Den Gulden Winckel. Jaargang 31
(1932)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Vlaamsche SchilderkunstEen PanoramaHET werk dat L. en P. Hasaerts onder den titel ‘Flandre’Ga naar voetnoot1) publiceeren, en waarvan het eerste deel is verschenen, is een overzicht van de Vlaamsche schilderkunst sedert 1880. Maar niet alleen een overzicht; het is veel meer. Het is, naar aanleiding van de picturale productie der laatste vijftig jaren in Vlaanderen, eene inwijding in de moderne schilderkunst. Sommigen hebben er den schrijver een verwijt van gemaakt dat hij onder den titel Flandre het werk begreep van allerlei schilders, van wie eenigen allerminst ‘vlaamsch’ te noemen zijn. In dit geval wijst het woord ‘vlaamsch’ geenszins op eene eigenschap van nationaliteit of ras; het bedoelt alleen dat, binnen het bepaald gebied ‘Vlaanderen’, en met eene min of meer duidelijke verwantschap met de oude Vlaamsche School, eene kunst bestaat die, in haar diverse vormen, een zekere homogeniteit vertoont.
* * *
Het werk van L. en P. Hasaerts is in de eerste plaats merkwaardig door zijn opvatting en uitvoering en de originaliteit ervan ligt in de manier waarop de auteurs gebruik hebben gemaakt van hun bijzonder rijk illustratie-materiaal. Vaak geven zij slechts fragmenten van een schilderij om een bepaald detail te doen uitkomen of om op de techniek van den schilder te wijzen. Andermaal confronteeren zij werken die oogenschijnlijk niet veel met elkaar hebben te maken, maar waarvan wij ten slotte moeten erkennen, dat zij technisch of geestelijk zijn verwant. Niets is zoo leerrijk dan eene confrontatie van Rik Wouters met Cézanne, van Evenepoel met Manet bijvoorbeeld, niet vanwege eene zekere gelijkenis van onderwerp of manier van schilderen, maar op grond van eene diepe verwantschap naar geest en gevoel. Is er iets duidelijker dan de verwantschap van Smits met Rembrandt en van De Braeckeleer met Vermeer? Maar er bestaat ook eene overeenkomst en eene verwantschap die veel minder duidelijk zijn, iets wat twee kunstenaars in eenzelfde atmosfeer plaatst, en dat vaak zeer subtiel is. En dit juist doet de door de auteurs gebruikte methode ons vaak ontdekken. Men kan natuurlijk op die wijze al te gemakkelijke analogiën en zelfs plagiaten | |
[pagina 62]
| |
zonder eenig artistiek belang constateeren. Die oppervlakkigheid hebben de auteurs altijd weten te vermijden. Naast een grondige kennis van de moderne schilderkunst, bezitten zij die twee hoofdhoedanigheden zonder dewelke een boek als dit niet veel meer is dan een levenlooze catalogus: de liefde die voelt en begrijpt en een zeer verfijnden smaak. Ik ken niet vele boeken over schilderkunst die zoo animeerend zijn, die zoozeer enthousiasmeeren of aansporen tot verzet, als dit panorama der Vlaamsche kunst in de laatste vijftig jaren. Zelfs wanneer men niet akkoord gaat met sommige beweringen van de auteurs, blijft het boek interessant. Misschien is de toon van het boek al te doorloopend lyrisch, al is dit steeds het gevolg van een oprecht enthousiasme; maar ik vind het wel prettig weer eens kunstcritici te ontmoeten die met uitbundigheid en hartstocht getuigen voor wat zij liefhebben en bewonderen.
* * *
En de tekst, èn de illustraties van Flandre leiden tot eene waardebepaling van de moderne Vlaamsche schilderkunst, die thans niet meer aanvechtbaar lijkt. Men kan wel over de betrekkelijke waarde van enkele bijfiguren met de auteurs van meening verschillen, maar ik geloof niet dat hunne critische opvatting van de moderne Vlaamsche schilderkunst ernstig kan worden bestreden. Dit panorama vertoont ons eerst de groote voorgangers: Leys, de half-middeneeuwsche, half- romantische voorname fresco-schilder; De Braeckeleer, die groote miskende, die, schijnbaar hartstochteloos, nauwgezet de traditie voortzette van de oude hollandsche meesters, maar met een eigen accent, en die, in enkele zijner laatste studies en schetsen, zoo pertinent modern was, dat men nu nog niet begrijpen kan hoe die openbaring van een nieuwe kunst aan zijne tijdgenooten ontging; Stobbaerts, de schilder der epische stallen die naderhand de schepper werd van teere naaktvisioenen, etherische verschijningen van luchtige kleur; Evenepoel, de geniale jonggestorvene, die het meest onder den invloed werkte der Fransche impressionnisten. Deze waren, ieder volgens hun eigen aard de echte voorloopers van wat men thans ‘de levende kunst’ noemt. De luministen die een dertigtal jaren geleden mischien moderner leken dan de hoogergenoemden, hebben om zoo te zeggen geen spoor van invloed nagelaten; wie durft thans de zeer relatieve waarde hunne werken vaststellen? Dan komen de twee groote figuren: Ensor en Jakob Smits. Er is geen grooter contrast denkbaar dan deze twee. De eerste niets dan fantasie, ironie, dartel spel, de andere geheel en al eenvoud en soberheid, maar immer gekweld door het probleem van het licht; de eene verwant met Breughel en Bosch en met de grootste stillevens-schilders, de andere meer ingetogen, met een schuchtere neiging naar de mystiek van sommige primitieven: beiden rasechte schilders. Na hen verschijnt de levenslustige Rik Wouters, die als beeldhouwer werk schiep van zulke sterkte en grootheid, dat het voldoende lijkt om gansch een bestaan te vullen, en die bovendien, als schilder, een talent en een originaliteit vertoonde, die hem, twintig jaar geleden, als de groote hoop der toekomst deden aanzien. Men weet hoe hij stierf, in de volle kracht zijner jeugd, in een kliniek te Amsterdam. Ten slotte bespreken de auteurs het werk van de nieuwe of zich vernieuwende talenten, die zich na 1920 openbaarden: Paerels, Ramah, Schirren, en anderen. Ik durf niet beweren dat al de in Flandre genoemde schilders even goed te klasseeren zijn onder hetzelfde etiket van het impressionisme zooals de auteurs dit - zonder eenige vooropgezetheid weliswaar - hebben gedaan. Maar welke indeeling is altijd geheel juist? Wanneer het zal voltooid zijn, zal Flandre, te oordeelen naar dit eerste deel, werkelijk een volledig panorama zijn der schilderkunst in Vlaanderen in de laatste vijftig jaren. In opvatting en uitvoering is het zonder eenigen twijfel een op dit gebied éénige publicatie. J. VAN NIJLEN |
|