De positie van den Ned. Tooneelschrijver
‘EEN interview? Wil je mij interviewen?’
Wanneer men elkaar na jaren en jaren kent en vriendschap heeft gesloten; wanneer in die jaren in beider leven veel is gebeurd; wanneer het leven je elk een kant uitgedreven heeft en je, vol beslommeringen, geen tijd hebt gehad om elkaar te schrijven, dan nog merk je, als je elkander weer tegen het lijf loopt toevallig, dat de oude vriendschap is blijven bestaan, ondanks tijd, afstand, en levensleed.
En in enkele woorden leeft het verleden weer voor je op. Je lacht en je zegt: Weet je nog wel?
Zoo was het toen ik mijn oud-collega van het Vaderland, Hendrik van der Wal, die daar drie jaar kunstredacteur is geweest en één jaar - toen Henri Borel naar China was - de tooneelcritieken en boekbeoordeelingen heeft geschreven, weer ontmoette.
Het kostte moeite om een interview te houden, want als je elkaar in zoo lang niet gesproken hebt is er veel, dat je te vertellen hebt wat van zuiver particulieren aard is en niet voor het publiek van belang. En bovendien: v.d. Wal was een beetje bevreesd, dat hij vergeten was. Het publiek vergeet inderdaad gauw, maar het werk van Hendrik van der Wal is te goed om dit te kunnen gelooven.
Reeds lang geleden - was hij nog student te Leiden? - had hij naam gemaakt met een drama in 5 bedrijven: Koning Svend, door van Deyssel in De XXe Eeuw gepubliceerd en vele malen voorgedragen door Albert Vogel in ons land, België en Indië.
Daarna kwam hij met een drama in drie bedrijven: Nero en Agrippina, dat Royaards indertijd wilde opvoeren, maar waar helaas nooit iets van gekomen is. Het werd in De Nieuwe Gids geplaatst, later door de Wereldbibliotheek uitgegeven en door Louis de Vries voorgedragen. Het drama in één bedrijf: Het Zegefeest, ook in de Wereldbibliotheek verschenen, na in Groot Nederland te zijn gepubliceerd, plaatste Albert Vogel eveneens op zijn repertoire. En vergis ik mij niet, dan vertaalde hij - hij deed het uitmuntend - voor Vogel een fragment uit Flauberts Salammbo.
Een spel in één bedrijf: Vooravond zag in Groot Nederland het licht, waarop v.d. Wal in 1913 - hoe levendig herinner ik mij dat nog - voor het Delftsch lustrum een spel schreef: Kurrogloe en Nighara (bij Waltman in Delft verschenen) in samenwerking met Antoon Molkenboer voor de costuums, Anton Averkamp voor de muziek en Herman Schwab als regisseur.
Een blijspel in drie bedrijven: Zijne Majesteit werd door het Schouwtooneel opgevoerd o.a. voor het gouden feest van het Tooneelverbond te Haarlem en in Leven en Werken opgenomen. In dit blijspel - hoe prachtig was de creatie van den vorst door van Warmelo - kwam de geestigheid van v.d. Wal telkens naar voren. Want bij al zijn gedegen kennis, kennis op zoo verschillend gebied, en zijn ernst is zijn gevoel voor humor een van zijn karakteristiekste eigenschappen.
Bij deze lijst van werken - dit ter inleiding voor vergeetachtigen - moeten zijn lyrische gedichten, zijn uitnemende vertaling van Wilde's Ballad of Reading Gaol, gepubliceerd in Onze Eeuw en nog steeds voorgedragen door Brettani, en zijn artikelen in tijdschriften en weekbladen genoemd worden.
En - hoewel een particuliere mededeeling, maar deze onbescheidenheid meen ik tegenover een ouden vriend wel te mogen plegen - v.d. Wal werkt weer. Hij schreef o.a. een blijspel in drie bedrijven: Het Paradijs bestaat, dat hij aan Cor v.d. Lugt Melsert voor het Hofstad Tooneel heeft aangeboden, maar waarop hij nog steeds antwoord wachtende is. Ook aan een ander werk is v.d. Wal bezig. Toen ik eindelijk, na veel herinneringen opgehaald te hebben, de vraag stelde of hij me zijn meening over verschillende tooneelaangelegenheden wilde geven, zei hij:
- Om te beginnen zou ik graag iets over de positie van den tooneelschrijver in Nederland willen zeggen; tenminste in zooverre men hier van een ‘positie’ spreken kan. Denkende aan de dubbele beteekenis van het woord, neem ik het nu eens een oogenblik in den dagelijkschen zin, waarin we over iemands positie, zijn maatschappelijke positie spreken. Voor het tooneel schrijven behoort tot de z.g. ‘Vrije beroepen’, maar het verschaft, in tegenstelling met vele andere, geen voldoende materieele basis voor een behoorlijk maatschappelijk bestaan. In het buitenland kan, zooals het heet, een tooneelstuk, dat succes heeft, zijn auteur tot een villa-bewoner maken. In Nederland was zelfs Heyermans, wiens stukken trokken, en die een warmgestemd publiek vond onder de voorstanders van de door hem verdedigde politieke en sociale ideeën, gedwongen allerlei werk van anderen aard te verrichten en ten slotte als tooneeldirecteur op te treden, waarvoor hij blijkbaar geenszins was voorbeschikt.
Dat een tooneelschrijver hier te lande zich met zijn werk geen zorgenvrij bestaan kan verschaffen, is wezenlijk geen onbelangrijke kwestie. Misschien zijn er ook nu nog menschen, die dit een volmaakt onartistieke opvatting vinden. Maar ik vermoed, dat de meesten toch wel zullen inzien wat voor opwekking er uitgaat van de gedachte, van de mogelijkheid zich door zijn capaciteiten,