Den Gulden Winckel. Jaargang 31
(1932)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPianist-AuteurWIJ kennen hier te lande wel musici, die doctor in de letteren zijn en dat nog wel honoris causa, omdat zij wat populaire liedjes populair varieerden, de nationale leutige luim muzikaal beoefenden, of omdat zij als muzikant een wereldreputatie genieten. Daar de muziek bij de faculteit der letteren is ingedeeld, werden zij doctor in de letteren. Waarom niet in de wis- en natuurkunde, die vanwege de tril- en andere berekeningen ook recht op die lieftallige muze heeft? Het bleef bij de litteraire doctorshoed, verder bemoeien die zeer geleerden zich niet met de letteren evenmin als met wiskundige trilberekeningen. Onwennig aan de combinatie doctor-musicus-auteur staan wij derhalve versteld, wanneer wij zien, dat een zoo groot pianist als Cortot, een muzikant van het beste soort, niettegenstaande hij geen doctor honoris causa in de letteren is, twee hoogst belangrijke bundels liet verschijnen met buitengewoon fraai en helder geschreven essays over ‘La Musique Française de Piano’.Ga naar voetnoot1) De eerste bundel, die in '30 het licht zag, bevat artikelen tevoren in de Revue musicale gepubliceerd over de pianocomposities van Debussy, Franck, Fauré, Chabrier en Dukas. In den onlangs verschenen tweeden bundel behandelt hij het pianowerk van Ravel, Saint-Saens, d'Indy, Schmitt en de Séverac. Hiermee is het groote gebied van de Fransche pianomuziek niet uitgeput en Cortot zegt dan ook in zijn voorwoord voortzetting toe, doch zooals de namen der componisten aanduiden, vindt men hier toch het belangrijkste bijeen. De grondige uitvoerigheid, fijngevoelige zakelijkheid, waarmee Cortot de werken behandelt, maken deze beide deelen onmisbaar voor wie goed georiënteerd wenscht te zijn in de Fransche pianomuziek. Door de zeldzame charme van zijn stijl schiep Cortot een arbeid, die iederen muziekliefhebber moet boeien als voorbeeldig staal van het muzikaal essay. Liszt gaf destijds een litteraire appreciatie van Chopin's Préludes. Zijn romantische geest deed hem in elk daarvan fantastische beelden zien. Voor hem werd iedere Prélude een verhaaltje: de regendruppel, de klokken van de Notre Dame enz. Cortot blijft een nuchter analyticus. Hij dringt de eigen fantasie terug. Wanneer hij Debussy's bundels Préludes beschrijft, onderstreept hij slechts de aanduiding, die D. zelf in zijn titels kenschetsend aan het slot van ieder Prélude aangaf (Voiles, La Cathédrale engloutie, Minstrels enz.). Cortot hoort geen verhaaltjes, zooals Liszt, doch verduidelijkt even de sfeer met enkele woorden. Als stijlen tijdsverschijnsel is de vergelijking typeerend. Cortot dringt de litteraire fantasie terug. Hij beschouwt de muziek puur, zakelijk ontledend. Hij overziet het oeuvre van den componist in zijn geheel en bepaalt de waarde, die ieder opus daarin inneemt, afzonderlijk. Tevens speurt hij dan de invloeden, die het van buiten onderging of naar buiten uitoefende. Vaak zeer interessante historische bijzonderheden ook in verband met stroomingen in het buitenland vermeldt hij daarbij. Als voortreffelijke voorbeelden van muzikale analyse in geschrifte is bijv. te beschouwen, wat Cortot schrijft over Francks poème symphonique voor orkest en piano ‘Les Djinns’ - dat men hier te lande nimmer hoort om vooral niet af te wijken van de gebruikelijke Variations Symphoniques - of over Dukas' | |
[pagina 156]
| |
Sonate. Nimmer laat Cortot zich door chauvinisme bedwelmen. Zijn oordeel over Saint Saens' pianomuziek pleit voor zijn objectiviteit en eerlijkheid. Daardoor staan deze bundels op een zeer hoog peil en bieden door volmaakte volledigheid bij de behandelde componisten op de voortreffelijkste wijze leiding door de Fransche pianomuziek. W.K. |
|