Den Gulden Winckel. Jaargang 31
(1932)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Kroniek van het prozaNaar nieuwe zakelijkheidJef Last, Liefde in de Portieken. - Den Haag, N.V. Servire, 1932.
| |
[pagina 169]
| |
problemen op, maar stelt ze. En daarom behooren wij jongeren als Last dankbaar te zijn. Er is in onze letterkunde zooveel, dat ons tot een vlucht uit de werkelijkheid verleidt - b.v. in de poëzie; denkt eens aan Marsman's en Slauerhoff's worsteling met deze verleiding! -, dat wij er ons over verheugen mogen, wanneer, zij het niet zonder eenige ideologische kortsluitingen, deze kans ons althans met zooveel woorden onthouden wordt.
* * *
Dat Stroman's boek uit een welbewust verzet tegen het psychologisch realisme, zooals wij dat hier te lande hoofdzakelijk kennen, geboren is, bewijst het motto van Joseph Conrad, dat hij eraan mede gegeven heeft en dat als volgt luidt: ‘This is not a marriage-story.’ Om intrigues of innerlijke verwikkelingen is het den schrijver niet te doen. De intrigues en verwikkelingen, die hij als romancier natuurlijk niet missen kan, levert de werkelijkheid zelf hem op. Zijn verhaal is opgebouwd uit couranten-berichten. Het is als het ware uit de courant zelf ontstaan. Paul Schuitema, die het omslag en de typografische verzorging voor zijn rekening nam en zich op zeer verdienstelijke, sobere wijze van zijn moeilijke taak kweet, heeft dit uitstekend tot uitdrukking gebracht. Stroman geeft, zooals tot nog toe vrijwel algemeen gebruikelijk was, geen familie-geschiedenis in zijn roman. De verbindingsdraden in zijn compositie loopen niet verticaal in de richting van de een of andere ontwikkelingstendenz, doch horizontaal. Zij geven een, van menschelijk gezichtspunt beschouwde, bloot toevallige, lotsgemeenschap weer. Schakel sluit zich aan schakel. En slechts de schrijver is het, die het geheel overziet. Het eerste hoofdstuk van het boek draagt tot titel ‘Zaterdag’ en begint met een telephoon-gesprek tusschen een winkeljuffrouw en haar verloofde. Daarna volgt een scène in den winkel. Een bedelaar stoort de onderhandelingen met de klanten. Hierop wordt ons het milieu gegeven van den bedelaar. Daarna een fragment uit het leven van de winkeljuffrouw. Het tweede hoofdstuk, ‘Dinsdag’, verplaatst ons naar de rivier. Een beschrijving van een stadsmorgen volgt. Daarop een commissarissen-vergadering van een groote rederij. Dan een brok leven van één der employé's. Door middel van deze ‘moment-opnamen’ weet Stroman ons een groot brok stadsleven van dezen tijd voor oogen te voeren. Humor en tragiek zijn erin met elkander vervlochten. Niet altijd is de uitbeelding even scherp, soms neigt zij naar het schabloon-matige, terwijl, naar onze meening, het boek nog te zeer met een ouderwetsch slot (een oplossing!) eindigt. Op de laatste bladzijden heeft de schrijver, naar het schijnt, de horizontale lijn hoe langer hoe meer losgelaten en zich op een bepaald deel der verhaalsverwikkelingen vastgelegd (Zaterdag, Vrijdag). Overigens zou het dwaas zijn hem dit falen bijzonder euvel te duiden. Geen experiment kan zich geheel en al losmaken van de traditie, waartegen het reageert. En wat Stroman hier in nieuwe richting bereikt heeft, is reeds meer dan men redelijkerwijs, alle omstandigheden in aanmerking genomen, had mogen verwachten. Men vraagt zich wellicht af wat in dezen roman de typografische ‘afwijkingen’ beduiden, die veel overeenkomst vertoonen met die, welke Paul van Ostayen destijds in zijn ‘Bezette Stad’ heeft toegepast. Moeten zij beschouwd worden als gerationaliseerde illustraties of behooren zij in wezenlijken zin tot de tekst van het verhaal? Bij Van Ostayen noch bij Stroman lijkt het ons twijfelachtig of zij behooren in wezenlijken zin tot de tekst van het verhaal. Zij suggereeren een sfeer, die de auteur op een gegeven oogenblik noodig heeft zonder hem te nopen tot het geven van uitvoerige beschrijvingen. Wanneer een citaat uit een zakenbrief b.v. in machine-schrift wordt weergegeven in plaats van met de voor een boek gebruikelijke lettertypen, wordt ons hierdoor onmiddellijk de juiste sfeer dezer kantoor-zakelijkheid gesuggereerd, die zich in volstrekte tegenstrijdigheid bevindt met de innerlijke gevoelens van degene, die den brief typt. Eénzelfde contrasteerende werking gaat op blz. 86 uit van de Gothische letters, waarmede enkele zinsneden uit een door de radio uitgezonden preek worden weergegeven.Ga naar voetnoot1) Wonderlijk vreemd doet deze gothiek aan, zoowel ten opzichte van het milieu, waarin de woorden ontvangen worden als ten opzichte van hun armzaligen, niets-zeggenden inhoud in dit milieu. Men ziet het aanschouwelijk, hoe vreemd grootestads-leven en argeloos-traditioneel gebleven godsdienst elkander geworden zijn. Een andere wereld spreekt uit deze lettergroep, die als een zwerfsteen verdoold is geraakt in een land zonder bergen en gletschers. En de zin, die zij, tot woorden tesamengevoegd, dragen is geworden tot onzin, ja tot meer dan dat: tot een vreemde taal, die zonder ons te beroeren langs ons heen gaat. Minder groote gevaren bedreigen de wijze, waarop Stroman het principe der nieuwe zakelijkheid te verwerkelijken tracht dan de methode, welke door Jef Last wordt gevolgd. ‘Manier’ is het meest voor de hand liggende gevaar voor | |
[pagina 170]
| |
dezen auteur, een vastloopen in zekere procédé's, zooals men in de nieuwere filmkunst bij herhaling kan waarnemen. Intusschen: wat met ‘Stad’ is bereikt, geeft vertrouwen en maakt, dat wij met belangstelling een tweede publicatie van den schrijver tegemoet mogen zien.
ROEL HOUWINK |
|