op haar beurt de vaststelling van de beteekenis der leer van deze personen eenerzijds, en van de opvatting daaromtrent van hem, wiens beïnvloeding onderzocht wordt anderzijds, een probleem, dat steeds verder voert zonder dat men met historische en psychologische methoden tot een oplossing zal kunnen geraken? Terecht merkt Dr. Vloemans, hoewel zelf deze methode in beginsel aanvaardend, op, dat een ‘handig interpretator op dit gebied wonderen van scherpzinnigheid (kan) verrichten zonder de waarheid nabij te komen’ (237).
De historische beschouwingswijze kan de oorspronkelijkheid van een denker eigenlijk niet aanvaarden en daarom spreekt Dr. Vloemans dan ook als zijn oordeel uit, dat Spinoza in de eerste plaats niet een scheppend genie is geweest, maar dat zijn kracht bij uitstek lag in combineeren en synthetiseeren, zij het ook, dat hij ‘met de bouwstoffen van anderen gebouwd (heeft) als een koning,’ (439-440).
Gelukkig, dat de Schrijver ondanks den historischen opzet van zijn werk zich op een beslissend punt toch weet los te maken van deze methode en tot een andere waardeering van de beteekenis van het Spinozisme komt. Immers, handelend over den invloed van Descartes en Hobbes op Spinoza, stelt de Schrijver vast, dat de laatste beider invloed weliswaar heeft ondergaan, zelfs in die mate, dat hun leer Spinoza's geestelijken levensweg had afgebakend, ‘doch de wezenlijke stuwing kwam bij den Hollandschen denker uit zijn eigen innerlijke oerbeleving van het wereldgeheel’ (443). En verder, in verband met Spinoza's Godsidee:
‘Zoo staat reeds bij den beginne Spinoza in trotsche zelfstandigheid voor ons. Zijn originaliteit is onmiskenbaar en toch is het de stem des bloeds, die hem aldus doet spreken, die hem aldus bij den aanvang doet getuigen van het Hoogste, dat hij intuïtief reeds volkomen kent en in zijn gemoed bezit, vóór hij het met met verstand gaat analyseeren...’ (443).
Soms is het alsof de Schrijver zijn historische uiteenzetting geheel laat varen, wanneer hij van de grondslagen der wijsgeerige beschouwingswijze zegt:
‘Zulke vooropstellingen kan men aanvaarden of verwerpen. Zij vormen het intiemste geestesbezit van den wijsgeer; zij vertolken zijn persoonlijk beleven en worden dan ook door het aangeboren wezen van zijn persoonlijkheid bepaald’ (459).
Dr. Vloemans heeft in zijn boek Spinoza's leven in vier episoden verdeeld, omvattende het leven van den wijsgeer in Amsterdam, Rijnsburg, Voorburg en Den Haag. Uitvoerig wordt het leven van Spinoza in elk dier episoden geschetst, terwijl de invloeden worden nagegaan, welke op hem zouden hebben kunnen inwerken. Een behandeling van Spinoza's geschriften heeft plaats in het verband van genoemde episoden: de uiteenzetting van de Korte Verhandeling van God, den Mensch en deszelfs Welstand, van het Vertoog over het richtig denken (Tractatus de Intellectus Emendatione) en van de Beginselen der Cartesiaansche Philosophie, maakt deel uit van de beschrijving van des wijsgeers verblijf in Rijnsburg, gelijk de behandeling van het Theologisch Politisch Tractaat, de Ethica en het Politisch Tractaat een onderdeel vormt van de schildering der episoden, welke Spinoza's leven in Voorburg en Den Haag betreffen.
Voor de kennis van het Spinozisme - en daarop, eerder dan op den persoon van Spinoza, is veler belangstelling gericht - is uiteraard het gedeelte, dat over de Ethica handelt (438-525), van meer bijzondere beteekenis. De Schrijver stelt op den voorgrond, dat door den meetkundigen vorm, waarin het gedachtensysteem der Ethica is gekleed, de ‘eigenlijke bedoeling van het werk eer geschonden (wordt) en overdekt door de starheid van dezen vorm, dan dat de zekerheid en zuiverheid der begrippen er door gewaarborgd wordt’ (441). Inderdaad, de meetkundige betoogtrant bemoeilijkt veelal het lezen voor den ongeschoolden lezer, maar staat daar niet tegenover, dat de geometrische uiteenzetting bij voortduring de gedachte verlevendigt, dat het Spinozisme is op te vatten als een beschouwingswijze, welker kenmerk in een immanente begripsontwikkeling gelegen is, berustend op aprioristische grondslagen, die het begripssysteem in een rationeel verband dragen? Staat, aldus beschouwd, de geometrische methode niet veeleer in den engsten samenhang tot het Spinozisme zelf?
Pantheïsme, Naturalisme en Rationalisme zijn gebruikelijke benamingen ter aanduiding der Spinozistische beschouwingswijze, al geven zij van een volkomen miskenning van het wezen van het Spinozisme blijk. Welk standpunt neemt Dr. Vloemans ten aanzien hiervan in? Weliswaar bezigt de Schrijver met betrekking tot Spinoza's leer den term pantheïsme, doch hij erkent daarbij een van den gangbaren zin afwijkende beteekenis der pantheïstische grondgedachte. Het Spinozisme is volgens Dr. Vloemans een ‘gerationaliseerd pantheïsme’, omdat in deze beschouwingswijze God zich niet in het enkele, maar in het algemeene openbaart, in de onverbrekelijke wetmatigheden der Natuur, (464). Indien echter - gelijk de Schrijver terecht oordeelt - het Spinozisme niet op de opvatting berust, dat God in de dingen der natuur opgaat, maar veeleer op het uitgangspunt, dat het begrip van het Goddelijke de voorwaarde is voor de bestaansmogelijkheid der natuur, ge-