dat meer dan vroeger alleen de vrouwen lezen, maar ook de mannen zijn niet veilig voor deze acute maar epidemische leesgraagte. Zelfs, of misschien juist, pantoffelhelden hebben ‘De Opstandigen’ gelezen, zelfs, of misschien juist, bestuursleden van ‘Pro Juventute’, de ‘Merijntjes’, zelfs, of misschien juist, electriciens, ‘De Klop op de Deur’.
Maar men kan er toch wel aan vasthouden, dat het de vrouwen zijn, die onafhankelijk van de critiek en somtijds dwars daartegenin, de populariteit van een boek maken. Als men de Merijntjes uitzondert (de sentimentaliteit is even eeuwig als het gepieker over godsdienst, en voorts merke men op, dat een jongetje altijd nog meer in den smaak valt dan een meisje) moet het in het oog springen, dat van de vele werken onzer vele vrouwelijke schrijfsters het juist niet de psychologische, analyseerende zijn, die zulk een opgang hebben gemaakt, niet die waarin het innerlijk en het lot van één vrouw of meisje worden beschreven en verklaard, maar de generaliseerende. Ina Boudier-Bakker en Jo van Ammers-Küller hebben beide betere boeken geschreven dan die twee waarvan, zoolang als het duurde, de boekhandel er niet genoeg kon in voorraad hebben, - maar ik zal hier toch waarlijk wel niet meer behoeven te constateeren, dat het niet de kwaliteit van een belletristisch werk is, dat er het debiet van bepaalt.
Wanneer wij nu de oorzaak van het succes van ‘De Opstandigen’ en ‘De Klop op de Deur’ zoeken, is die dan niet al dadelijk te vinden in een behoefte bij die vrouwen, die nu dan toch de meerderheid van het lezend publiek uitmaken, naar een breeder overzicht, een groepeering van de feiten en verhoudingen des levens, om in de plaats te komen van het specifieke, individualistische? De oppervlakkigheid, waaraan het zulk werk moeilijk valt te ontkomen en die fatale verwantschap van het één met feministische traktaatjes en van het andere met welgekozen krantknipsels, accentueeren juist de duidelijkheid van de aanwijzing die hun welslagen geeft.
En die aanwijzing toont weliswaar de juistheid van de meening dat de analyseerende psychologische roman zijn tijd heeft gehad, maar maakt tegelijkertijd alle voorspellingen van een romantischer, zelfs metaphysischer litteratuur, gebaseerd op Jazz, radio en vliegvaart en al hun consequenties voor het moderne leven, tot ijdele klanken. Het publiek, het volk, het lezend volk wel te verstaan - en dat zijn hoofdzakelijk de vrouwen - willen geen toekomstmuziek, willen niets ‘moderns’ naar den vorm of naar de verbeelding, evenmin als zij blijkbaar langer het particuliere ontleed willen zien. Zij willen algemeenheid van sensaties, algemeenheid van verhoudingen. Zij prefereeren het opfrisschen van herinneringen, het bevestigen van meeningen, het doortrekken van eigen beschouwingen of zelfs het simpel beschrijven van toestanden, boven de analyse, maar evenzeer boven vlucht zoowel als synthese. En het geeft wel te denken, dat, terwijl een geheele jonge generatie hoogstens voor een deel van zich zelf schrijft, het aan vrouwen van middelbaren leeftijd gelukt het publiek in zijn geheelen omvang te pakken.
Een van de verrassende dingen daarbij is, dat, waar de verhouding der geslachten in het specifieke niet meer zoo schijnt te boeien, zij in het algemeene niet genoeg schijnt te kunnen worden beschreven.
De groote Engelsche romanlitteratuur van het tijdperk van Victoria werd - laat ons het bedenken, - ingeleid door vrouwelijke auteurs. ‘De Bronté's’ zegt Chesterton, ‘behandelden den man als een bijna anarchisch verschijnsel dat intrad als van buiten de natuur, eenigszins zooals de menschen op deze planeet een comeet beschouwen.’ En Thackeray vroeg: ‘Why do our lady novelists make the men bully the women?’
Deze beschouwing van het manvolk gaf ongetwijfeld relief aan dit proza. Misschien is het dus jammer voor de nog komende schrijfsters, dat de vrouwen reeds zijn vertegenwoordigd in het parlement. Somtijds schijnt voor de vrouwelijke energie een gematigd martelaarschap onmisbaar. En men zal niet altijd uit het verleden - een nabij verleden - kunnen putten. De tragedie der verdrukte en door het gezinsleven geslaafde vrouw zal wellicht het opkomend geslacht te onwaarschijnlijk voorkomen en wij weten dat het historische deze generatie principieel koud laat. Zelfs de misère van den mobilisatietijd en de vleeschbonnetjes zal nog slechts indruk blijven maken