den titel ‘Helena’) en de vertaler van ‘Götz van Berlichingen’, de later beroemde historicus Pogodin. Ook de grootste Russische dichter Poesjkin stond onder den tooverban van den dichter uit Weimar. Zijn ‘Tooneel uit Faust’ getuigt hiervan. Poesjkin heeft in deze korte, geniale, dramatische schets een zelfstandige verklaring van het Faust-Mephisto motief gegeven. Of Goethe ooit van het bestaan van zijn jongeren broeder op den Parnassus geweten heeft, blijft tot heden een open vraag. Misschien zal de talentvolle Poolsche dichter Mickiewicz bij zijn bezoek in Weimar van zijn Russischen vriend verteld hebben. Van de leden der Goethe-pleiade rondom Poesjkin vereerde Baratynskij Goethe in het bizonder. Zijn gedicht op den dood van Goethe behoort tot het diepste en rijpste, dat over Goethe honderd jaar geleden gezegd is.
Goethe's leven, zoo zegt hij hierin, was zoo rijk, zoo alomvattend, dat door hem alleen de Schepper gerechtvaardigd zou zijn, wanneer hij ons bestaan slechts had beperkt tot het aardsche leven. Indien ons echter een leven na den dood is beschoren, zoo zal de Meester in het hiernamaals niets vinden, dat hem in verwarring zou kunnen brengen; niets aardsch, dat hij nog niet overwonnen had, zal hem van de wijs brengen.
Maar ook in de jaren van veertig bleef Goethe het middelpunt van letterkundige besprekingen. De grootste Russische criticus, Belinskij, nam Goethe in zijn bekend artikel ‘Menzel, de criticus van Goethe’ in bescherming tegenover de linksch Hegelianen, noemde de critiek van Menzel ‘vermetel en onbeschaamd’ en achtte de voorwaarden van Menzel, ‘dat een dichter tegelijkertijd strijder voor een betere toekomst, een voorvechter voor vrijheidsgedachten zijn moest, onjuist, onzinnig en ongegrond. Hoewel later zijn inzicht veranderde bleef toch Goethe voor hem, naast Schiller, een van de grootste Duitsche dichters.
Onder de Russische Schellingianen moeten twee bizondere Goethe-vereerders genoemd worden: Stroegowtsjykow en Toergenew. De eerste heeft de ‘Faust’ niet minder dan tien maal vertaald en daarna uit de tien manuscripten, waarvan hij elk handschrift na voltooiïng in een lade opborg, welker sleutel hij daarna wegwierp om niet in de verzoeking te komen om de vorige varianten te gebruiken, een eindlezing samengesteld.
Wat Toergenew betreft, hij beschouwde Goethe en Poesjkin als zijn geestelijke leermeesters. Men behoeft slechts zijn prachtige novelle ‘Faust’ en zijn gedichten in proza te lezen om de atmosfeer van Weimar te gevoelen. Ook zijn vriend Fet dweepte met Goethe en vertaalde ‘Faust’, ‘Hermann und Dorothea’, de ‘Römische Elegien’ en vijf en dertig kleinere gedichten. Alexej Tolstoj gaf een voortreffelijke vertaling van ‘Die Braut von Corinth’ en van ‘Gott und die Bajadere’. De geniale dichter Tjoettsjew, die Goethe persoonlijk kende, maakte na Goethe's sterven, een schoon gedicht ‘Op Goethe's Dood’, dat met het diepe gedicht van Baratynskij op één lijn kan gesteld worden.
Auf Goethes Tod door Tjoettsjew
Du warst am Baum der Menschheit, an dem hohen,
Das schönste Blatt voll wundersamer Kraft.
Es nährte dich der Sonne reinstes Lohen,
Es tränkte dich der Wurzeln reinster Saft.
Melodischer war an dem Zweig dein Zittern,
Als je gebebt ein Blatt an seinem Stiel.
Prophetisch sprachst du mit den Ungewittern,
Triebst mit dem Zephir heitren Sinns dein Spiel.
Nicht einem Wolkenbruch fiehlst du zum Raube,
Nicht risz ein Sturm dich ab im Wirbeltanz:
Das schönste Blatt, das älteste im Laube,
Sank still vom Baum als wie aus einem Kranz.
(vert. van Friedrich Fiedler Reclam Bibl.)
De jaren van zestig, de jaren van de politieke gisting en van den nieuwen socialen storm en drang konden uit den aard der zaak geen gemeenschap met Goethe hebben. ‘Lessing zegt aan onze eeuw meer dan Goethe’, deze woorden van den destijds vergoden criticus Tsjernysjewskij, karakteriseeren zeer juist de geestelijke gesteldheid in de jaren zestig en zeventig.
Eerst omtrent 1900 herleefde de Goethe-vereering in Rusland van de zijde der zoogenaamde ‘decadenten’, waaronder de symbolicus W. Iwanow in Goethe weer den leider en leeraar van de nieuwe symbolieke poëzie ziet. Belyj en Blok, de twee grootste lyrici van Rusland van den vóór-revolutionairen tijd, dichtten ‘in Goethe's naam’.
Maar zelfs gedurende de revolutie verscheen een nieuwe vertaling van ‘Faust’ van de hand van den vroegeren symbolist W. Brjoesow.
De belangstelling voor Goethe schijnt in het hedendaagsche Rusland weer ontwaakt te zijn. Sedert 1928 bestaat er in Rusland een Goethegenootschap, dat een vertaling van alle werken van Goethe in 12 deelen wil doen verschijnen en van plan is een eigen tijdschrift ‘Goethe en Rusland’ uit te geven. De staatsuitgeverij heeft een speciale commissie ingesteld, waarvan ook de Goethe-vereerder en voormalige commissaris voor volksontwikkeling Loenatsjarskij deel uitmaakt.
ALFRED HACKEL