Zij zullen gaan vergelijken en wegen, of Remarque aan hun verwachtingen al of niet voldeed, of hij inderdaad auteur is of ‘slechts journalist’. Zij, die bij voorkeur boeken, waar ‘men’ op aanvliegt, ongelezen laten, zullen grapjes kunnen maken over de dwaasheid, dat men dat boek ‘gelezen moet’ hebben, terwijl de meesterwerken van hun smaak in slechts 150 exemplaren gedrukt nog geen 100 lezers vinden. En de psychologische, moraliseerende rafelaars zullen in hun laboratorium der schoone letteren gaan analyseeren en misschien tot de ontdekking komen, dat Remarque heelemaal niet groot is, maar zijn roem en geld aan bijzondere omstandigheden te danken heeft, die met kunst ‘niets te maken’ hebben.
Zoo'n oordeel moge voornaam en aesthetisch zijn, doch het is geborneerd. Met ‘Im Westen Nichts Neues’ heeft Remarque zich een invloed verschaft, die onmetelijk is en dien hij met ‘Der Weg Zurück’ heeft kunnen wakker houden. Men zal in dit laatste boek een zuivere logische voortzetting vinden van de werkwijze in ‘Im Westen’. Het mist daardoor het verrassende van ‘Im Westen’, maar is er niet minder krachtig, niet minder vitaal om.
Wij kunnen reeds moeilijk de psyche peilen van den frontsoldaat en daarom staan wij soms ongeloovig tegenover de figuren, die Remarque ons schildert in hun reactie op de vredesatmosfeer. Maar Remarque weet ons die uitingen toch aannemelijk te maken. De frontsoldaat is totaal onmaatschappelijk geworden en het lukt hem moeilijk - vaak zelfs heelemaal niet - zich te schikken in de burgermaatschappij. De conflicten zijn aangrijpend maar verklaarbaar. De moreele inzinking was onvermijdelijk. Men wist ‘daheim’ niet, wat aan het front van den mensch werd en men kon het niet weten, als men het niet aan den lijve gevoeld heeft. Zoo is het nog.
Al het geconfereer en gepraat over ontwapening en vredesbeweging wordt nog beheerscht door denzelfden geest van de machthebbers achter het front, maar niet door wat in de mannen van het front is gaan leven. Toen zij terugkwamen, voelden zij, hoe misleid zij waren, bedrogen.
‘Betrogen wie wir es kaum erst ahnen! Weil man uns furchtbar misbraucht hat! Man sagte uns Vaterland und meinte die Okkupationspläne einer habgierigen Industrie. Man sagte uns Ehre und meinte das Gezänk und die Machtwünsche einer Handvoll ehrgeiziger Diplomaten und Fürsten. Man sagte uns Nation und meinte den Tätigkeitsdrang beschäftigungsloser Generäle! Verstehst du denn das nicht? In das Wort Patriotismus haben sie ihr Phrasengewäsch, ihre Ruhmsucht, ihren Machtwillen, ihre verlogene Romantik, ihre Dummheit, ihre Geschäftsgier hineingestopft und es dann als strahlendes Ideal vorangetragen! Und wir haben geglaubt, es sei eine Fanfare zu einem neuen, starken gewaltigen Dasein!
Die Jugend der Welt ist aufgebrochen, und in jedem Lande glaubte sie für die Freiheit zu kämpfen! Und in jedem Lande ist sie belogen und miszbraucht worden, in jedem Lande hat sie für Interessen gefochten statt für Ideale, in jedem Lande ist sie zusammengeschossen worden und hat sich gegenseitig ausgerottet! Es gibt nur einen einzigen Kampf: den gegen die Lüge, die Halbheit, das Kompromisz, das Alter! Wir glaubten es ginge um die Zukunft! Aber es ging gegen die Zukunft. Unsere Zukunft ist tot, denn die Jugend ist tot, die sie trug. Wir sind nur noch Ubriggebliebene, Reste! Aber das andere lebt, das Satte, Zufriedene, es lebt satter, zufriedener als je! Denn die Unzufriedenen, Drängenden, Stürmenden sind dafür gestorben!’
Zoolang men niet voelt en uit, dat diezelfde geest nog heerscht, nog regeert en hypnotiseert, staat men ieder oogenblik voor de mogelijkheid van een herhaling van wat voor het Westen niets nieuws meer is. Deze heele passage is woordelijk toepasselijk op al het gedoe in Genève en al het gepraat van de ‘groote figuren’, die telkens maar weer confereeren en redevoeringen houden en trachten tot overeenstemming te komen.
Wanneer zal men algemeen uitroepen: ‘wij worden nog net zoo bedrogen!’
Die desillusie van het bedrog heeft Remarque voortreffelijk beschreven, en daardoor zal ook van dit boek een groote invloed kunnen uitgaan. Door de beeldende kracht van den schrijver is het mogelijk, dat een bewustzijn wakker wordt geschud. Daarmee wordt het boek geen tendensroman, in den ophitserigen of expresselijken zin, dien men meestal aan dit romangenre toekent. Remarque is er te reëel voor en zijn pathos te echt, te weinig opgesmukt. Het zijn de beelden, de tafreelen zelf, die aangrijpen en meevoeren tot verzet tegen de helaas nog lang niet onmogelijke herhaling. Het nuttelooze van al de offers wordt uitnemend belicht en het is van niet te onderschatten belang, dat ook thans nog op zulk een wijze ons herinnerd wordt aan wat wij dreigen te vergeten, vooral in landen, die buiten den oorlog bleven, doch ook in de landen, die meededen en waar een jeugd opkomt, die door de huidige ‘Machtwünsche’ evenzeer wordt misleid.
In ‘Der Weg Zurück’ is Remarque soms minder eenvoudig dan ‘Im Westen’, maar dat is verklaarbaar. Het geestelijk conflict van den oorlogsmensch tegenover den burger noopt vanzelf tot het teekenen der grove tegenstellingen en ontsteld merken wij, dat wij al aardig gewend zijn aan de consequenties van die overweldigende ontgoocheling, die de mannen bevangen moet hebben, toen zij merkten, dat al wat zij gedaan hadden, opgezweept door de leuzen en de leugen, totaal nutteloos is geweest.
Dat schrijnende bedrog, dat ook thans nog iede-