| |
| |
| |
Boekenschouw
Herinneringen
Ph. Zilcken, Au jardin du Passé. - Paris, Ed. Alb. Messein.
Wanneer men deze sierlijk geschreven mémoires van den eerst verleden jaar gestorven kunstenaar Zilcken leest, dan voelt men zich wonderlijk verplaatst in een bijna legendarisch verleden. Door zijn geboorte had Zilcken reeds als jongen het voorrecht zich te bewegen in een wereld, die groot belang stelde in kunst en wetenschap en waar de kunstenaars graag geziene gasten waren. Zijn verzorgde opvoeding komt telkens tot uiting in den toon, waarin hij deze herinneringen neerschreef, terwijl hij steeds de indiscreties vermijdt, die tegenwoordig voor de meeste menschen de eenige aantrekkelijkheid van mémoires zijn.
Zilcken verplaatst ons naar een tijd, die door de eenvoud van zijn groote figuren groote aantrekkelijkheid heeft. Als jongen was hij particulier secretaris van koningin Sophie, bij wie hij dagelijks op het Huis ten Bosch dictaat kwam opnemen, daar de koningin zelf last van winterhanden had. Zij dicteerde hem naast brieven ook haar essays en critieken, waarvan vooral het in 1875 in de Revue des Deux Mondes verschenen ‘Les derniers Stuarts, impressions d'une Reine’ destijds beroering verwekte, omdat men niet wist welke ‘reine’ zich hier schuil hield.
In Zilcken ontwikkelde zich vroeg een schilder- en teekentalent. Hij kwam bij Mauve in de leer, ontmoette daar van Gogh en leerde vervolgens de Marissen kennen en al de groote mannen van de Haagsche school. In hoofdzaak legde Zilcken zich op de gravure toe en de door hem geïllustreerde werken bezitten nog steeds groote aantrekkelijkheid voor verzamelaars. Door zijn breede ontwikkeling had hij ook groote belangstelling voor de letteren en door zijn toedoen komt Verlaine naar Nederland, die bij hem op zijn Villa Helena te den Haag, achter het Huis ten Bosch gelegen logeerde.
Telkens werd Zilcken aangewezen Nederland bij internationale tentoonstellingen te vertegenwoordigen. Zoo kwam hij met alle bekende figuren uit dien tijd in aanraking.
Aangenaam causeerend doet Zilcken dat verleden voor ons herleven. Men krijgt een blik in een aesthetisch leven, met smaak geleid, bijkans zonder diepen strijd. Hij voert den lezer niet door het woest gebergte, doch - de titel geeft dat zeer juist aan - door de welverzorgde tuin van een zonnig en bloemrijk verleden.
W.S.
| |
Vertaalde romans
Gravin Russell, Boete. Vertaling van W.J. Ankersmit. - Amsterdam, L.J. Veen's Uitgeversmaatschij.
Op haar geestige, door en door Engelsche manier vertelt de schrijfster de tragikomische geschiedenis van de arme Milly. Wanneer Milly op 45-jarigen leeftijd plotseling weduwe wordt, blijkt uit het testament van haar man, dat zij onterfd is - al het vele geld is nagelaten aan een tehuis voor gevallen vrouwen en Milly, zoo luidt het codicil, ‘erft slechts duizend pond’ ‘mijn vrouw weet waarom’. Natuurlijk weet Milly ook heel goed waarom - omdat ze al jaren en jaren een liaison met een tien jaar ouderen classicus had - omdat ze gezondigd heeft.
Alleraardigst is Milly's wroeging over de ‘Zonde’ beschreven; de angst, die ze voelt, wanneer ze van een samenkomst met Alfred terugkomt, ‘die gruwelijke angst voor ontdekking, die hartstochtelijke liefde met zich brengt, onwettige hartstochtelijke liefde wel te verstaan; hartstochtelijke liefde, die niet naar iemands eigen echtgenoot uitgaat.’
Heel dit dramatische gegeven is met een lichtheid van toets, met een fijne humor geschreven, maar op den achtergrond voelen we de bittere ironie van Milly's geval. Van een zielige aandoenlijkheid en met een diepe menschenkennis is de episode van Milly's ontmoeting met Alfred geschreven, wanneer ze na haar mans dood naar hem toe gaat en denkt met hem te zullen trouwen. Voor zij nog iets heeft kunnen zeggen, vertelt Alfred haar, dat hij, ach-ja, de liaison duurde al tien jaar, en 't was ook wel een beetje sleur geworden - van een heel jong meisje is gaan houden en, dat hij daar mee gaat trouwen. Milly zegt niets - verzwijgt wat zij gehoopt had, verzwijgt dat ze van huis weg liep naar hem - ze begrijpt al, wanneer Alfred niet met haar op den divan wil gaan zitten, den divan, waarop ze elkaar bemind hebben - wát hij haar te zeggen heeft. En ze wil hem niet ongelukkig maken door verwijten - ‘ze stak haar beide handen uit, glimlachte dapper en zei: Ik vind 't gewoonweg heerlijk voor je.’ En de lichtelijk belachelijke gelukzaligheid van Alfred, tegenvrees Milly's ellende, is door de schrijfster knap verteld - de kleine, triviale voorvalletjes, het ophelpen van Milly van den divan, waar ze niet alleen áf kan komen, het breken van het kopje - en de plotselinge afkeer van Alfred voor liefkoozingen geeft een ontroerend beeld van ‘het afscheid voor goed’, dat Alfred zoo afschuwelijk vindt. De ontknooping is ook heel aardig gevonden en de oude mevrouw Bott, die na alle onverkwikkelijke veronderstellingen, Milly toch de hand boven 't hoofd weet te houden is een typische oude dame.
N.B.
| |
Georg Hermann, De droomen van Ellen Stein. Vertaling van Alice van Nahuys. - Amsterdam, N.V.E. Querido's Uitgeversmaatsch.
Een uitstekende vertaling, die alleen hier en daar ontsierd wordt door enkele germanismen, geeft Alice van Nahuys van Hermann's weemoedige roman. Ellen Stein, een eenigszins verouderde ongetrouwde vrouw, met een vlijmscherp verstand en een diep-menschelijk gevoel, doorleeft in haar droomen kleine episoden uit de huwelijken, die ze had kunnen sluiten, wanneer niet de oorlog haar geliefden had gedood. Een verhaal, een roman is dit boek moeilijk te noemen, maar het houdt ons toch van de eerste tot de laatste bladzijde geboeid. De droomsfeer, waarin de laatste helft van het boek is geschreven, is van een beklemmende onwezenlijkheid en een brooze teederheid ‘... dieper en dieper daalt Ellen Stein in de verwarringen van haar eigen Ik af, wordt als een schuimvlok voortgeblazen op den onmetelijken bijna oeverloozen stroom van haar zijn; beleeft de eerste angsten en gejaagdheden van het insluimeren, met beelden die elkander razend snel opvolgen, als de vizioenen van een drenkeling (en ze is immers ook een drenkeling in een onbekend element) met woorden, die verward zijn en niet behooren tot een bekende taal, en toch in hun diepste beteekenis volledig door haar begrepen worden ...’ En dan nadert Ellen ‘langzaam dieper insluimerend, de Arabische sprookjesstad der echte droomen. Die waarin geluk en droefenis tot een hoogere waarheid veredeld worden, onze wenschen zich vervullen en ons leven zoo verloopt als het eens beloofde. Die waarin de dood geen
| |
| |
hoogere rechten heeft en waarin hij zijn gevangenen - die eigenlijk nooit stierven, doch hun leven voortzetten, - na tientallen jaren nog moet vrijlaten... al is het maar voor den duur van een droom.’
En het is dan ook in deze drie droomen, dat Ellen haar dooden weer bezit - beklemmend is telkens het even doorschemerend bewustzijn van Ellen gegeven - beklemmend de herinnering aan den dood van de drie mannen, waarbij telkens iets van de waarheid door de droomsfeer heenbreekt. Een boek vol humor (de figuur van de oude meid) vol weemoed, hier en daar sentimenteel, en bijzonder knap geschreven.
N.B.
| |
Andreas Latzko, Zeven dagen. Vertaald door Alice van Nahuys. - Amsterdam, N.V. Querido's Uitgeversmaatsch.
In de zeven dagen, waarin deze lijvige roman zich afspeelt, wordt Baron von Mangien, de rijke fabrikant van een harden, gevoelloozen bruut in een warmvoelend en medelijdend mensch veranderd. Karl Abt, de verbitterde zwakkeling, eens arbeider in Mangiens fabrieken, moet voor dezen omkeer met zijn leven betalen. Eigenlijk is het een sentimenteel, een conventioneel gegeven, maar door de diep indringend psychologische kennis van den schrijver wordt de omkeer van den Baron, de zielige dood en de schijnbare overwinning van Karl Abt een aangrijpend drama, dat in zijn ontwikkeling aan de grootste menschelijke problemen raakt.
Het boek is eenigszins droog - objectief geschreven - in een mengeling van een conventioneelen woordkeus met fijnzinnige beschrijvingen, die groote suggestiviteit bezitten.
Een bijzonder menschelijke figuur is die van Dokter Landau, de man, die zijn heele leven opoffert om zijn lijdende medeschepselen te helpen. Door zijn invloed gedeeltelijk wordt ook Baron Mangien een echt mensch. Onvermijdelijk is het, dat de philantroop door zijn vijanden wordt vermoord. Een eigenaardig boek, in een uitstekende vertaling.
N.B.
| |
Jean Rousseau, Het grijze dorp. Vertaald door Marie W. Vos. - Amsterdam, Maatsch. voor Goede en Goedk. Lectuur.
‘Het grijze dorp’ - werkelijk een grijs verhaal, met fijne, bijna kleurlooze tinten geaquarelleerd, van een paarlachtige fijnheid en een zachte glanzende innigheid. Het is de geschiedenis van een kind, een kind zonder vader, de kleine Jan, die op het grijze dorp zijn vreugde en zijn verdriet doorleeft. 't Zijn alles kleine nietige voorvallen - een vriendschap met een gebrekkig kind, een ziekte, een prijsuitdeeling, het eentonige buitenleven met zijn moeder, en ten slotte eindigt het boekje met het gaan van Jan naar het gymnasium - het laatste hoofdstuk is ‘Ontworteld’. Het fijngevoelige kind voelt geen vreugde om zijn toekomst, hij ziet ‘opnieuw de gestalte van Mam voor zich, die eenzaam terug loopt door de velden om thuis te komen in het leege huisje, hij schreit bij de gedachte aan het groote verdriet, dat hij daar ginder heeft achtergelaten... O, als hij nog maar een kleine jongen was! Wat zou hij lief zijn! Ze had tegen hem gezegd “je moet tweemaal in de week schrijven”. Op zijn mand zittend met zijn hoofd in de handen zei hij hardop: “Mam”... en nog eens, harder, alsof ze het kon hooren: “Mam!” Wat voelden zijn voeten zwaar in zijn nieuwe laarzen.’
N.B.
| |
Jeanne Reyneke van Stuwe, Don Juan en zijn vrouw. - Amsterdam, L.J. Veen's Uitgeversmaatsch.
't Is bijna een wonder, hoe mevrouw R.v. Stuwe er altijd weer in slaagt een boeiende, zij 't dan vaak onwaarschijnlijke intrige voor haar ‘Haagsche’ Romans te vinden. Haar fantasie is onuitputtelijk en met het meeste gemak (dit lijkt althans zoo) wordt er maar weer een roman van vrouwenleven, helaas een zeer clichématig vrouwenleven, neergepend. Ook dit boek is alweer een aangrijpende geschiedenis van een mislukt huwelijk - de luchthartige Don Juan, die zich binden wil en de verkeerde vrouw kiest, de vrouw, Aleid, die zielsveel van hem houdt, maar, die hij ongetwijfeld ongelukkig zal maken. En niet alleen Aleid wordt zijn slachtoffer, ook zijn stiefzusje Olga, Olly Folly gaat van hem houden en John de Don Juan is weldra met twee liefhebbende vrouwen aangehaald, waarvan de eene, waarmee hij niet is getrouwd, een kind van hem verwacht, dat de andere uit medelijden en edelaardigheid voor het hare zal doen doorgaan. Gelukkig sterft de arme ver- en misleide Olga voor 't zoover is en dan eerst merken Aleid en John, hoeveel ze altijd van elkaar gehouden hebben, zoodat we nog alle hoop kunnen hebben, dat het huwelijk van deze Don Juan niet al te fataal uitloopt!
N.B.
| |
Paedagogische roman
Evert Reede, Hans Loda. - Leiden, A.W. Sijthoffs Uitgeversmaatsch.
Een tendenzroman - een idealistisch verhaal van een opvoeder, Hans Loda, die aan het hoofd staat van een jongensgesticht. De resultaten, die de humane, menschelijke Loda, met zijn methode bereikt, zijn natuurlijk schitterend, al kost de overwinning dikwijls veel strijd. Voor opvoeders en degenen, die zich voor deze ‘problemen van den tegenwoordigen tijd’ interesseeren waarschijnlijk een stichtend en leerzaam boek - als roman een onmogelijk prul, slecht geschreven en conventioneel gedacht.
N.B.
| |
A. T'Serstevens. Taïa. Vertaling van N. Brunt. - Maastricht, Boosten & Stols.
De pleitbezorgers der ‘vies romancées’ staan hier voor een merkwaardig rococo-verschijnsel, want hier treft de ontaarding van het genre. Dit werk is de decadentie van die mode der tot roman verwerkte levensbeschrijving, een geraffineerde uitlooper van den historischen roman. En juist om dat alles een voortreffelijk boek, dat van het begin tot het eind boeit en door de speelschheid, waarmee historische figuren en feiten behandeld worden steeds weer de gedachte doet opkomen, of het niet toch historisch is. Dat is eensdeels het gevaar van dit soort werk, maar aan den anderen kant de sensatierijke attractie en dientengevolge de oorzaak van het welverdiend succes van dit boek.
T'Serstevens legt verband tusschen den dood van aartshertog Rudolf met Maria Vetsera en den moord te Serajowo op aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw. De wijze, waarop dat verband gelegd wordt, is fantastisch maar misleidend door de bijna onontwarbare combinatie van historiciteit en duimzuigerij. Die niet volmaakt opgeloste historische drama's zooals die te Mayerling of aan de Starnberger See zijn verleidelijk voor de fantasie der schrijvers, die daar
| |
| |
een prikkelend effect in zien. Het genre Thérèse Hoven alias de keukenmeiden roman van drama's in vorstelijke families, wordt hier op een hooger plan gebracht, omdat T'Serstevens een goed schrijver is, die atmosfeer weet te scheppen.
Wie toevalliger wijze de beschreven plekken, zooals Ragusa en Serajewo kent, wordt door de schrijftrant nog meer in twijfel gebracht, of niet inderdaad heel het geval historisch is. Men raakt dan het spoor bijster waar de fantasie begint en de feiten ophouden. Dat pleit voor de handigheid van den auteur.
De goede Nederlandsche vertaling zal er ongetwijfeld toe bijdragen, dat dit spannend verhaal in een trek verslonden wordt.
W.S. |
|