39 - zijn moeder ‘
die haren vader-ons niet kon uitgelezen krijgen, van schrik.’ Het is voldoende zich de situatie even voor den geest te roepen om het onzinnige ervan te doorzien. Op blz. 43 vinden wij iets soortgelijks: ‘Aan 't venster stond zijn moeder hem na te zien, met een zwarten mantel over haren kop. Hij deed eerbiedig zijnen hoed af,
lijk voor een O.L.
Vrouw van zeven weeën.’ Zoo ook op blz. 57 in de beschrijving, die de moeder van Franciscus geeft: ‘Die blauwe randen rond zijn oogen, die wonden op zijn voorhoofd, die bleeke lippen, die ingevallen kaken, die wilde haren.
Er mankeerde nog een doornenkroon op. Met haar tranen begoot(!) ze zijn gezicht.’ Deze dingen zijn uitingen van negentiende-eeuwsche religieuze sentimentaliteit, maar zeker geen exempelen van middeleeuwsche vroomheid, waarvoor zij blijkbaar door moeten gaan. Op dezelfde blz. treft ons nog de volgende smakeloosheid: ‘Maar hoe is een moeder? Als een van haar kinderkes gekist wordt, doen ze 't nog wollen kouskes en een flanellen ponneken aan.’ De Franciscus van Timmerman is een goed rekenaar. Als hij aan 't bedelen is voor steenen en gereedschap om het vervallen kerkje van Sint Damiaan op te bouwen, draagt hij zijn aangelegenheid o.m. aldus voor: ‘En nu kom ik u in de naam van O.L. Heer vragen, om mij wat steenen, kalk, een truweel, een waterpas, en wat nog allemaal? aan d'hand te doen! Ge moet het mij niet voor niets geven, ik zal er liekes voor zingen, en veel voor uw zaligheid bidden.
Wie eenen steen geeft krijgt van God daarbij nog een verdienste, wie er twee geeft krijgt twee verdiensten, en zoo voort (blz. 69). Hij moet stellig kennis genomen hebben van zekere
moderne reclamepraktijken, deze Franciscus, en ongetwijfeld is hij er voor zijn onderneming zeer wel bij gevaren; doch wij gelooven niet, dat de ‘echte’ Franciscus zijn bedelarij op zulk een moderne leest zal hebben geschoeid! Dat overigens Timmermans' neiging tot zulk een koopmanschap bezit, blijkt ook uit de wijze, waarop hij de Jood, die monnikspijen veil heeft voor degenen, die Franciscus navolgen, teekent. ‘- 'k Heb er nog’, laat hij den ouden koopman zeggen, ‘
in alle maten, buiten alle concurrentie’ (blz. 97). Ook hier een ‘anachronisme’, waarom wij thans waarschijnlijk zouden behooren te lachen. Een ‘geestigheid’ van hetzelfde allooi treffen wij vier bladzijden verder aan over denzelfden koopman. Hier heet het: ‘- Tot den naasten keer, zei de Jodenneus: - Ik heb nog van die dingen, ge kunt er altijd krijgen, en er zijn er nieuwe in de maak.
Een jeugdportret van Timmermans als gelukkige vader.
En het spreekwoord indachtig: een klein vischke om een groot te vangen, gaf hij voor ieder nog een snee kaal brood’ (blz. 101). Nog een staaltje van ‘religieuze’ overdrijving: ‘Och, dat bidden in die eiken bosschen, nooit van niemand gestoord, de wind in de blaren, en die groene schemer en stilte, die heilige natuur en die stille dieren.
Ge kost er uren op uw knieën uw eigen zitten verdrinken in d'oneindigheid van God’ (blz. 106). Op blz. 122 is sprake van ‘
ontploffing en van Gods gevoel’, op blz. 136 wordt ons van een bosch gezegd: ‘Het is vredig
gelijk een evangelie’. Zie ook blz. 28. Op blz. 153: ‘De vader van Clara hong als een schaduw over hun mystiek geluk’. Op blz. 166 wordt van Franciscus gezegd, dat hij eens hardop zou willen huilen ‘
dat de stukken er afvlogen’. Op blz. 199: ‘En vol geestdrift riep hij (Franciscus), dat overal het licht van Jesus in de menschen moest stralen. Daarom ook provincies in d'ander landen! Dat wierd
knetterend toegejuicht.’ Op blz. 207: ‘De Kardinaal, die de mislukking zag, begost te beven van schrik
en kraakte schietgebeden.’ Op blz. 221 deze teekening van Franciscus: ‘Hij was half blind met oogen
als gebarsten kersen.’ Op blz. 280 een beschrijving van Franciscus' lijden: ‘Het zweet dreef van