De Faust van Fokko Mees
MEN kan de houtsneden, welke Fokko Mees voor de vertaling van Faust door Anthonie Donker vervaardigde en die eigenlijk meer houtgravures zijn, uit tweeërlei oogpunt bezien en beoordeelen.
Ten eerste als boekversieringen, grafisch en typografisch, ten aanzien van de techniek, van de verdeeling van het zwart en wit, van de plaatsing op de bladzij en de wijze waarop ze samenstemmen met den druk van den tekst. Dit is in verband met het boek als zoodanig, als product, hoogst belangrijk. Men heeft in onzen tijd de neiging, - gezien wat er op dit gebied voor wansmakelijks pleegt te verschijnen, het als hoofdzaak te beschouwen.
Maar ten tweede gebiedt ons de eerbied voor het werk van den dichter, ze ook te bekijken als illustraties. De aard van deze vignetten geeft ons daarenboven hiertoe het volste recht. Ze zijn geen verluchtingen die slechts in los verband met den inhoud staan, geen parafrazes waarin de maker zijn fantasie ver van den inspireerenden tekst heeft laten afdwalen, ze geven zeer positief, en wat het pubiek noemt duidelijk, de personages, hun handelingen en hun omgeving.
Het vignet op den omslag geeft al dadelijk een der beste prenten van Mees, zoowel wat conceptie als wat uitvoering betreft. Het is voortreffelijk in het samenspel van de zwarte, de witte en de op de zuiverste wijze door krassen verkregen grijze partijen, waarbij het belangrijkste belicht is, het modelé levend, waarbij een rijke schakeering is verkregen en zelfs een voldoende suggestie van stofuitdrukking. Blijven wij bij de beoordeeling dezer vignetten als versiering van den bladspiegel, dan valt het in de overige zeer te prijzen, dat de tegenstelling van zwart en wit er minder sterk is dan op den omslag, waar de letter zwaarder is, zij zijn grijzer, maar daarom niet vlak of verward. De kloeke voordracht is in alle een groote verdienste, en zelfs op het prentje met Faust en Wagner buiten, waar een verschiet is en plans zijn, is niets geëmbrouilleerds. Hetzelfde geldt voor de interieurs, waar het zwart, ook bij groote vlakken daarvan, rust brengt en ook een puur wit op den achtergrond zoo raak is aangebracht, dat het niet trekt. Het eenigszins archaische karakter der composities is evenzeer een deugd. Voor de technische, en ook voor de, als ik ze zoo noemen mag, pittoreske kwaliteiten derhalve niets dan lof.
Als Fokko Mees zelf, of een ander, een beoordeeling van deze illustraties als zoodanig, als verwezenlijking van de creaties des dichters, niet ter