Den Gulden Winckel. Jaargang 31
(1932)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Een modern BlokboekMET houtsneden van M.C. Escher en spreukverzen van A.E. Drijfhout (een pseudoniem?) heeft de uitgeverij Van Dishoeck ons een bundelGa naar voetnoot1) met geheel van houtblokken gedrukte pagina's geschonken, welke alleen al om het initiatief een ware verheuging is in een tijd, die zich wat de kunst betreft alles schijnt te herinneren behalve Wilde's woord, dat ‘the artist is the creator of beautiful things’. Voor het moderne blokboek heeft Frans Masereel een soort titans-arbeid verricht, een arbeid, dien zijn sterke schouders - immers: ‘la matière est allée aux épaules’ zegt zijn jongste biograaf Luc Durtain - dragen konden. Masereels romans en images zijn werkelijk eenig in hun soort gebleven, omdat zij werden gecreëerd uit een heftige, primaire, beeldende drift, welke iedere toegevoegde verklaring overbodig maakt. De thans door Escher gemaakte 24 sneden te gaan vergelijken met Masereel's waarlijk meesterlijke synthesen, zou in hooge mate onbillijk zijn. Eerstens is Escher's uitgangspunt volkomen anders geweest, en vervolgens draagt zijn arbeid heel duidelijk het karakter van niet als doorloopend verhaal, doch als illustratief-symbolische verwerking van een in aforistischen vorm gevat gegeven - de kernspreuk - te zijn ontstaan. Met telkens een Latijnsch opschrift, waarvan het spreukvers een soort omschrijving vormt, ontstond met het in hout gesneden beeld, waarin ook de letters werden opgenomen het ‘emblema’, dat menigmaal tot een bijzonder pregnant gegeven werd uitgewerkt. Men vindt onder deze 24 emblemata tal van dagelijksche levensdingen tot zinnebeeld en symbool gevormd. We zullen ze niet alle beschrijven. Noemen we slechts: het aanbeeld met het opschrift ‘fortitudo malleo contundenti compar’ (een dapperheid gelijk een verpletterende hamer); de zonnewijzer ‘patet qualibet ultima latet’; de stoomwals, die door zijn gewicht op volhardende wijze de wegen gelijk maakt (vias pondere perseveranter exaequo); het vuurslag met den wat ‘tragischen’ imperatief ‘percute me, et eversione tenus, percute!’; de kaarsvlam; de paddestoel; de dobbelsteenen met het lakonieke ‘neminem nisi stultum submittimus’ (wij brengen er niemand onder tenzij een domme); de waterput en het schuilnest; dan zijn dunkt mij de meest geslaagde prenten - op de Latijnsche noch de Hollandsche bijschriften geef ik hier critisch commentaar - toch wel aangewezen.
* * *
De houtsnijder Escher is onder de jongere grafici een merkwaardige figuur, die ons telkenmale reeds verraste met werken, waaruit een bijzonder eigenzinnig talent spreekt. Ook zag men den laatsten tijd litho's van hem in een scherpe de realiteit aftastende en tegelijk doordringende vorm. Wanneer ik de biografische gegevens in ‘De Moderne Houtsnede in Nederland’ raadpleeg - waartoe ik meen wel het recht te hebben - dan staat daar over M.C. Escher vermeld: ‘Geb. 1898 te Leeuwarden. Leerling van S. Jessurun de Mesquita op de Haarlemsche Kunstnijverheidschool (1919-'22). Houtsneden ontstonden voor het meerendeel na 1922. Woont sinds 1923 te Rome.’ De invloed van Mesquita - een zin voor het scherpe en pregnante van alle bijkomstigheden gezuiverde zwart-wit beeld - blijkt ook uit dit werk van Escher evenals uit zijn vroeger verschenen prenten. Toch heeft hij daarbij een realistische inslag, waardoor hij minder ‘abstract’ tegenover het natuurlijk gegeven staat en zijn wijze van behandeling en zijn opvatting meer een kwestie worden van het vinden der mogelijkheden om dit gegeven op karakteristieke wijze in het hout uit te drukken. Hij toont daarbij evenals Mesquita een vaardig begrip van de werking van het wit in het zwart - het vuurslag, de kaarsvlam, het blad met de paddestoelen, etc. - dat, evenals wanneer hij zijn letters wit-in-zwart snijdt, wat men noemt, uitstekend is afgewogen. Daartegenover staan ook weer armelijke en weinig levende details. Het verwerken van de randmotieven is lang niet overal geslaagd. Ik denk hier vooral aan het titelblad met de Pauw, dat het in geen enkel opzicht uithoudt tegenover Dijsselhof's onovertroffen Pauwe-vignet - het werd al 40 jaar geleden gemaakt! - voor Crane's ‘Kunst en Samenleving’. Bovendien mag dan nog wel eens herinnerd worden aan het prachtige werk, dat wijlen De Bazel en de kort geleden gestorven Lauweriks tot stand hebben gebracht. Hoe merkwaardig dus de prestatie van Escher reeds is, in tal van opzichten zal verfijning naar het karakter van het boek - ook het letterbeeld zal daardoor aanmerkelijk kunnen winnen - mogelijk zijn. Technisch is het boekje, dat op Japansche wijze werd gebonden, buitengewoon goed verzorgd. Het werd direct van de houtblokken op simili Japon gedrukt. Prachtig vol zwart, waarbij nergens aan de fijnheid van naald en gudsbewerking afbreuk werd gedaan. Een prestatie op zich zelf! A. VAN DER BOOM |
|