Den Gulden Winckel. Jaargang 31
(1932)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Fransche boekenCendrars-GalmotWIJ moeten hier een duidelijk onderscheid maken tusschen de materie van het boek (welke rijk en boeiend is) en de wijze waarop de schrijver deze materie heeft behandeld. Welk een leven dat van Jean Galmot; en wat een slecht, slordig boek heeft Cendrars ervan gemaakt!Ga naar voetnoot1) Het is pijnlijk om dit te moeten zeggen van de man die eens ‘L'Or’ schreef en in wien wij toen daarom de grootste schrijver van onze generatie zagen. ‘Rhum’ is een maakwerkje van de slechtste soort, een vlug afgeroffelde compilatie, waarin het accent van de overtuiging volkomen afwezig is, en waaruit de figuur van Galmot, de held, niet los komt als een zich vrij in de ruimte bewegende gestalte. Het is Cendrars niet gegeven geweest om zijn figuur leven in te blazen. Wat wij zien is niet een mensch, zelfs geen statuette, is slechts een schetsmatige, rommelige studie voor een basrelief. De levensgeschiedenis van Jean Galmot, romancier, goudzoeker, groot koopman, aviateur, député, gevangene en volksidool, moet nog geschreven worden. Ik heb in deze opsomming van functies met opzet het woord ‘avonturier’ niet genoemd. Bij al zijn qualiteiten mist hij ten eenenmale de liefde voor het avontuur òm het avontuur. Hij heeft vele wilde avonturen beleefd, in het oerwoud en in de moerassen van de Parijsche zakenwereld, maar altijd omdat hij niet anders kòn; omdat hij om zijn doel te bereiken die avonturen, tot zijn groote spijt, op de koop toe moest nemen. Hij toonde zich te midden van die avonturen niet zelden bewonderenswaardig moedig, maar: ‘jamais il ne se débarrassera de son fond paysan et de sa mentalité de petit bourgeois du Périgord. Il repoussait l'aventure ...’ Het belang van Galmots verschijning ligt niet zoo zeer in zijn oorspronkelijke persoonlijkheid, als in de beteekenis welke die persoonlijkheid gekregen heeft door den gigantische strijd waarin zij gewikkeld werd en waarin zij onderging. De vermorzeling van Galmot's zaken, van zijn levenswerk en zijn leven, is een machtige episode uit de financieele jungle, waarbij de fameuse Amerikaansche schandalen verbleeken. En met spanning en opstandigheid leest men hoe Galmot mishandeld werd door een justitie, die zelfs de schijn van onafhankelijkheid niet meer wist op te houden. Jean Galmot was in den opgang van zijn leven een niet onvermakelijke, handige jongen, maar op zijn hoogtepunt lijkt hij ons niet interessanter dan iedere andere machtige ‘brasseur d'affaires’ wien het voor den wind gaat. In zijn nederlaag echter krijgt zijn biografie de allure van een tragedie. Hij wordt gróót door de diabolische machten waarmede hij gedwongen wordt zich te meten; hij wordt beminnenswaardig door de durf en de drift waarmede hij de strijd aanvaardt en alle consequenties daarvan. Zooals men weet werd hij in 1928 vergiftigd. Van hem heeft een Engelsch kenner van koloniale menschen deze woorden gezegd: ‘Bij ons zou Jean Galmot de Cecil Rhodes van Guyana geweest zijn.’ - In Frankrijk werd hij door de politici in dienst der monopolies langzaam maar zeker afgemaakt. Bovendien heeft hij zijn plaats in de Fransche litteratuurgeschiedenis. Zijn boeken: ‘Quelle étrange Histoire’ en ‘Un Mort vivait parmi nous’ mogen dan al geen volmaakte meesterwerken zijn, zij zijn toch heel wat beter dan menige exotische roman die heden hoog geprezen wordt door de kritieklooze kritiek van dagblad en tijdschrift te Parijs. Het is wèl jammer dat Jean Galmot niet een biograaf met wat meer aandacht, wat meer indringingsvermogen en wat meer vriendschap gevonden heeft. | |
Een studie over ProustDe litteratuur over Proust breidt zich gestadig uit. Wanneer men bedenkt dat ‘Du Côté de chez Swann’ in 1913 uitkwam en men ziet wàt er in die kleine twintig jaar over den schrijver verschenen is, dan moet men erkennen dat een zóó intensieve belangstelling een éénig geval in de geschiedenis der letteren is. - Thans is in Rieders serie: ‘Maîtres des Litteratures’ een Proust verschenen.Ga naar voetnoot1) Volkomen terecht. Het is te oordeelen naar het resultaat de vraag of men goed deed om de opdracht aan Pierre Abraham te geven. Laat ik maar dadelijk zeggen, als inleiding tot het Proustiaansche oeuvre, dus voor hen die Proust niet kennen, is het boek ongeschikt omdat het een uitvoerige kennis van het onderwerp veronderstelt; als leiddraad in het Proustiaansche labyrinth is het evenmin aan te bevelen, omdat het zich veel te weinig met de materie, met het onderwerp zelf, bezig houdt. Wij krijgen in hoofdzaak consideraties van den heer Paul Abraham in verband met zijn lectuur van Proust; wij krijgen hier dus het relaas van een persoonlijk avontuur, en of dit ons interesseert hangt meer van Abraham dan van Proust af. De reacties van Abraham op: ‘A la Recherche du Temps perdu’ en op de persoonlijke verschijning van Marcel Proust, zijn alleen dàn van belang wanneer Abraham ons kan | |
[pagina 166]
| |
overtuigen van de originaliteit van zijn wezen, de diepte van zijn oordeel. Dit nu gelukt hem slechts op enkele weinige plaatsen van zijn boekje. De inleiding is gewrongen en gezocht, schijnbaar diepzinnig en bij nadere beschouwing meer dan pover. Veel woorden, weinig inhoud. De vergelijkingen van Proust's werk met muziek zijn evenmin in dezen vorm te aanvaarden. Interessant is daarentegen 's schrijvers beschouwing over ‘Le Temps perdu’ als roman, over Proust's conceptie van den roman en over waarde van zijn hoofdwerk als ‘mémoires’ van zijn tijd en zijn milieu. Bijna belachelijk is daartegenover dan weer het zoeken naar ondergrondsche verbindingen tusschen Proust en Balzac, waarbij de heer Abraham er toe komt om te tellen hoeveel maal de woorden ‘Balzac’ en ‘balzacien’ in de verschillende deelen voorkomen, b.v. 23 keer in ‘Sodome et Gomorrhe’ en 1 maal in ‘Albertine disparue’. Hij maakt er zelfs een grafische voorstelling van! En uit die getallen en lijnen concludeert hij tot een preoccupatie in een bepaalde periode. Dit is fantaisie. Een ander maal is hij weer scherp juist, wanneer hij Proust karakteriseert als ‘le martyr de l'explication’. En zoo is dit boek rijk aan afwisseling. Uitmuntende aanduidingen wisselen af met gezwollen, bijna bombastische tirades, prachtige vondsten staan naast pijnlijke gezochtheden, oprecht enthousiasme naast onwaarachtige mooischrijverij. In zijn ensemble, ondanks de enkele goede stukken, maakt deze studie een antipathieken indruk, en wel voornamelijk door de hypertrophie van 's schrijvers zelfgevoel. Elk oogenblik kijkt hij rond en zegt: heb ik, Pierre Abraham, dat nu niet buitengewoon scherpzinnig geanalyseerd, buitengewoon fraai in woord gebracht? Hij vindt Abraham onmiskenbaar veel belangrijker dan Proust. Wij niet. | |
‘Les Liaisons Dangereuses’Malfère heeft een levendig succes geoogst met zijn serie: ‘Les Grands Evénements Littéraires’, waarin het boek over ‘Les Liaisons Dangereuses’ een der laatste nummers is.Ga naar voetnoot1) De bedoeling is om ons de geschiedenis van het ontstaan der groote meesterwerken te geven en te gelijkertijd een overzicht van hun carrière in de wereld. Mijn bewondering voor Laclos bracht mij er toe dit werkje te consulteeren. En ik moet zeggen dat het mij een oprecht genoegen gaf. Thierry brengt niets nieuws. Er is waarschijnlijk niet veel nieuws meer over dezen schrijver en over zijn werk te vinden. Maar hij bereidt ons het bekende smakelijk toe. Dat wil niet zeggen dat men het overal en in alles met hem ééns behoeft te zijn. Naar mijn persoonlijke overtuiging slaat hij ‘Les Liaisons dangereuses’ als kunstwerk te laag en bijvoorbeeld ‘Manon Lescaut’ te hoog aan. Zijn biografie van Choderlos de Laclos is beknopt en zakelijk; zijn analyse van de hoofdpersonen der roman vrijwel juist, maar de commentaren er bij getuigen van een ietwat al te burgerlijke en beperkte wijze van beschouwen. Thierry verwijdert zich in dit gedeelte niet ver van het boek van den Franschen gezant te Belgrado, den heer Emile Dard, (‘Le Général Choderlos de Laclos’, Paris 1905) dat de grondslag van alle studie betreffende Laclos blijft. Persoonlijker wordt hij wanneer hij het ontstaan van ‘Les Liaisons’ - het eerste en laatste boek van een man van veertig jaar, die geenszins tot de litteraire taak scheen voorbereid - verklaart, niet zooals Dard, uit een behoefte om van zich te doen spreken, maar uit de wensch om een levenservaring opgedaan in den loop der jaren te boek te stellen. Het is niet onmogelijk dat Dard en Thierry beiden gelijk hebben en dat er toch nog een derde verklaring te vinden is. Het is bekend dat Laclos een sober en bescheiden leven voerde, dat hij een trouw en teeder echtgenoot, een voortreffelijk vader was, zooals hij een plichtgetrouw, bekwaam militair is geweest. Hij kon dat zijn omdat hij zich van zijn obsessieve verlangens verlost had in zijn boek, dat een onvergankelijk meesterwerk werd. Thierry legt er den nadruk op dat Laclos Valmont niet is. Hij heeft gelijk. Laclos had Valmont willen zijn. En omdat hij den moed en de vaardigheid miste om als Valmont te leven, heeft hij het leven van Valmont beschreven. De objectiviteit van Laclos in ‘Les Liaisons Dangereuses’, door Thierry aangegeven, is een schijn. Het boek heeft van a tot z het accent van een indirecte bekentenis. Men verzint geen levende schepselen als Mme de Merteuil, als la Présidente, als Cécile Volanges, als Valmont; en met enkel en alleen observatie komt men ook niet ver. Deze roman is duidelijk het gedramatiseerde levensverlangen van Laclos; het is, als alle goede, groote romans: een charade. Wanneer men hiervan overtuigd is, dan zijn de onderzoekingen van Thierry in hoeverre de personen en de gebeurtenissen uit ‘Les Liaisons’ het Frankrijk van die dagen representeeren, volkomen nutteloos. Hij komt dan ook tot de conclusie, dat het beeld van den tijd onjuist is en dat het zedenbederf in werkelijkheid lang niet zoo erg was als Laclos het doet voorkomen. Maar | |
[pagina 167]
| |
Laclos doet niets voorkomen. En hij schildert geen bepaald land en geen bepaald tijdperk. Hij schildert een wereld - een fictieve wereld - waarin hij zou willen leven, waarin hij in droom geleefd heeft. Ook de quaestie der invloeden op en van Laclos schijnt mij door Thierry wat al te schoolsch te zijn behandeld. Hij kan niet aannemen dat ‘Les Liaisons Dangereuses’ en fenomeen is, een soort van wonder, spontaan en vrijwel buiten verband met alle voorafgaande litteraire verschijnselen ontsproten. Ik wèl en mij lijkt deze verklaring, welke geen verklaring is, mij nog de beste voor dit ‘geval’. Het boek van Thierry is echter - en zoo is het waarschijnlijk bedoeld - zeer bruikbaar om een eerste aanraking met dezen schrijver en zijn werk te vergemakkelijken.
J. GRESHOFF |
|