haar innerlijk haar verbeeldingsdrift knot; dat zij, wat zij wint aan geestelijke ervaringen, niet meer uit kan laten stroomen in de ontroerde vrijheid van het door de verbeelding bevleugelde woord. Uit den aard der zaak komt dit alles het scherpst tot uiting in den dialoog, omdat daar de huid, die uiterlijke en innerlijke realiteit van elkander scheidt het dunst pleegt te zijn. Hier kan niets in engen zin ‘bedacht’ worden, maar het moet spontaan opwellen uit de fantasie van de schrijfster, zoodat geen oogenblik de gedachte in ons op kan komen, dat deze gesprekken niet werkelijk gehouden zijn. Zoodra wij vermoeden gaan, dat zij uit den monoloog der auteur geboren zijn, verliezen zij hun suggestiviteit en zinkt den lezer onherroepelijk den grond, waarop hij meende te staan, onder de voeten weg.
De tragiek van het woord is het, die den achtergrond vormt van Elisabeth Zernike's jongsten roman. In geen figuur komt zij wellicht zoo klaar en tegelijkertijd zoo navrant tot uiting dan in den predikant, in dengeen dus, die is bedienaar des Goddelijken Woords. De tragiek van het woord is, dat het menschelijk woord allerminst een heilig woord is, doch dat het telkens de neiging heeft zich daarvoor uit te geven. Met deze zelf-heiliging van het woord worstelt David Drenth in dit boek van de eerste tot de laatste bladzijde. Het woord wil in hem telkens meer zijn dan het is, het wil niet alleen een heilig woord zijn, maar het wil ook over zijn leven despotische macht uitoefenen. Het woord zuigt als het ware zijn bestaan leêg; het maakt hem krachteloos, want het verlamt zijn wil. Weliswaar remt het ook zijn begeerten, doch het zuivert ze niet. Het woord is tusschen hem en de menschen en tusschen hem en God, tusschen zijn roeping en zijn liefde.
In nagenoeg geen enkel menschenleven zullen alle sporen ontbreken van deze tragiek en zeker kunnen wij ervan zijn, dat we ze aantreffen zullen, behalve in dat van den predikant, in het leven van den leeraar, de tooneelspeler, den litterator en den politicus. Zij allen toch staan tot het woord in een bijzondere betrekking. Voor hen allen bezit het somtijds een daemonische kracht.
Zeer strak en sober heeft naar haar gewoonte de schrijfster haar verhaal opgezet en uitgewerkt. Al het bijkomstige heeft zij vermeden. Met groote nauwgezetheid en niet dan nadat zij zorgvuldig met zich zelve is te rade gegaan, heeft zij de tragedie van David Drenth's worsteling met het woord te boek gesteld. Geen psychologische noch realistische detailleeringen heeft zij gegeven; zij volstond met het noteeren van datgene wat tot de kern van haar onderwerp behoort. Daarom moet men dit boek niet één, maar tweemaal lezen (wanneer men het ‘voor de eerste maal’ leest!). Deze dubbele lectuur onthult eerst ten volle den zin van dezen roman. Te gemakkelijk leest men er anders overheen, want - nogmaals - de schrijfster zelf doet niet de minste moeite - en dat is naar onze overtuiging haar goed recht - om door accenten of ‘vette’ woorden uw aandacht op bijzondere wijze te trekken.
Wat ons in vergelijking met vorig werk in dezen roman zeer getroffen heeft, zijn de prachtige natuurschilderingen, die er in voorkomen en de rol, die ditmaal aan het natuurlijk leven op zich zelf in dit boek is toebedeeld. De enkele korte zinnetjes (want dat zijn het altijd bij Elizabeth Zernike), die er in voorkomen, aan de natuur gewijd, zijn van een innerlijke gespannenheid en luciditeit als wij maar zelden ontmoeten in de geschriften van onze jongere schrijfsters en schrijvers.
Elizabeth Zernike's boek raakt onzen tijd niet aan de oppervlakte, doch wie dieper vermag te zien, zal ontwaren, dat het probleem, dat zij in de figuur van David Drenth op volstrekt overtuigende wijze heeft weten te belichamen, niettemin zeer nauw met de nood en de krisis van ons hedendaagsche leven tezamenhangt.
ROEL HOUWINK