Kroniek van het proza
De Romantiek van het Vitalisme
A. den Doolaard, De Druivenplukkers. - Amsterdam, Em. Querido, 1932.
DEN Doolaard is één der meest consequente vitalisten onder onze jongere schrijvers. Zijn ideaal is ‘een kerel’ te zijn en over ‘kerels’ te schrijven en men moet hem toegeven, dat hij, in zijn werk althans, dit ideaal steeds dichter benadert. Vergeleken bij zijn debuut ‘De Eerste Ronde’ bij voorbeeld is hij het in zijn jongsten roman heel wat meer nabij gekomen. Zijn pen heeft aan vaardigheid gewonnen sindsdien en er gaat een meer overtuigende kracht uit van de levenshouding, die hij propageert, nu hij haar uit de sfeer der mondaine sportiviteit heeft overgebracht naar het gebied der aloude zwervers-romantiek.
Of echter in deze richting de toekomst onzer letteren ligt? Wij meenen het te mogen betwijfelen. Wij kunnen niet anders dan dit vitalisme als een concessie beschouwen aan den geest van den tijd. En uit dergelijke concessies is nog nimmer een nieuwe en krachtige kunst geboren.
Bij de lectuur van een boek als ‘De Druivenplukkers’ van Den Doolaard vraagt men zich voortdurend af: waar heb ik dit meer gezien, waar heb ik dit eerder gelezen? Een mozaïek van internationale reminiscenzen uit film en illustratie, short-story en buitenlandsche dagblad-correspondentie is de laatste indruk, die van dezen roman beklijft.
Boven het typologische is Den Doolaard nergens uitgekomen, geen zijner figuren is tot een levende persoonlijkheid geworden. Hij is technisch gemakkelijker gaan schrijven, maar ook slordiger. En dit behoeft niet te verwonderen, want hij is aan geen enkelen norm toegekomen, omdat hij niet diep genoeg in zijn verbeelding is afgedaald. Alles wat hij greep, greep hij aan de oppervlakte en nam genoegen daarmee. Hij mag nu het genoegen smaken een roman geschreven te hebben, die niemand geheel en al afstooten zal en wij voorspellen hem bij een tweeden, iets verderen worp zelfs de kans op een internationale reputatie. Doch achter hem spat het werk als een zeepbel uiteen. Het heeft geen zwaarte-kracht noch een duurzamen vorm.
Iedereen, die het leest, weet instinctief, dat het aan alle weerhaken, die het leven nu eenmaal bezit, met behendige kronkelingen voorbij glipt. Daarin nu ligt juist het geheim van zijn succes: het dooft ons verantwoordelijkheidsgevoel en brengt ons in een aangename roes.
Dergelijke boeken leest men omdat men wel eens moe wordt van het zien naar films, die eenzelfde uitwerking hebben; die het leven zoo vereenvoudigen aan den eenen kant, dat het louter lust te leven schijnt en die het aan de andere zijde met zooveel bloed en tranen overgieten, dat men zich behagelijk in z'n fauteuil terug kan laten zinken in het plezierig gevoel, dat dergelijke dingen in ‘ons’ milieu gelukkig onvoorstelbaar zijn. De charme van Wild-West is dezelfde als die van ‘De Druivenplukkers’. Zij is slechts gevaarlijker, omdat zij zich in een wat intelligenter gewaad gestoken heeft en zoo bij velen den indruk wekken moet van ‘echte litteratuur’.
Men moet niet meenen, dat hiermee bijzonder veel kwaad is gezegd over Den Doolaard's boek. Het heeft in zijn genre ongetwijfeld verdiensten, die men zonder eenige gewrongenheid waardeeren kan, al zou men het hier en daar een wat steviger structuur en een wat boeiender intrigue wenschen. Doch wij achten het soort op zich zelf een gevaar voor onze letterkunde. Het heeft den schijn méér dan ontspanningslectuur te zijn, en is in werkelijkheid toch feitelijk niet anders, met hoeveel schoone plastiek het zich ook mag hebben opgetooid.
Er ontbreekt datgene in wat letterkunde en ontspanningslectuur van elkander onderscheidt: de laatste ernst, die aan het geheel der verbeelding ten grondslag ligt, de innerlijke noodzaak het zoo geschreven te hebben en niet anders. Nergens gevoelt men, dat de schrijver zich restloos in zijn boek gegeven heeft. Hij is er buiten gebleven en trekt aan de touwtjes zijner marionetten. Van de vrouwen in zijn boek kent hij tot vervelens toe alleen de dijen en hun heerlijke rug, van de mannen weet hij niet anders dan dat zij drinken, eten en vechten en soms allergeweldigst sentimenteel zijn. Met dezen simplistischen kijk op de werkelijkheid is het inderdaad gemakkelijk een dorado van vitalistische romantiek in het leven te roepen.
‘Overal waar werk was, en brood, en eerlijk zweet, en brandende zon, en een vrouw die van je hield, daar was leven.’ Aldus eindigt Den Doolaard zijn roman en deelt ons zoo waar dan nog met kinderlijke gewichtigheid mede, dat hij het boek op de volgende plaatsen geschreven heeft: ‘Puy St. Reparade - Marseille - Parijs Sept. 1930. Amsterdam - Wassenaar - Praag - Stôlo - Berlijn - Zdiar - Radstadt - Guade-