heb ik menigmaal langen tijd zitten praten met Stratemeyer en met Lapidoth. Welk jaar het was dat ik met hem in een jury heb gezeten voor de beoordeeling van een cabaretlied door journalisten gemaakt weet ik niet meer, maar in die dagen heb ik pas goed beseft, welk een uitgebreide kennis hij bezat van de litteratuur en het tooneel. En wie geregeld zijn boekrecensies of tooneelcrtieken las, voelde hoe volkomen thuis hij was in het onderwerp, waarover hij schreef.
Of Lapidoth voor mij een ideaal criticus was? Geenszins, maar hij was volkomen betrouwbaar en serieus, daardoor soms wel eens wat te lang van stof.
Wat in Lapidoth dadelijk opviel, was zijn gulle hartelijkheid en met recht kon men van hem zeggen, dat hij een beminnelijk schrijver, maar tevens een beminnelijk mensch was, zooals Johan de Meester hem genoemd heeft. Zijn beteekenis heeft niet gelegen in zijn scheppend werk, maar veel meer in zijn critieken en vooral in zijn uitgebreide kennis van het tooneel.
Willem Frederik Lodewijk Lapidoth werd 15 September 1861 te Ursem in Noord-Holland geboren. Opgeleid aan de handelsschool te Amsterdam, die hij met het einddiploma verliet, ging hij daarna studeeren voor het theoretisch gedeelte I en II van het candidaat-notaris examen. Maar al spoedig bleek zijn aanleg een andere richting uit te gaan. Vóór 1883 schreef hij artikelen voor het Nieuws van den Dag, van welk blad hij een jaar later correspondent te Parijs werd. Daar heeft hij tevens medegewerkt aan Los en Vast, De Gids, Nederland en De Nederlandsche Spectator. Hij schreef er ‘Marfa’, een sonnettenbundel, die aan zijn ouderen vriend Van Hamel was opgedragen; ‘Moderne Problemen’, ‘Ironisch en Tragisch’ en ‘Portretten en Landschappen’ (alle in proza). In Parijs schreef hij ook nog zijn tweedeeligen roman ‘Goëtia’, die ook in het Duitsch vertaald is; aan Parijs herinnert bovendien zijn geïllustreerde studie over ‘Fransche teekenaars’.
Tot 1893 is Lapidoth te Parijs gebleven en in ons land terug heeft hij zijn journalistieken en letterkundigen arbeid voortgezet. In dien tijd schreef hij den roman ‘Vrij?’, waarin het probleem van de vrije liefde behandeld werd. Ook met een ander boek bewees Lapidoth, dat hij midden in het leven stond, want het spiritisme was in die dagen meer dan ooit een vraagstuk, dat de belangstelling had van de menschen. Juist uit de keuze van zijn onderwerpen kan men duidelijk zien dat hij journalist was in hart en nieren. Hij werkte dan ook mee aan kranten en weekbladen, werd redacteur van het Tooneel, wat hij in 1918 weer werd als opvolger van den bekwamen Berckenhoff; werd belast met de redactie van Los en Vast om daarna met Zilcken en mr. L.J. Plemp van Duiveland de redactie van Elseviers Geïllustreerd Maandschrift op zich te nemen (1898-1904). Van de oprichting af was hij redacteur voor kunst en letteren aan De Nieuwe Courant, zoodat hij daar dus 32 jaar onafgebroken werkzaam is geweest. Lapidoth behandelde in dat blad niet alleen de rubriek, maar hij schreef over schilderkunst, tooneel en boeken. Iederen Zondagmorgen konden de lezers van dat blad zijn oordeel lezen over de werken, die in ons land en ook in Frankrijk verschenen waren, want Frankrijk had nog altijd zijn