Tijdschriftenschouw
Couperusnummer
‘De Schakelaar’, het orgaan van Haagsche instellingen voor voorbereidend hooger- en middelbaar onderwijs, heeft een Louis Couperus-nummer uitgegeven. Aanvankelijk was het plan dit nummer op den geboortedag van den grooten schrijver, 10 Juni, te laten verschijnen, maar financieele redenen noodzaakten uitstel.
Dat een dergelijke hulde door de jongeren wordt gebracht aan dezen schrijver is een daad van piëteit, welke men niet genoeg kan apprecieeren. ‘Tegenover de meening’, aldus eenige woorden uit de inleiding, ‘als zouden wij hem geheel vergeten zijn en zijn werk niet dan voor een eindexamen en dan zeer verveeld slechts lezen, dit herdenkingsnummer, tot stand gebracht na een goal, tusschen 't huiswerk door en in 't vooruitzicht van een schoolrapport.’
Het is een alleraardigst nummer geworden, waaraan tal van bekende personen hebben meegewerkt of toestemming gegeven om wat zij vroeger over Couperus schreven over te nemen.
Mevr. Elizabeth Couperus opent het nummer met een korte voorrede. Uit het ‘Karakteristiekje en herinnering’ van Willem Kloos knippen we dit:
‘Persoonlijk heb ik Couperus slechts kort mogen kennen. Hij heeft mij eens bezocht, om mij mondeling te bedanken voor een beoordeeling die ik van een zijner werken had gegeven, en daarna ben ik óók geweest bij hem. En ik zie haarfijn alles van die twee bezoeken thans nog in mijn verbeelding vóór mij, bijv. hoe ik, met mijn vrouw, bij hem en zijn ideale levensgezellin, die volkomen met hem meevoelde, zat, hèm, die zacht-vriendelijk-wereldsch tegen den rug van zijn zetel leunde, onder zijn spreken soms stilletjes met de handen zag gebaren, en óók, hoe hij over allerlei interessante kwestietjes bedaard-vlug van tijd tot tijd kleine opmerkingen wist te maken, die het tegenovergestelde waren van ordinair-sociaal. Conventioneel-overgeleverd voelend, dus banaal was de algemeen-wereldsche Couperus nooit.
En ik was toen dus, dáárdoor, ook een waarachtige menschelijke waardeering in mij gaan merken voor hem.’
Albert Verweij schrijft, dat men zich heel goed zou kunnen voorstellen, dat een acteur levenslang maar één rol speelde, ‘en dan zou de overeenstemming met Couperus treffend zijn. Hij was een romanschrijver, maar in wezen was hij een acteur, en hij speelde geen andere rol dan zichzelf.
Dit is een thema, waarvan men uit zou kunnen gaan om zijn werk te bespreken. Hij akteerde zichzelf, in allerlei zeer verschillende vermommingen, maar altijd zóó dat men hem onmiddellijk herkende. Extaze was zeer verschillend van Eline Vere en Majesteit weer zeer verschillend van Extaze. Van Deyssel zag in die drie werken onvereenbare grootheden en onvergelijkbare waarden. Maar zij waren stuk voor stuk onmiskenbaar Couperus, en dat waren ook De Komedianten en ook zijn Arabesken. In deze en al zijn andere werken herkent men niet alleen de innerlijke, maar ook de uiterlijke Couperus, in alle, ook de kleinste, bizonderheden van zijn optreden. Zich zoo volledig uitgedrukt te hebben is veel en ik ben zeker dat ook wanneer men anders dan hij is, en ook wanneer persoonlijkheden als de zijne blijken tot een afgeloopen tijdperk te behooren, het zeer de moeite waard zal zijn hem in al zijn schriftelijke uitingen te bestudeeren en als één en dezelfde verschijning te kenschetsen.’
Goed is ook het opstel van Frans Coenen. Dr. P.H. Ritter Jr. ziet in Couperus geen mensch meer van onzen tijd en schrijft:
‘Thans stáát het niet meer, vermoeid te zijn, evenmin als het meer stáát, voor zichzelf problemen te hebben; de problemen kwellen niet meer onze eenzame nachten, zij verschijnen op de programmata der ethische conferenties. In Couperus leeft nog het Ik. Omdat het Ik nog in hem leefde, - daarom zag hij de wereld zoo wijd, en daarom had hij die diepe deernis met zijn medemensch, die aan de liefde nabij komt. Wanneer wij meedraaien met de wereld en de menschen, zooals dat tegenwoordig geschiedt, dan zien wij de wereld en de menschen niet meer.
De kunst van Couperus is een voor-oorlogsch verschijnsel. Sedert 1918 zoekt het menschdom andere, daadkrachtiger zich voordoende en sneller narcotizeerende waren.’
Behalve de tijdgenooten van Couperus zijn ook de jongeren aan het woord en ten slotte uiten twee leerlingen hun bewondering voor den schrijver.