Kroniek van het proza
Vlaamsche oogst
Twee veelbelovende talenten
Lode Zielens, De Roep. - A'dam, De Spieghel, 1931.
Gerard Walschap, Volk. - Amsterdam, De Spieghel, 1931.
BEIDE jonge Vlaamsche proza-schrijvers, Lode Zielens en Gerard Walschap, gaven ons in vroeger verschenen werk reeds stellige beloften van hun talent. En, hoe verschillend hun geaardheid ook moge zijn, gelijk die uit hun werk spreekt, alle twee beschikken zij over dezelfde hechte, levenskrachtige fundeering van hun kunstenaarsschap. De schoonheid, die zij in hun geschriften tot uitdrukking brengen, is noch fragiel, noch overrijp. Zij bloeit open uit de wijdte van het natuurlijke leven, uit aarde en water, uit vuur en lucht. En op natuurlijke wijze zoeken haar openluikende kelken het licht. Wil men dit ‘realisme’ noemen, ons goed; wanneer men dan maar niet denkt aan een preciese, schoolsche onderscheiding, want dan varen deze ranke snelle booten onder een vlag, die hun lading niet dekt.
Wanneer men Balzac en Dostojewsky ‘realisten’ noemt, hebben wij vrede met dit epitheton, maar wanneer men het tot een vaderlandsch heilig huisje maken wil, werpen wij de uitdrukking met al de ‘aesthetische’ aankleve van dien liever radicaal over boord.
Niet zonder voorbedachte rade hebben wij zooeven in verband met het werk van deze beide Vlaamsche jongeren de groote namen van Balzac en Dostojewsky gebruikt. Ontegenzeggelijk: zij zijn te ruim, veel te ruim; de auteurs in kwestie zouden ongetwijfeld de eersten zijn om dit te beamen en zich uiterst onbehagelijk voelen in zulk een weidsch ornaat. En wij zouden er hun geen goed mee doen, wanneer wij hen vergelijkenderwijze met deze gigantische figuren uit de wereld-letterkunde in contact zouden willen brengen. Niettemin zijn hun namen ter oriëntatie voor hen, wien de boeken van deze beide jongere Vlamingen nog onbekend zijn gebleven van niet ondenkbeeldig nut.
Tusschen Balzac en Gerard Walschap eenerzijds en tusschen Dostojewsky en Lode Zielens aan den anderen kant bestaat een gemeenschap in geestesrichting van zoodanige bepaaldheid dat men de strekkingen van dit jonge Vlaamsche werk op kan doen gaan in die, welke wij als ertsaderen het machtig oeuvre van den Franschman en den Rus doortrekken zien.
Gerard Walschap werkt als aan een ‘comédie humaine’. De realiteit wemelt voor hem van menschelijke lotgevallen, die om verbeelding vragen. Hij zet zich aan der vaderen leven en ziet, de kinderen wassen op, zoeken doortocht in den dooltuin der liefde, zoeken zich een bestaan; en ook dit is waard met de pen te worden vastgelegd. Een jonge man trouwt: zijn familie, zijn vrouw, háár familie... het is een kluwen, die afgewikkeld worden moet en waarvan de begindraad verloren is geraakt. Deze schrijver heeft het niet noodig, dat hij naar exotische onderwerpen of décors voor zijn verhalen zoekt. Het leven der menschen om hem bezit in zijn oogen gansch en al de schoonheid, die zijn verbeelding ontvonken doet. En deze verbeelding is een ware alchemisten-keuken, waarin de geesten rondwaren van Breughel en Jeroen Bosch. Geen pittoreske, ‘sappige’ schilderijtjes à la Timmermans c.s. worden ons voorgehangen; het menschelijk leven wordt ons niet als een fabelachtig luilekkerland voorgesteld ... Een licht doorbrandt het, zoodat het doorzichtig en met wonderlijke schaduwen overtogen wordt. Dezelfde ‘romantiek’, die bij Balzac zijn grootsche ‘realistische’ schilderingen doorbreekt, vinden wij bij dezen Gerard Walschap terug. Achter al de menschen, die leven en bewegen in zijn werk, staan hun schaduwen en soms overweldigen zij in liefde of haat, in doodsangst of hemelvreugde plotseling den stâgen klop van het hart; dan is het of grauwe wolkdekken scheuren of afgronden zich openen, of de aarde hulpeloos te spartelen hangt tusschen hemel en hel.
Zal het deze jonge prozaïst gaan als een De Bruyker, die nagenoeg onbekend, in stilte en eenzaamheid, de machtige vizioenen van den Vlaamschen volksaard met zijn scherpe teekenstift neerlegt op het onbezoedeld papier? Zullen wij de Vlaamsche export-kunst met zijn onnoozele platheden en barbaarschen opsmuk verkiezen boven dit echte, in bloed en merg echte werk van jongeren als Gerard Walschap en als ook Lode Zielens er een is, al wijst zijn talent in een andere richting, naar het ons voorkomen wil, dan dat van zijn confrater? Nu deze schrijvers hun debuut achter den rug hebben, mogen wij, lezers en critici, ons deze vraag wel eens met eenige ernst voorleggen gaan. Het régime Timmermans is nu lang